KU-4 (21 juli 1920)
Rijsberkampen (Fr.)
boerderij van J.H. Russchen
1:400
Deze opmeting uit Rijsberkampen toont eveneens het hiervoor besproken haakse Zuidoostfriese type. Het oudste gedeelte van de boerderij, de woning met daarachter dwarsdeel en stal, was hier nog vrijwel volledig intact gebleven en had een zeer eenvoudige indeling. De ankerbalkgebinten in dit gedeelte stonden, zoals ook op de doorsnede te zien is, op grote veldkeien. De dakconstructie bestond uit een sporenkap, waarbij de daksparren of sporen op de over de stijlen lopende gebintplaten rustten en door middel van verlengstukken (de ‘oplangers’) waren doorgetrokken over de lagere zijbeuken. In het achterhuis trof Uilkema bovendien de grote potstal nog in de oude staat aan. Hij noteerde dat deze 1.20 m diep was en geleidelijk opliep in de richting van de mestdeuren in de achtergevel. De koeien stonden in twee rijen, met de koppen naar de zijgevels gericht; daarlangs liep aan beide zijden een smalle voergang. Boven de stal werd op een slietenzoldering op de gebintbalken het ongedorste graan bewaard. Ook de oude dorsruimte, de dwarsdeel tussen stal en woonruimte, was nog grotendeels aanwezig, al waren de deeldeuren in de zijgevel inmiddels verdwenen. Tussen stal en deel bevond zich hier alleen een houten schot. Van de dwarsdeel was een karnplaats (‘de karnhoek’) afgescheiden; deze ruimte grensde aan de melkkelder in het voorhuis. De melk werd hier blijkbaar alleen verwerkt tot boter, van een kaasketel wordt nergens melding gemaakt. De zuivelproduktie moet op dit bedrijf ten tijde van de opmeting bescheiden van omvang zijn geweest; men kon het werk blijkbaar met een handkarn af. De akkerbouw was hier nog steeds van overwegend belang, iets dat oorspronkelijk voor de gehele streek had gegolden. Uilkema noteerde wat de bewoners hem hierover mededeelden: ‘..Vroeger bij verkoop van plaatsen gold niet de vraag hoeveel koeien er worden gemolken, maar hoeveel schepel bouwland is er bij..’. De later aangebouwde
dwarsschuur was, net als bij de hiervoor besproken boerderij, van het Friese type. Deze schuur was hoger, had dekbalkgebinten en een langsdeel in een van de zijbeuken; de andere zijbeuk bevatte een paardestal en een groot schapehok. De middenbeuk diende voor hooiberging en onder het achterste dakschild bevond zich nog een ruimte voor wagenstalling. De constructieve aansluiting tussen het oude lage en het nieuwe hogere bedrijfsgedeelte was hier, afgaande op de aantekeningen, gerealiseerd door aan de kant van de aanbouw enkele korte hulpstijlen op de oude constructie te plaatsen. Tot het nauwkeurig uittekenen van deze oplossing, wat blijkens een aantekening op het veldwerk nog Uilkema's bedoeling was geweest, is het echter niet meer gekomen.