KU-3 (1920)
Nijeberkoop (Fr.)
boerderij van L. Bos
Een van de eerste nieuwe gebieden die Uilkema na het begin van zijn landelijke onderzoek in de zomer van 1920 bezocht was de Friese zuidoost-streek. Daar trof hij een boerderijtype aan dat sterk afweek van wat hij bij zijn vroegere onderzoek elders in de provincie had bestudeerd. In plaats van het hem welbekende dekbalkgebint (waarbij de gebintbalk op de kop van de stijlen rust) zag hij hier draagconstructies waarbij de gebintbalk veel lager, tussen de stijlen in lag. Dit constructietype wordt in zijn algemeenheid wel het trekbalkgebint genoemd. Meestal steekt hierbij het versmalde uiteinde van de balk door de stijlen heen en is daar met
1:400
een wig verankerd, de zogenaamde ankerbalkconstructie; wanneer er geen doorstekende pen is spreekt men van tussenbalk. Op deze verlaagde gebintbalken lagen dunnere balkjes of stammetjes (slieten), waarop de oogst werd opgeslagen. Deze wijze van oogstberging, die in het midden van het land zeer gebruikelijk is, wordt ‘zoldertas’ genoemd in tegenstelling tot het vooral in de noordelijke streken voorkomende grondtasprincipe, waarbij de oogst op de vloer wordt opgestapeld. De oude Zuidoostfriese boerderijen sluiten in veel opzichten meer aan bij de boerderijvormen uit het midden van het land dan bij het Friese type en dit gold ook voor de indeling van het bedrijfsgedeelte. De deeldeuren, waarachter de dorsvloer lag, bevonden zich bij de oudere boerderijen in deze streek veelal in de zijgevel. De deel lag dus dwars in het gebouw (bij de gewone Friese schuren in lengterichting in een zijbeuk). De stal bevond zich hier echter in de middenbeuk en was veelal verdiept; in deze ‘potstal’ stond het vee op de eigen mest, waaraan voortdurend droog materiaal zoals stro, heide etc. werd toegevoegd. Een dergelijke stal werd maar zeer incidenteel leeggehaald, in tegenstelling tot de Friese grupstal die elke dag werd gereinigd. De potstal had tot doel zoveel mogelijk mest te verkrijgen. In zuidoost-Friesland overheerste vroeger het gemengde bedrijf en voor de verbouw van graan was op deze arme zandgrond zeer veel mest nodig. De zuivelproduktie was hier veel minder belangrijk dan in het noorden en midden van de provincie; het vee werd voor een belangrijk deel voor de mest gehouden. Veel oude Zuidoostfriese boerderijen waren in de loop der tijd uitgebreid met een grote schuur van het gewone Friese type, met dekbalkgebinten, grondtasvakken, en zijlangsdeel. Deze nieuwe schuur werd dan vaak haaks aan het oude gebouw aangebouwd, waardoor een L-vorm ontstond. Iets dergelijks was ook hier in Nijeberkoop gebeurd. Het oudste gedeelte van de boerderij
werd gevormd door het woonhuis met de recht daarachter gelegen stal. Het hogere schuurgedeelte met de hooivakken en extra stalruimte was later toegevoegd, in 1854, naar Uilkema vernam. Het verschil tussen oud en nieuw was ook binnen nog duidelijk waar te nemen; het oude gedeelte had ankerbalkgebinten en het nieuwe had hogere dekbalkgebinten. Op het veldwerk staat genoteerd dat het nieuwe gedeelte wel drie meter hoger was dan het oude gebouw. Sedert de aanbouw van de dwarsschuur was hier overigens nog meer veranderd; van de bewoners vernam Uilkema veel gegevens over de bouwgeschiedenis van deze boerderij. Zo was de oude potstal in de middenbeuk inmiddels omgezet in een dubbelrijïge grupstal. Verder kon Uilkema met behulp van aanwijzingen door de bewoners op het veldwerk aantekenen waar zich (in de zijgevel achter de woonkamer) de deeldeuren van de oude dwarsdeel hadden bevonden. Deze waren dichtgezet toen de zijlangsdeel in de nieuwe schuur in gebruik werd genomen; de sporen van de verbouwing bleken echter nog duidelijk zichtbaar in het metselwerk aanwezig te zijn. Ook de bedrijfsvoering had grote veranderingen ondergaan; men was hier van het gemengde bedrijf overgegaan naar overwegend veeteelt. De aangebouwde schuur bood de benodigde extra stalruimte en een bergplaats voor de navenant grotere hoeveelheid hooi. Op de oude deel achter het woonhuis was, toen daar niet meer hoefde te worden gedorst, een karnmolen voor de boterbereiding aangebracht; hier vond men ook de karn en de pomp. Ook de zolder boven het woonhuis, die eerder als zaadzolder had gediend voor opslag van gedorst graan, kon nu voor andere doeleinden worden gebruikt.