KU-2 (voor 1916)
Akkrum (Fr.)
boerderij
1:400
Deze Friese opmeting, waarvan geen veldwerk bewaard is gebleven, moet door Uilkema al vóór 1916 zijn vervaardigd, aangezien dezelfde plattegrond ook voorkomt in zijn boek Het Friesche Boerenhuis, dat in dat jaar verscheen. Daarin noemde hij deze boerderij aan de Nieuwe Schouw bij Akkrum als één van de vroegste hem bekende voorbeelden van een Friese stelp. Uit archivalia had hij kunnen opmaken dat dit exemplaar nog van vóór 1725 moest dateren. Op een uit dat jaar stammende landmeterskaart van dit gebied stond deze boerderij als enige al als stelp aangegeven. De andere boerderijen waren toen ofwel van het kophalsromptype, ofwel eenvoudige, lage gebouwen met alleen woning en stal, waarbij de oogst werd bewaard in een afzonderlijke hooiberg. Door eigen onderzoek had Uilkema aangetoond dat dit kleine langhuistype overal aan de grote Friese boerderijen moest zijn voorafgegaan. Ook de hier afgebeelde stelp zou een dergelijke kleine voorganger met vrijstaande hooiberg hebben gehad. In de constructie had Uilkema op verscheidene plaatsen nog onderdelen van deze hooiberg aangetroffen in de vorm van hergebruikte bergroeden, herkenbaar aan de op gelijkmatige afstand aangebrachte gaten. Als overwegend veeteeltbedrijf bevatte deze boerderij ten tijde van de opmeting een grote koestal, drie hooivakken, een ruime melkkelder en een karnmolen voor het verwerken van grote hoeveelheden melk. De middenbeuk werd gebruikt voor berging van de oogst; het hooi werd hier vanaf de grond opgestapeld. De zijbeuk diende als deel en bleef open; deze ruimte was voorzien van grote inrijdeuren in de achtergevel. Aan het andere eind van de deel lag de karnmolen, dicht bij de werkruimte voor de zuivelproduktie. In dit vertrek, dat grensde aan de melkkelder in het voorhuis, bevond zich behalve de karnton ook een stookplaats voor de kaasketel. Er werd hier dus zowel boter als kaas gemaakt. De rundveestal in de andere zijbeuk van de schuur had de
karakteristieke Friese indeling, waarbij de koeien twee aan twee tussen schotten stonden, met de koppen naar de muur gekeerd en een mestgoot, de grup, achter de stal langs. Een voergang ontbrak; het voer werd vanaf de middengang tussen de koeien door op de stal gebracht. De stal met zijn twee rijen standplaatsen was feitelijk te breed voor de buitenstijlruimte. Op de tekening is te zien dat de koestal daarom ook een gedeelte van de middenbeuk besloeg; de gebintstijlen stonden in de stal. Hoewel een doorsnedetekening ontbreekt is uit Uilkema's tekst bekend dat de koestal hier geen vlakke zoldering had maar een zogenaamde ‘tegenkap’, een eigen dakje binnen de grote schuurruimte, dat een herinnering vormde aan de oorspronkelijk vrijstaande stal van het oude langhuis.