Uilkema, een historisch boerderij-onderzoek. Boerderij-onderzoek in Nederland 1914-1934. Deel 1
(1991)–E.L. van Olst– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 199]
| |
7 Het verloop van het onderzoek in de verschillende delen van het landBij de verslaglegging van het verloop en de resultaten van het onderzoek is een provinciegewijze indeling aangehouden. Dit was geen vanzelfsprekende keuze. De meeste boerderijvormen kennen geen provinciaal afgebakende verspreiding en Uilkema's onderzoek naar bepaalde typen en verschijningsvormen strekte zich daardoor in de praktijk over verschillende delen van het land uit. Dit heeft onder meer tot gevolg dat bij een provinciegewijze opzet bepaalde kwesties in verschillende hoofdstukken steeds opnieuw aan de orde moeten komen, wat gemakkelijk kan leiden tot een hinderlijke herhaling. Anderzijds zou behandeling van Uilkema's gehele, nogal fragmentarisch verrichte onderzoek in één landelijk hoofdstuk onvermijdelijk leiden tot een onoverzichtelijk geheel, waarbij voortdurend van de hak op de tak zou moeten worden gesprongen. Zelfs een goed in de materie ingewijde lezer zou daarbij al snel het zicht verliezen op de grote massa verschillende boerderijvormen en hun verspreiding, en zeker op de totstandkoming van Uilkema's theorieën hieromtrent. Een belangrijk argument vóór een provinciegewijze beschrijving is tenslotte dat ook Uilkema zelf zijn onderzoek op deze wijze had willen publiceren. Niet alleen sluit een dergelijke opzet dus nauwer aan bij de gedachten van de onderzoeker, maar ook kan op deze wijze gebruik worden gemaakt van de door hem zelf vervaardigde concept- en manuscriptteksten, die alle eveneens per provincie zijn opgezet. Deze teksten zullen al naar gelang de mate van voltooiing in hun geheel of in de vorm van omvangrijke citaten in de hoofdstukken worden opgenomen. Voor de volgorde van de provinciehoofdstukken werd overigens afgeweken van Uilkema's eigen indeling. Deze was geheel door het toeval bepaald en laat uitsluitend zien waar zijn onderzoek het eerst tot resultaten had geleid. In de huidige opzet is er daarentegen bewust naar gestreefd typologisch verwante gebieden direit na elkaar te behandelen, waardoor de uitleg van de verschillende daar aangetroffen boerderijvormen zoveel mogelijk beperkt kon blijven. Daarbij wordt begonnen met een bespreking van de noordelijke provincies Friesland, Noord-Holland en Groningen, wat ook vanuit chronologisch oogpunt een verantwoorde keuze lijkt, aangezien Uilkema's onderzoek ooit in Friesland begon. In navolging van Uilkema zelf worden de Wadden- en Zuiderzee-eilanden daarbij, onafhankelijk van de gebruikelijke provinciale indeling, in één afzonderlijk hoofdstuk behandeld. Na het noorden komt eerst het midden van het land aan de beurt, met Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht en Zuid-Holland. Als laatste wordt tenslotte het zuidelijke gebied besproken, met achtereenvolgens de provincies Limburg, Noord-Brabant en Zeeland, een volgorde die zowel logisch volgde uit het verloop van het onderzoek als door typologische overwegingen werd ingegeven.
Waar een volledig door Uilkema zelf voltooide tekst voorhanden was, is gekozen voor integrale weergave. Dit is het geval bij de drie in zijn stenciluitgave behandelde provincies Limburg, Noord-Brabant en Noord-Holland. Tot herpublikatie van deze door Uilkema zelf geschreven deelteksten werd om een aantal redenen besloten. In de eerste plaats bevatten deze hoofdstukken heel wat ook nu nog waardevolle informatie alsmede een aantal zeker voor zijn tijd spectaculaire ideeën op het gebied van de historische boerderij-ontwikkeling. Veel van wat Uilkema in 1933 al beweerde, zou door later onderzoek worden bevestigd, of (door onbekendheid met zijn publikatie) opnieuw worden ontdekt. Een flink aantal van de in het stencil gelanceerde theorieën werd bovendien later door anderen overgenomen, verder onderbouwd en voor een groter publiek toegankelijk gemaakt. In andere gevallen leverden Uilkema's bevindingen op zijn minst een interessante basis voor verder onderzoek. Al deze zaken maken ook nu nog een bredere verspreiding van de in het stencil opgenomen theorieën en documentatie wenselijk. In de tweede plaats pleit ook het | |
[pagina 200]
| |
feit dat we hier met zekerheid kunnen spreken van volledig voltooide onderzoeksresultaten voor een heruitgave van de in de stenciluitgave opgenomen hoofdstukken. Om zo volledig mogelijk recht te kunnen doen aan zowel het definitieve karakter van Uilkema's eigen teksten als aan de verhelderende waarde van de aan het licht gekomen achtergrondinformatie is hier gekozen voor een tweeledige opzet: een integrale weergave van de oorspronkelijke tekst, per provincie voorafgegaan door een inleidend gedeelte waarin nader wordt ingegaan op het verloop van het onderzoek en de totstandkoming van de hierin neergelegde theorieën. De vormgeving van het originele stencil werd grotendeels bepaald door de beperkte mogelijkheden die deze reproduktiemethode bood. De stenciltechniek veroorloofde wel het opnemen van tekeningen, maar niet van foto's. Uilkema zag zich dientengevolge gedwongen de benodigde afbeeldingen (foto's van boerderijen, van constructie-onderdelen en van details van oude landmeterskaarten) eigenhandig om te zetten in pentekeningen. Om redenen van authenticiteit is besloten deze tekeningen, zij het in sterk verkleinde vorm, ook in de heruitgave weer op te nemen. Hetzelfde geldt voor de door Uilkema speciaal ten behoeve van de stenciluitgave vervaardigde plattegronden, die, anders dan de in dit opzicht onvoltooid gebleven originele lijntekeningen, door hem voor dit doel werden voorzien van ingeschreven functieaanduidingen. Dit bood tevens het voordeel dat hiermee gebruik kon worden gemaakt van de bijbehorende (en vaak zeer uitvoerige) legenda. Slechts de door Uilkema in het stencil gehanteerde nummering van de afbeeldingen werd ten behoeve van deze uitgave herzien, in verband met de gewijzigde volgorde waarin de verschillende provincies worden behandeld. Boerderij te Lièrop (N.-Br.); respectievelijk de originele foto en de door Uilkema op basis hiervan vervaardigde pentekening
| |
[pagina 201]
| |
Een geheel andere zaak is de behandeling van de overige nagelaten teksten, de concepthoofdstukken over de provincies Friesland en Zuid-Holland, die in typoscript bewaard zijn gebleven. Hoeveel hierin nog moest worden veranderd of toegevoegd alvorens Uilkema zèlf deze tekst als persklaar zou hebben beschouwd is niet te achterhalen. Wel is het een feit dat hier in ieder geval in taalkundig opzicht bij lange na niet het niveau werd bereikt van de voltooide hoofdstukken; de tekst is onevenwichtig van opbouw en weinig toegankelijk. Een heldere lijn ontbreekt; vaak beseft de lezer pas aan het einde van een betoog (en soms zelfs dan nog niet) waar de auteur op aanstuurde. De afsluiting van een tekstgedeelte komt vaak zo abrupt dat men zich onwillekeurig afvraagt of er soms iets is weggevallen. Zou de slechte leesbaarheid op zich al een niet gering bezwaar zijn tegen integrale publikatie van de typoscripten, belangrijker is nog wel dat het volstrekt niet zeker is dat Uilkema zelf deze teksten wel geheel in deze opzet zou hebben gehandhaafd. Hoewel zijn theorieën in de laatste jaren van zijn onderzoek wel in grote lijnen zullen hebben vastgestaan, mag niet worden uitgesloten dat hij in de details nog menigmaal het een en ander zou hebben veranderd. Ondanks de genoemde gebreken bevatten de typoscriptteksten echter veel lezenswaardige passages en waardevolle gegevens over de bestudeerde boerderijen. Ook geven ze een indruk van de grote lijnen van Uilkema's theorieën over de historische ontwikkeling van de verschillende boerderijtypen, zeker wanneer men ze beziet in samenhang met de bewaarde correspondentie, werkverslagen en aantekeningen. Op basis van deze overwegingen is er voor de betreffende provincies (Friesland en Zuid-Holland) voor gekozen om na de beschrijving van het feitelijke verloop van het onderzoek een samenvatting te geven van de conceptteksten. Om toch de auteur zelf zoveel mogelijk aan het woord te laten zijn daarbij de interessantste (en meest leesbare) gedeelten uit de typoscripten integraal in de tekst opgenomen. Voor de provincie Friesland kon bovendien worden geput uit Uilkema's vroege publikaties. Hierdoor was het niet alleen mogelijk om na te gaan hoe het latere onderzoek in deze provincie verliep, maar bovendien in hoeverre de resultaten hiervan strookten met Uilkema's oudere theorieën. Daar waar nóch stencilteksten nóch conceptteksten voorhanden waren (Zeeland, Utrecht, Overijssel, Gelderland, Drenthe, Groningen en de door Uilkema afzonderlijk behandelde Wadden- en Zuiderzee-eilanden) is getracht op basis van het overige beschikbare materiaal (opmetingen, correspondentie en werkverslagen) een beeld te schetsen van het feitelijke verloop van het onderzoek in het betreffende gebied. In verschillende gevallen bleek het bovendien mogelijk daarbij nog iets te achterhalen van de richting die Uilkema's theorieën hier leken op te gaan. Waar de nagelaten gegevens te weinig aanknopingspunten boden voor een verantwoorde reconstructie van het onderzoek is tenslotte gekozen voor een simpele beschrijving van het tijdens de reizen verzamelde documentatiemateriaal en de boerderijvormen die daarin zijn vastgelegd. Bij de verslaglegging van het verloop van het onderzoek per provincie wordt uiteraard melding gemaakt van de daar vervaardigde boerderij-documentaties. Daarbij zullen echter alleen de belangrijkste, dat wil zeggen de voor het volgen van Uilkema's gedachtengang onmisbare of voor het huidige onderzoek meest waardevolle voorbeelden kort worden besproken. Voor meer bijzonderheden of voor een beschrijving van de overige opgemeten boerderijen wordt verwezen naar deel II.
Hoewel de opbouw van de hoofdstukken over het verloop van Uilkema's onderzoek uiteraard grotendeels wordt bepaald door de indertijd door de onderzoeker gevolgde werkwijze is er, waar mogelijk, naar gestreefd hierin een aantal vaste elementen op te nemen. Zo wordt in de eerste bladzijden over het algemeen getracht de lezer door middel van een korte introductie van het betreffende gebied en de daarin voorkomende boerderijvormen enige achtergrondinformatie te bieden, die als kader kan dienen waarbinnen Uilkema's vorderingen kunnen worden geplaatst. Daarbij wordt tevens enige aandacht besteed aan de stand van de wetenschap ten tijde van het begin van zijn onderzoek en de literatuur waarover hij kon of had kunnen beschikken. Het grootste gedeelte van ieder hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van het verloop van de door | |
[pagina 202]
| |
Uilkema gemaakte reizen, de volgorde waarin hij de diverse gebieden bezocht, de vondsten en de gedachten die deze bij hem opriepen, en de geleidelijke ontwikkeling van zijn ideeën. De voornaamste uiteindelijk door Uilkema ontwikkelde theorieën worden tevens kort afgezet tegen de huidige visie, om de lezer een beeld te geven van hun, uiteraard immer relatieve, gebleken ‘waardevastheid’. Als toetssteen is daarbij met name het overzichtswerk van Hekker uit 1957Ga naar voetnoot1) aangehouden, aangezien dit nog steeds de basis vormt voor de huidige typologieën. Latere publikaties door deze en andere auteurs werden uiteraard wel geraadpleegd, maar worden alleen vermeld indien deze werkelijk op één of meer punten van het oudere werk afwijken. Bij de drie in de stenciluitgave besproken provincies, waarvan Uilkema's onderzoeksresultaten in beperkte kring bekend en toegankelijk waren, wordt aanzienlijk uitgebreider ingegaan op de visie van latere onderzoekers. Middels het literatuuronderzoek is daarbij vooral getracht vast te stellen of en in hoeverre op dit materiaal werd voortgebouwd en hoe groot Uilkema's invloed op het latere onderzoek is geweest. Over het algemeen is echter vermeden over de juistheid van de diverse vermelde ideeën hier een uitspraak te doen. De volgende hoofdstukken beogen dan ook niet zozeer een overzichtsbeeld te geven van de ‘werkelijke’ geschiedenis van de Nederlandse boerderij-ontwikkeling, alswel inzicht te bieden in het ontstaan van de verschillende hierover handelende theorieën. |
|