Uilkema, een historisch boerderij-onderzoek. Boerderij-onderzoek in Nederland 1914-1934. Deel 1
(1991)–E.L. van Olst– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 193]
| |
6 Het nagelaten materiaalUilkema's studie bleef onvoltooid en van de oorspronkelijk beoogde grote uitgave over de boerderij-ontwikkeling in het gehele land is door de voortijdige beëindiging van het project niets meer gekomen. Het door hem verzamelde, buitengewoon omvangrijke en waardevolle documentatiemateriaal is echter vrijwel compleet bewaard gebleven. Na het stranden van het onderzoek, in 1934, werd de gehele collectie opmetingstekeningen, fotoafdrukken en negatieven, aantekenboekjes en onvoltooide manuscripten door Uilkema opgeborgen in verzegelde kisten die hijzelf nooit meer zou openen. Na zijn dood in 1944 bleven deze verspreid over verschillende adressen bij de familie opgeslagen; slechts weinigen daarbuiten wisten van het bestaan ervan af en de collectie verdween daardoor min of meer uit het gezichtsveld. Onenigheid in de familie maakte het bovendien onzeker of de collectie ooit nog weer één geheel zou wordenGa naar voetnoot1). Lange tijd werd Uilkema's wetenschappelijke nalatenschap daardoor in onderzoekskringen als vrijwel verloren gegaan beschouwd. Tegen het einde van de jaren vijftig werd het materiaal door de nabestaanden echter alsnog samengevoegd en overgedragen aan het Nederlands Openluchtmuseum in ArnhemGa naar voetnoot2). Toen daar in 1960 in samenwerking met andere wetenschappelijke instellingen de Stichting Historisch Boerderij-onderzoek werd opgericht, lag het voor de hand om hierin naast andere collecties ook Uilkema's werk onder te brengen. Het visuele deel van de collectie, bestaande uit de opmetingstekeningen en de foto's, werd in het documentatiebestand van de stichting opgenomen en voor raadpleging door derden toegankelijk gemaakt; later werd ook het aantekeningen- en manuscriptgedeelte geïnventariseerd. Uit andere bron konden hieraan in de loop der tijd nog veel aanvullende gegevens met betrekking tot Uilkema's onderzoeksproject worden toegevoegd. Door de familie Van Blom en vooral ook door de familie Uilkema werd materiaal aan de SHBO ter beschikking gesteld in de vorm van foto's, brieven, en andere documenten. En in de archieven van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden en de Stichting Fonds Landbouw Export-bureau te Wageningen bleek het volledige dossier van het onderzoek bewaard te zijn gebleven.
Het visuele materiaal bestaat allereerst uit de 388 door Uilkema tussen 1914 en 1934 vervaardigde opmetingstekeningen; van de meeste daarvan is behalve het veldwerk tevens de uitgewerkte lijntekening bewaard gebleven. De tekeningen bevatten plattegronden en meestal ook doorsneden van de door Uilkema opgemeten gebouwen en bestrijken, in ieder geval wat de plattegrondindeling betreft, over het algemeen het gehele boerderijcomplex; slechts een enkele maal werd een deelopmeting gemaakt. Een klein aantal lijntekeningen werd vervaardigd op basis van een bouwkundige ontwerptekening, een oudere opmeting of een archivalische afbeelding. De volledige collectie bestrijkt een zeer breed scala aan landelijke bouwkunst uit de agrarische sector. De gedocumenteerde objecten varieerden van grote, welvarende boerderijen tot zeer kleine bedrijven; daarnaast werden ook aanverwante objecten opgemeten, zoals plaggenhutten, vrijstaande schuren, kapbergen, bakhuisjes, schaapskooien en diverse andere bijgebouwen. Hoewel de oudere boerderijen het grootste deel van de collectie beslaan, werden door Uilkema (vooral in zijn vroege periode) ook verscheidene moderne gebouwen vastgelegd. De opmetingen bestrijken het gehele land, hoewel niet elk gebied even uitgebreid werd bestudeerd. In sommige provincies, zoals Friesland, werden zeer veel objecten gedocumenteerd; andere delen van het land zijn in verhouding veel minder goed of zelfs uitgesproken slecht vertegenwoordigd. Dit laatste | |
[pagina 194]
| |
geldt met name voor de provincies Groningen en Utrecht. Regionaal gezien, blijkt de documentatie vooral in het uiterste noordoosten en in mindere mate ook in het rivierkleigebied in het midden van het land de nodige lacunes te vertonen. De voornaamste daar voorkomende boerderijtypen zijn door Uilkema over het algemeen echter wel in vergelijkbare vorm elders gedocumenteerd. In totaal bevat de collectie 107 Friese opmetingen (vasteland en eilanden tezamen) en 7 Groningse, 40 uit Noord-Holland inclusief Wieringen en Texel, 30 uit Drenthe, 32 uit Overijssel, 28 uit Gelderland, 10 uit Utrecht, 47 uit Zuid-Holland en de Zuidhollandse eilanden, 30 uit Limburg, 23 uit Noord-Brabant en 25 uit Zeeland. Daarnaast zijn er nog 4 opmetingen die een overzicht bieden van bijzondere elementen zoals stiepeltekens, topgeveltekens, uileborden, etc. uit diverse gebieden, alsmede 5 opmetingen uit Duitsland, van boerderijen afkomstig van het eiland Sylt en uit het graafschap Bentheim. Uit de volgorde van vervaardiging van de tekeningen is veel af te lezen over de voortgang van Uilkema's onderzoek en over het tijdstip waarop en de volgorde waarin hij met de verschillende boerderijtypen en constructies kennismaakte. Behalve de tekeningen bevat de bij de SHBO ondergebrachte collectie ook ongeveer 3100 foto's. Ruim een kwart hiervan betreft opnamen van archivalia en opmetingstekeningen; de overige 2250 opnamen werden door Uilkema tijdens zijn reizen ‘in het veld’ vervaardigd. Deze laatste groep afbeeldingen laat vooral het exterieur van de gebouwen zien, met incidenteel een interieuropname of een bouwkundig detail. De meeste exterieurfoto's betreffen de opgemeten boerderijen en completeren daarmee het door de plattegronden en doorsneden opgeroepen beeld. Tekeningen en foto's tezamen bieden over het algemeen een goed inzicht in verschijningsvorm, indeling en bouwkundige opzet van de onderzochte gebouwen. In deel II is op basis van dit materiaal een uitvoenge beschrijving gegeven van elk afzonderlijk door Uilkema gedocumenteerd object, met de daarbij behorende afbeeldingen: veldwerk, uitgewerkte lijntekening en een of meer foto's. Behalve de bij de opmetingstekeningen behorende foto's bevat de collectie ook een groot aantal opnamen van niet-gedocumenteerde boerderijen. Deze laten veelal variaties zien op de opgemeten voorbeelden en vormen daarmee een waardevolle aanvulling op het verder uitgewerkte materiaal. Daarnaast legde Uilkema bij zijn bezoek aan de boerderijen ook niet-bouwkundige elementen, gereedschappen en werkwijzenGa naar voetnoot3) vast en verder zijn er nog enkele portretten van bewoners. Een belangrijk deel van de collectie wordt tenslotte in beslag genomen door foto's van de opmetingstekeningen en door de vele opnamen die Uilkema maakte in de archieven, van oude prenten, bouwkundige tekeningen, landmeterskaarten en details daarvan.
Het schriftelijke materiaal kan worden verdeeld in enerzijds de teksten waarin de resultaten van het onderzoek en de uiteindelijke theorieën over de boerenhuisontwikkeling zijn vastgelegd en anderzijds die, waaruit voornamelijk iets blijkt over de voortgang en het verloop van het onderzoek zelf. Voor een beeld van de resultaten van Uilkema's onderzoek en zijn definitieve mening over de door hem bestudeerde boerderijen beschikken we in de eerste plaats over zijn weinig talrijke officiële publikaties. De belangrijkste daarvan dateren uit zijn vroege periode en bestaan uit een artikel in een blad voor landbouwonderwijzersGa naar voetnoot4), een serie bijdragen in een bouwkundig weekbladGa naar voetnoot5) en zijn boek ‘Het Friesche boerenhuis’Ga naar voetnoot6). Deze publikaties betreffen alle uitsluitend de Friese boerderijen. Eveneens uit Uilkema's vroege periode zijn bovendien een aantal conceptteksten in manuscriptvorm bewaard gebleven. De daarin | |
[pagina 195]
| |
behandelde onderwerpen variëren van de landbouwkundige kanten van het weidebedrijf tot de indeling van moderne Friese stallen. Daarnaast bestaan er enkele conceptversies van zijn studie over het Friese boerenhuis. Deze teksten zijn behalve voor het Friese onderzoek echter voornamelijk van belang bij de studie naar Uilkema's persoonlijke ontwikkeling en interessen en staan geheel los van de later door hem onderzochte boerderijgeschiedenis in de rest van het land. Uit de periode van het landelijke onderzoek stammen slechts enkele pagina's gedrukte tekst van Uilkema's hand. De jaarlijkse ‘Handelingen van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde’ bevatten zijn zéér summiere werkverslagen over de perioden 1920-1921, 1921-1922, 1922-1923 en 1923-1926. In het jaarverslag over 1923 is bovendien een samenvatting opgenomen van een door hem gehouden lezingGa naar voetnoot7). Tenslotte publiceerde Uilkema in 1929 in het blad ‘Mensch en Maatschappij’ een kort artikel over de door hem toegepaste methode van onderzoekGa naar voetnoot8), waarin ook verschillende inhoudelijke aspecten en theorieën aan de orde komen. Voor al deze tussentijdse publikaties geldt uiteraard dat hieruit meer kan worden afgelezen over het verloop van het onderzoek dan over de resultaten ervan. In verscheidene gevallen kwam Uilkema namelijk later, door zijn voortgezette onderzoek, weer op zijn aanvankelijke mening over de ontwikkeling van bepaalde boerderijtypen terug. Voor zijn uiteindelijke ideeën over de geschiedenis van de verschillende huisvormen is men aangewezen op het aanzienlijk omvangrijker particulier uitgegeven of in manuscriptvorm bewaard gebleven deel van zijn schriftelijke nalatenschap.
Ondanks het feit dat het landelijke onderzoek als geheel niet werd voltooid zijn van Uilkema toch enkele afgeronde tekstgedeelten bewaard gebleven, waarin hij zijn conclusies over althans een deel van het land vastlegde. Het betreft hier de historische ontwikkeling in de provincies Limburg, Noord-Brabant en Noord- Holland, waar het onderzoek al in een vroeg stadium tot concrete resultaten had geleid. Deze eerste drie hoofdstukken van wat uiteindelijk één grote uitgave had moeten worden, waren door Uilkema gedurende de laatste jaren van zijn betrekkingen met de Leidse Boerenhuiscommissie eigenhandig op stencil gezet en gebundeld, om daarmee zijn auteursrecht vast te leggen. De titel van dit uit 1933 daterende werk luidde ‘Het ontstaan der huistypen in Nederland, Deel I’; van de oorspronkelijk geplande hieropvolgende delen zou echter nooit meer sprake zijn. Na het stranden van het onderzoek werd deze provisorische en weinig toegankelijke uitgave, die hij in een oplage van driehonderd exemplaren had vervaardigd, door Uilkema (zoals ook in de voorgaande hoofdstukken al aan de orde kwam) persoonlijk toegezonden aan de particulieren en instanties die indertijd financieel hadden bijgedragen aan de totstandkoming van het project. Het restant bleef na zijn dood in bezit van de nabestaanden en belandde, rechtstreeks of via de SHBO bij verschillende geïnteresseerden. Grote bekendheid kreeg deze opmerkelijke privé-uitgave niet, door de beperkte oplage en de geringe bekendheid die eraan werd gegeven. In de kleine kring van boerderij-onderzoekers was men over het algemeen echter wel van het bestaan van deze studie op de hoogte, waardoor hierop, naar in het vorige hoofdstuk al werd aangetoond, door verschillende latere auteurs kon worden voortgebouwd. Voor de onderhavige uitgave was vooral het feit van belang, dat door middel van het stencil in elk geval voor een deel van het land Uilkema's eindconclusies en theorieën in definitieve vorm bekend zijn.
Hoewel hiermee van slechts drie provincies een volledig afgeronde tekst bestaat, is ook wer Uilkema's visie op de boerderij-ontwikkeling van een aantal andere gebieden het een en ander op papier bewaard gebleven. Zo bleek de collectie ook nog enkele onvoltooide hoofdstukken te bevatten die de boerderij-ontwikkeling in Friesland, Zuid-Holland en op de Zuidhollandse eilanden behandelen; van Zeeland zijn slechts enkele pagina's aanwezig. Al deze tekst- | |
[pagina 196]
| |
gedeelten zijn in getypte vorm bewaard gebleven, compleet met handgeschreven verbeteringen door de auteur. Hoewel in deze typoscripten ook noten en afbeeldingen met de bijbehorende bijschriften zijn opgenomen, is van een definitieve versie zeker nog geen sprake; het betreft hier conceptteksten, waarin Uilkema - soms in nog zeer voorlopige vorm - zijn bevindingen vastlegde. Bestudering van de inhoud maakt overduidelijk dat aan de typoscriptteksten nog heel wat had moeten gebeuren alvorens deze hadden kunnen worden gepubliceerd. De indeling van de hoofdstukken stond weliswaar globaal vast, maar de verschillende onderdelen missen in vergelijking met de gestencilde tekst nog veelal een consistente opbouw. Begin en einde van de verschillende hoofdstukken lijken nog slechts provisorisch te zijn opgezet; vaak wordt de gang van het betoog pas in een zeer laat stadium duidelijk en een prettig leesbaar en evenwichtig geheel was hiermee zeker nog niet bereikt. Wel geven de conceptteksten een goede indicatie van de voornaamste resultaten van het onderzoek in de betreffende gebieden en maken zij de richting en grote lijn van Uilkema's gedachtengang duidelijk. De hierin neergelegde conclusies en theorieën mogen daarbij bovendien als min of meer definitief worden beschouwd; hoewel aan de vorm nog veel moest gebeuren, mag toch redelijkerwijs worden aangenomen dat essentie en grote lijnen van het verhaal bij voltooiing van het werk niet meer ingrijpend zouden zijn gewijzigd. Deze bewaard gebleven conceptteksten of typoscripten hadden uiteindelijk moèten resulteren in afgeronde hoofdstukken over de boerderij-ontwikkeling in de provincies Friesland en Zuid-Holland, als vervolg op het gestencilde materiaal. In een latere fase zouden ook de overige provincies op eenzelfde wijze worden afgewerkt. Het stranden van de onderzoeksopdracht heeft deze plannen echter doorkruist. Alleen van de provincie Zeeland is nog een grove eerste opzet van het te schrijven hoofdstuk overgebleven. Van de andere delen van het land is niets bewaard gebleven dan een globale begroting van de omvang van de verschillende hoofdstukken en de aantallen daarin op te nemen illustratiesGa naar voetnoot9). Uit deze opgave blijkt dat Uilkema de omvang van het Zeeuwse hoofdstuk had begroot op circa 45 bladzijden, dat over Groningen op 20, Drenthe 30, Overijssel 25, Gelderland eveneens 25 en Utrecht op 15 bladzijden. De boerderijen op de Wadden- en Zuiderzee-eilanden, die in de teksten over de provincies Noord-Holland en Friesland buiten beschouwing waren gelaten, had hij willen behandelen in een afzonderlijk hoofdstuk, dat op 20 bladzijden was begroot. Tot het schrijven van al deze resterende hoofdstukken is hij echter nooit meer gekomen.
Over het verloop van het onderzoek in al deze gebieden, de ontwikkeling van zijn theorieën en soms ook over de eindconclusies bestaan echter nog wel de nodige losse gegevens in de vorm van incidentele aantekeningen of mededelingen. Behalve de publikaties, de stenciluitgave en de typoscripten bevat de collectie namelijk ook een grote hoeveelheid handgeschreven materiaal. Het gaat hier om de vele door Uilkema tijdens zijn reizen gemaakte notities en om de uitgebreide privécorrespondentie die hij gedurende het grootste deel van de lange onderzoeksperiode onderhield met Van Blom en incidenteel ook met anderen. De losse aantekeningen, die Uilkema uitsluitend voor eigen gebruik maakte, zijn in verschillende vorm bewaard gebleven. Allereerst zijn daar de notities op het veldwerk van de verschillende boerderijdocumentaties. Naast korte aanduidingen van de functie van de verschillende op de plattegrond aangegeven ruimten, benamingen van constructie-onderdelen, landbouwkundige gegevens en zakelijke mededelingen noteerde Uilkema, zoals eerder in hoofdstuk 4 aan de orde kwam, op de veldwerkbladen ook plotselinge invallen, gedachten en theorieën over het onderzochte object of over de ontwikkeling van het betreffende type. Het gaat hier echter, op een enkele uitzondering na, om korte en | |
[pagina 197]
| |
soms weinig samenhangende mededelingen, die hoofdzakelijk als geheugensteuntje dienden voor hem zelf. Ook op de achterzijde van de thuis vervaardigde foto-afdrukken staat naast administratieve gegevens als adres of naam van de bewoners vaak nog een korte omschrijving van de afgebeelde gebouwen, die soms een verhelderend inzicht biedt in Uilkema's ideeën over de boerderijontwikkeling als geheel. Daarnaast maakte hij gebruik van notitieboekjes die hij tijdens zijn reizen vulde met allerhande mededelingen, soms voorzien van kleine schetsjes van plattegronden of doorsneden van bezochte gebouwen of onderdelen daarvan. Hierin werden veel van de hem door streekbewoners verstrekte mededelingen over boerderijen opgenomen, alsmede adressen van te bezoeken objecten en namen van mogelijke informanten in een nieuw gebied. Ook noteerde Uilkema tijdens zijn tochten wel gegevens over de regionale verspreiding van bepaalde kenmerken of boerderijtypen, of wat hem onderweg verder ook maar op- of inviel. Een enkele maal bevatten de notitieboekjes ook opmerkingen waaruit iets kan worden afgeleid over zijn mening omtrent de historische ontwikkeling in een bepaald gebied. Het feit dat de aantekeningen vrijwel nooit gedateerd zijn, maakt dergelijke mededelingen echter aanzienlijk minder bruikbaar, daar sommige theorieën in een later stadium weer werden herzien. Ook is niet van iedere provincie een dergelijk cahier bewaard gebleven; dat over Overijssel en Noord-Brabant ontbreekt en van Groningen en Utrecht bestaan slechts enkele losse bladzijden. De totale collectie bevat twee schriften met notities over de provincie Friesland en steeds één over respectievelijk Drenthe, Zuid-Holland, Zeeland, Limburg, Noord-Holland, Gelderland en de Wadden- en Zuiderzee-eilanden.
Een buitengewoon waardevolle bron van gegevens wordt tenslotte gevormd door de bewaard gebleven correspondentie die door Uilkema zowel met Van Blom, andere leden van de Boerenhuiscommissie en enkele Wageningse hoogleraren, als met bewoners van de bezochte boerderijen was gevoerd. Al deze gedagtekende brieven bevatten soms zeer gedetailleerde achtergrondinformatie bij het nagelaten materiaal. Voor de bestudering van het verloop van het onderzoek bleek vooral de omvangrijke privécorrespondentie met Van Blom van belang. Vrijwel de gehele briefwisseling is bewaard geblevenGa naar voetnoot10) en kon in zijn totaliteit voor het onderzoek worden geraadpleegd. Deze persoonlijke brieven geven, zeker in combinatie met de eveneens gedateerde gegevens op de veldwerktekeningen, een duidelijk beeld van Uilkema's reizen, de vondsten die hij deed, zijn gedachten over de door hem bestudeerde objecten en de ontwikkeling van zijn theorieën. De verwondering, de gissingen, de onjuiste (en later al dan niet herziene) veronderstellingen, èn de blijdschap over door nieuwe feiten bevestigde vermoedens komen uit de briefwisseling met grote kracht tot leven. Tientallen theorieën werden in deze brieven opgebouwd, bediscussieerd, verfijnd en vaak ook weer verworpen. Meer dan eens waren de hierin neergelegde hypothesen van zeer speculatieve aard en berustte een hele ontwikkelingstheorie op slechts één of twee vondsten die om de een of andere reden tot Uilkema's verbeelding spraken. Vaak werd al in het eerstvolgende schrijven de eigen theorie weer onderuit gehaald en vervangen door een heel nieuwe hypothese. Voor Uilkema, die in zijn naaste omgeving niemand had met wie hij over dit onderwerp van gedachten kon wisselen, vervulde deze briefwisseling vooral de functie van klankbord. Hierin werden geen kant en klare, zorgvuldig overwogen theorieën naar buiten gebracht, maar werd veeleer ‘hardop’ nagedacht (‘..Wat ik hier schrijf is een plotseling invallende gedachte, die nooit komt wanneer ik midden in de gebouwen sta..’Ga naar voetnoot11)). Uilkema legde het verloop van het onderzoek en de ontwikkeling van zijn ideeën in het volste vertrouwen voor aan Van Blom en iedere brief gaf | |
[pagina 198]
| |
alleen een tussenstand (‘..maar nogmaals herinner ik eraan, dat mijn meening slechts een voorlopige is..’Ga naar voetnoot12)). De brieven bevatten dan ook vooral het verslag van het leggen van een puzzel waarvan de meeste stukjes nog ontbreken en niet zozeer het uiteindelijke resultaat; ze maken echter veel duidelijk over hoe het onderzoek in de verschillende delen van het land verliep en langs welke wegen Uilkema uiteindelijk tot zijn definitieve ideeën over de boerderij-ontwikkeling kwam.
Al dit bewaard gebleven materiaal tezamen bleek het mogelijk te maken het verloop van het onderzoek in de verschillende delen van het land zowel in praktische zin als voor wat betreft de totstandkoming van de theorieën in grote lijnen en soms zelfs tot in details te reconstrueren. De resultaten van deze studie zijn provinciegewijs neergelegd in de hierna volgende hoofdstukken en maken het mogelijk een onderzoek van meer dan een halve eeuw geleden stap voor stap en als van nabij te volgen. |
|