Na-geluid.
Levie! och... Levie...
Hij had weer 'n Zondag verbracht bij z'n boeken. Hanna was op reis, voor 't laatst, voor 't laatst...
In 't kille schemer ruischte regen triestig neder en Vésperklokken kleppe-klankten, kleppe-klankten...
Hij hoorde niets. D' uren-lange studie had er z'n geest zoo wonderlijk verlicht en nu d' avond zich spreidde, was in hem gestegen een kwijnend verlangen naar 't stille gulden van een milde herfstzon...
Zalig mijmeren wilde hij nu, met om z'n lippen de kalme glimlach van 'n ziener...
Z'n Hanna vrij, z'n Hanna vrij...
Was 't niet om te juichen... was 't niet om te zwìjgen... was 't niet om met een stillen blik de zon te smeeken tot heel feestelijke' schijn?
O Hanna, Vlaamsche Hanna met je wondere vrouwe-oogen, vreemd-mooie Hanna, wat wek je zoete openbaring! Uit de dofste ellende stam je, en tot het schitt'rendste geluk zul je stijgen. Nu zijn voor je op komst de heet-verbeide tijden dat je zult gaan spreken tot 't Volk met je vloeiend-Vlaamsche zang-geluid. Nu zijn ze nabij: de heldre dagen dat je zult schrijden over goud-bevloerde straten, statig als Princesje, - door groez'le werkman dankbaar gegroet...
Sméttelooze Hanna met je Katholieke devotie, je lieve beeld'nis praalt daar onder teêr-paarse Erica... maar je gelaat is zoo vragend, als was je niet bewust van het blije nieuws dat je dagelijks verkondt:
Weet je dan niet, Hanna, dat je moet bedwingen je aanvallen van hysterie, je uitgelaten snikken en je snik-vol lachen en àl je zotte grillen?... weet je dan niet dat je Levie moet bijstaan, nu hij d' ongelukkige menschen om hem heen wil leeren dat ze bezwijken, zoolang ze blijven brallen op een fel-gevloekt geslacht en