De tooneelwerken (3 delen)
(1921-1955)–Willem Ogier– Auteursrecht onbekend
[pagina LVII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[De Gramschap]InleidingZijn eerste klucht, Droncken-Heyn - De Gulsigheydt, geschreven in 1635, had Guilliam Ogier eindelijk in 1639 zien opvoeren door de OlyftackGa naar eind(1). Sindsdien was deze kamer meer en meer vervallen, zodanig zelfs dat de Goudbloem in een rekwest van 1643 aan het Antwerpse stadsmagistraat durfde schrijven dat de Olyftack niet meer bestond en dit als reden opgaf om zelf meer subsidie te krijgenGa naar eind(2); het stedelijk bestuur schijnt wel geoordeeld te hebben, dat de Olyftack ter zielen was, want de subsidie werd verdubbeldGa naar eind(3). Maar einde 1644 duikt ‘de redenrijcke camere van den H. Gheest, die men noempt Olijftack’ weer op, jammerend over haar toestandGa naar eind(4); de andere kamers spreken echter te dier gelegenheid van ‘sekere persoonen gebruyckende den naem van de constoefenaers van de Camer genaempt den Olijftack’Ga naar eind(5). Niet zo lang nadien, nl. ‘op den 23 mert (1646) is geaccordeert met de volle camer de gecochte cleeren vanden olyftack te betalen’ en werden de toneelkleren door de Violieren gekocht voor 92 gl. 11 st.Ga naar eind(6). Daarmee was het lot van de eens zo bloeiende kamer bezegeld. Later zou haar naam herrijzen... In deze ondergang van de Olyftack menen we een oorzaak te mogen zien van het feit, dat tussen Ogier's eerste en tweede klucht een kloof ligt van tien jaren: aanvankelijk duurde het een hele tijd, alvorens de kamer zijn eersteling aanvaardde, en daarna verkeerde ze in grote moeilijkheden. Na zo vele jaren dan vond Ogier een nieuw onderkomen bij de Violieren. Eens deze weg gevonden, breekt voor de dichter een vruchtbare periode aan: vier achtereenvolgende keren zal hij met een klucht het gildejaar van de Violieren helpen inzettenGa naar eind(7): in 1644 verscheen De HooveerdigheytGa naar eind(8) op de planken, in 1645 De Gramschap, in 1646 De Onkuysheydt en in 1647 Den Haet en Nydt. Dan zweeg de kluchtspel-dichter lange, lange jaren. Toch had Ogier bijval geoogst; zeer veel zelfs, zoals blijkt uit zijn eigen getuigenissen. De spelen, die in de zeventiende eeuw het meest werden gewaardeerd, waren Den Haet en Nydt en vooral De Gramschap. Dit laatste staat ook bekend als Den moetwilligen BootsgezelGa naar eind(9); de hoofdfiguur van de klucht is immers ‘Dries, Eenen Bootds-gesel’.
* * *
Het toneel speelt zich af te Antwerpen op de ‘Werff’. Daar verschijnen ‘Dries, te Scheep gaende, (en) Neel, syn Wyf, met synen Mael-sack ofte Valies dragende’. Die Dries was vroeger een ‘Duynckercksche Vrybuyter’, maar omwille van zijn vrouw had hij dat beroep gelaten, wat ze nu met duchtige slagen moet bekopen; overigens slaat hij haar uit penitentie, want: man en vrouw zijn één! Plotseling denkt hij er aan, dat hij zijn ‘Toe-backdoose’ vergeten heeft. Nu krijgt Neel de gelegenheid om te klagen over het huwelijk: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LVIII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘qualyck t'Eten, en 't Hert vol slaegen / Dat is dagelijckx Broodt’! Op de Leugen-banck gaat ze zitten ‘uytgrysen’. De ‘a la mode Cramer’ komt dan zijn waren aanprijzen, maar er dagen geen kopers op. Wat jammer dat de brug verlegd werd, nu is hier niets meer te winnen! De kramer komt ten slotte bij Neel, maar deze is met zijn praten niet gediend; 't wordt ruzie en de twee gaan aan 't bakkeleien. Dries, teruggekeerd, moedigt de vechters aan; doch ze geven het op. Wanneer nu de kramer zijn waren aanprijst, begint Dries af te geven op de ‘Druckers van tijdingh en Coranten’. Neel komt tussenbeide, het dreigt weer ruzie te worden, maar daar horen ze lawaai en ‘het paer’ verdwijnt. Neel vergeet daarbij de valies. De kramer zal de ‘mael’ echter liefst achternadragen, om niet beklapt te wordenGa naar eind(10). Neel vindt de vergeten valies niet meer; dan maar op zoek, met de schrik voor Dries in het hart. Met veel lachen vertelt Lyn, de ‘Cramers vrouw’, hoe ze de vrijster van haar man ‘een snab in haer Back-huys’ heeft gekerfd. Daarop komt Neel terug, nog steeds ‘soeckende naer de Valies’. Dadelijk is het ruzie, want de vrouwen verstaan mekaar niet: Lyn denkt dat Valies de naam van de vrijster is - deze heet Lies -, en Neel meent dat Lyn haar valies doorkerfd heeft. Dries is vol bewondering voor het ‘wijf’, dat haar mededingster zulk een snee durfde geven. Wanneer hij verneemt dat het Lyn is, vindt hij zijn vrouw niets waard: want die vocht tegen een kramer, een ‘weepsen Guyt’; maar hiermee treft hij Lyn op haar zeer, want die kramer is haar man! Dan wordt alles bijgelegd; zelfs nodigt Dries haar uit eens mee te gaan drinken, maar Lyn wil eerst haar man zoeken. Daarop komt Neel terug: ze vertelt Dries dat de valies weg is; hij ‘schopt haer binnen’. Maar Dries vermoedt dat iemand uit het publiek de dief is en daagt hem uit. Bertram, ‘eenen onder t'Volck’, wil zijn krachten meten; hij komt op het toneel, doch de Sergiant Vande Borgherlijcke Wacht tracht hen met zijn Wals-Duyts uit mekaar te houden. Wanneer deze dan weggaat, is de ‘Coleur’ van Dries voorbij; hij verontschuldigt zich bij de door hem beledigde ‘deghelijcke Lien’ en zal met Bertram een glaasje gaan drinken. Ondertussen heeft Lyn haar man gevonden, die nog steeds de valies draagt. Hij meent dat zijn vrouw zal boeten voor haar waagstuk, maar Lyn geeft er niet om. Ze kent ook al de naam van de vrijster, meent ze: Valies! Eerst wil de kramer haar nog doen geloven, dat ze een verkeerde aangevallen heeft, maar dadelijk stelt hij haar gerust: hij is er zelf blij om! Terwijl Lyn hem nog eens de les leest, verschijnt Neel terug: hier vindt ze haar valies, ongeschonden; nu wordt het misverstand opgehelderd. Nog heel wat weet de kramer tot eer van zijn vrouw te zeggen en tegen de ‘ydel Tuyten’, tot plotseling Dries uit de herberg gestoten wordt: hij heeft ruzie gemaakt! Dries laat echter niet gebeuren: eerst scheldt hij de waard de huid vol, omdat hij zijn klanten enkel ziet staan zo lang ze geld hebben; dan werkt de bootsgezel zijn razernij uit, gooit ruiten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LIX]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in en schiet door de vensters. Daarop komt iedereen buiten: Weerdt, Sergiant - die vlug verdwijnt om hulp te halen - en Bertram, die verder twist met Dries; deze wil hem onmiddellijk doen trouwen met Neel! Even gaat Dries de stad in. Vlug is hij terug: hij meent gezien te hebben dat Bertram zijn vrouw kuste; na een korte ruzie verdwijnt Dries opnieuw. Nu komt de kramer weer. Om zijn kledij had Bertram hem vroeger voor een gek gehouden; maar ge moest eens naar de Meir gaan, zegt de kramer: ‘Daer stryt de Mode om de Sotste dracht’; en Bertram gaat zien. Gasper, ‘eenen ouden man’, komt met de gewonde vrijster bij de kramer protesteren wegens de wandaad, door diens vrouw bedreven, doch de kramer stoort er zich niet aan. Wanneer Lyn daarop haar mededingster aantreft bij haar man, besluit ze de ‘Caronie’ nog eens te lijf te gaan, achter het toneel. Achtervolgd door de gerechtsdienaars komt Dries op, ‘Bebloedt eenen Kap over het Hooft hebbende’; blijkbaar heeft hij dus nog eens gevochten. Eindelijk kan Neel hem overtuigen in een boot te springen en weg te roeien. Juist bijtijds, want daar zijn de Sergiant en de Weert: zij zullen die moedwillige doen hangen! Wanneer ze dan rumoer horen, denken ze dat Dries gevangen is; maar wellicht is hij reeds in veiligheid. Het rumoer werd immers veroorzaakt doordat Lyn ‘die Caronie weer eens aen Boort geweest’ was. En omdat ze gerechtsdienaars zag, dacht Lyn dat ze om haar kwamen. Nu nodigt ze Neel uit mee te gaan, en dreigt haar man hem te laten staan, als hij nog eens de ‘Pryen’ naloopt. De kramer echter belooft haar trouw te blijven en met haar ‘Uyt Jonsten (te) versaemen’Ga naar eind(11).
* * *
Een brok ruw volksleven! Intrige, verwikkeling is er niet; blijkbaar was het er de auteur alleen om te doen, een Bootsgezel in al zijn moedwil voor te stellen; in de Voor-Reden zegt Ogier, dat hij een grammoedige ten tonele voert, die alle redelijkheid vergeet, God niet kent en slechts in ‘Gram’ zijn genoegen vindt, ‘Die niet en leeft dan tot eens anders vrees' en schroom,
En lichtelijck een Vrucht wordt van een dorren Boom.’
De hoofdfiguur is inderdaad goed getypeerd: brutaal gaat hij zichzelf te buiten, in elk toneeltje; maar ook dit fijne, comische trekje vergat de dichter niet: de brutaliteit kalmeert, als er een sterkere opdaagt; dan is de ‘Coleur’ ogenblikkelijk voorbij! En met het voorstellen van dit personage heeft Ogier ongetwijfeld de Gramschap als een mensonwaardige en tevens bespottelijke hoofdzonde uitgetekend. Neel, de vrouw, is steeds het slachtoffer van haar moedwillige en balsturige man; ze is trouwens de zwakste, al is ze overigens ook vlug geraakt. Maar ook haar tekende de auteur uit met een laatste fijne trek: ondanks al haar leed, is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LX]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ze toch nog bezorgd om haar Dries, want zij helpt hem ten slotte ontsnappen aan het gerecht. Tegenover dit paar, staat een ander: de Kramer en diens vrouw, Lyn. Hier is de vrouw de sterke partij, en de brutale; alhoewel zij meer reden heeft dan Dries om haar woede de vrije teugel te laten, gaat ze zich daarbij ook te buiten. Overigens kan de welbespraakte kramer het vrij goed met zijn Lyn vinden. Van de overige personen dienen nog vermeld: Bertram en de Sarsiant. Terwijl Bertram de man van het gezonde verstand schijnt voor te stellen, die Dries telkens in een lastig parket brengt en daardoor het belachelijke van diens lichtgeraaktheid duidelijk laat uitkomen, is de Sarsiant een gekende comische verschijning, want hij spreekt ‘gebroken Duyts op syn Walsch’. Doch niet alleen daarom is hij een comische verschijning; in zijn optreden tegenover de lawaaierige Dries blijkt hij wel te kunnen praten, maar het handelen liever aan anderen over te laten! Zo zijn in deze ‘personagien’ enkele mensen op het toneel gebracht, die we hun dagelijks leventje zien leven. Kan er van intrige niet gesproken worden - het misverstand ingevolge het woord ‘Valies’ mag niet beschouwd worden als dé intrige: het vult slechts een paar tonelen -, de verdiensten van dit spel liggen elders: eerst en vooral in de voortreffelijke typering van die enkele personen, die we hier eens in hun gewoon-dagelijks leven zien uitgetekend.Ga naar eind(12) Terecht schreef Max Rooses: ‘De personen, die hij ten tooneele voert, heeft hij over het algemeen levend gekend: dat verraden al seffens de juiste en scherpe trekken, waarmede hij ze aftekent; zij gaan en staan als menschen, wier handel en wandel men voor oogen heeft gehad; zij vormen eene belangwekkende galerij van beelden uit de XVIIe eeuw. Den “moedwilligen bootsgezel” moet Ogier aan de Werf bezig gezien hebben; de deftige burgerlijke baas ... uit “de Poort” moet van zijn kennis geweest zijn; de “sergeant” moet hem ergens in eenen troep Waalsche soldaten getroffen ... hebben’Ga naar eind(13) En, nauw bij het vorige aansluitend, is de sprankelende taal een grote verdienste van Ogier. Ze is ruw, ja, voor ons gevoel wat al te ruw en obsceen, maar toch: wat een vinnige, rijke en volkse woordenovervloed! Waarachtig, in hun milieu zijn deze mensen niet op hun tong gevallen. En zo heeft Ogier ze uitgetekend. Voorwaar geen geringe verdienste! Indien we hier iets aan te merken hebben, dan is het dit: Dries, die toch tien jaren als ‘Duynckercksche Vrybuyter’ heeft gevaren (vss. 13 en 18), spreekt wel een erg onbehouwen taal, maar het zeemanselement treedt hierin te weinig op de voorgrond. Overigens dient er nog op gewezen, dat de, voor ons té ruwe, taal in Ogier's tijd haar comische uitwerking niet zal hebben gemist. Wat voor de toeschouwers de comische noot nog zal hebben verhoogd, was de actualiteit van meer dan een passage uit het stuk: ‘het Thoneel is de Werff’, en al die Antwerpenaren kenden daar de kraan, de werfpoort, de burcht-kerk, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXI]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het Steen, enz.Ga naar eind(14); verder klaagt de Kramer over het verleggen van de brug aan de Werf (vss. 185 vlgg.), waarbij Ogier zelf noteert: ‘In dit voor Iaer wert de Brugh verleyt’; bij dezelfde Kramer vaart Dries uit tegen de ‘Druckers van tydingh en Coranten’, die ‘ryp, en groen, al datter comen magh’, drukken (vss. 280 vlgg.); wellicht zaten die drukkers - de Verdussens - onder het publiek! En de vele zedenpreken, die voor ons de actie schijnen tegen te houden, geven zo dikwijls een kijk op dat Antwerpse leven van de zeventiende eeuw. De van oudsher beproefde comische elementen ontbreken ook hier niet: herhalingen van woorden als ‘verstaede wel’ (vss. 397 vlgg.), ‘siet’ (vss. 349 vlgg.), ‘degelijcke Lien’ (vss. 251 vlgg.), vechtpartijen, kromspreken, en andere; maar daartegenover staan de fijne vondsten in de karakterschetsen, en een taal, waaruit het volle leven opbruist in al zijn ruwheid, jawel, maar ook in al zijn gevatheid en schalksheid. Inderdaad, met Te Winkel aarzelen we niet te zeggen, dat De Gramschap behoort ‘tot het beste wat Ogier heeft geschreven’.Ga naar eind(15)
* * *
We zegden reeds, dat De Gramschap veel bijval heeft gekend. Dat de figuur van Dries, de Bootsgezel, in de smaak gevallen was, blijkt wel uit het feit, dat hij zelfs geconterfeit werdGa naar eind(16)! De eerste opvoering van de klucht had plaats, zoals de titelpagina het zegt: ‘Op de Kamer vande Violier den 18. October 1645. Binnen Antwerpen’. Toen was deken van de St. Lucasgilde: David Teniers de Jonge, die ongetwijfeld zijn vreugde zal gehad hebben aan Ogier's klucht! Of het stuk dat jaar nog werd opgevoerd vonden we nergens vermeld. Later is er nog slechts éénmaal sprake van vertoningen van de Zeven Hooftzonden ‘in zoo veel tooneelgedichten gemaekt door den facteur Mr. Guiliam Ogier zoo in bly- als treurspelen en aen welker vertooning den overvloedigen toeloop, genoegzaem de verdiende eer betuygd heeft’Ga naar eind(17): deze opvoeringen hadden plaats in 1689-1690 - Ogier was op 22 Februari 1689 gestorven -, toen Gasper Bouttats, de graveur van de platen en het portret van de dichter bij de uitgave van Ogier's werk, deken en prince van de Sint Lucasgilde wasGa naar eind(18). Maar ook buiten Antwerpen werd De Gramschap ten tonele gebracht: zo vonden we opvoeringen vermeld door de Goudbloem-kamer van Sint-Niklaas, waar den Moetwilligen Bootsgezel vertoond werd op 1 Februari 1671Ga naar eind(19), en voor het jaar 1702 noteren de Jaerboeken der Thieltsche Rhetorijkkamer een aanvraag om op het stadhuis op te voeren ‘seker comedie ofte cluchte geintituleert de Gramschap, uijtgevrocht op een van de seven Hooftsonden’Ga naar eind(20); deze vertoning moest dan doorgaan op Zondag, 26 Februari 1702. Ook in Noord-Nederland was Ogier's werk niet onbekend gebleven: te Amsterdam verscheen het geregeld op de schouwburgplanken in de periode | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1665-1738, evenals Den Haet en NydtGa naar eind(21). Daar was het bekend geworden door het plagiaat van de acteur Jacobus Sammers, die het op het répertoire van zijn gezelschap had staan en zelfs opvoerde in de Duitse havenstad Altona in 1624Ga naar eind(22). Over dit waarlijk ‘brutaal’ plagiaat moeten hier nadere bizonderheden meegedeeld worden. Misschien om zijn plagiaat onherkenbaar te maken - alhoewel men het in de zeventiende eeuw met auteursrechten niet nauw nam en de titel toch luidt De moetwillige Bootsgezel; KluchtspelGa naar eind(23) - veranderde Sammers een en ander aan de personenlijst: Dries werd Andries - in het spel echter steeds Dries -, en hij heet ‘Bootsgezel, een Oostendenaer’; hij zegt zelf ook dat hij tien jaren met de ‘Oostendese vrybuiters’ gevaren heeft; Neel is Neeltje geworden, Bertram heet nu Bartel, de Sarjant is een Waal, en Gasper en Een Hoere (Lys) laat Sammers niet meer optreden. Het werk van Ogier is door Sammers tot ongeveer de helft herleidGa naar eind(24). Alle praatstukken heeft hij weggelaten; als toneelman wist Sammers wellicht al te goed dat dergelijke moralisatiën het spel niet ten goede komen. Door deze vele snoeiingen echter zijn ook heel wat koddige toneeltjes en fragmenten achterwege gebleven. Verder is de klucht ‘ver-amsterdamst’: ‘De Klucht speelt te Amsteldam, op de Kampersteiger, en daer omtrent’, zo heet het; de verzen, waarin Antwerpse plaatsnamen voorkwamen, zijn een enkele keer ver-amsterdamst: zo b.v. treedt het Y wel eens in de plaats van het Schelt (vs. 80), de Dam i.p.v. de Merckt (vs. 652); maar meestal werden ze weggelaten of veralgemeend tot ‘ginse steeg’ (in plaats van ‘de ghevangen steen, vs. 514). Ook de taal is verhollandst: overal is de je-vorm gebruikt, en verder wordt de onbehouwen woordenschat van Ogier een ietsje gekuistGa naar eind(25). Behalve niet meldenswaardige wijzigingen van een enkel woord of een vers, heeft Sammers toch nog iets veranderd, waardoor het stuk een ‘afgerond’ geheel schijnt te worden, nl. het slot: Dries wordt thans gevangen genomen, zodat hij de straf voor zijn vele onhebbelijkheden niet ontgaat, en het stuk sluit met een vermaning van de WaartGa naar eind(26). Het was dus wel degelijk, zoals Worp zegde, een ‘brutaal’ plagiaat, maar zo is dit werk van Ogier jarenlang op het Amsterdamse toneel gebleven, en zo heeft zijn stuk zelfs een hele Europese reis gemaakt! Wij verkiezen echter de oorspronkelijke klucht boven het plagiaat, niet alleen omdat zij oorspronkelijk is, maar ook omdat zij voller, levendiger en boertiger is.
* * *
In onze uitgave van De Gramschap volgen we getrouw de tekst van 1682, de eerste uitgaveGa naar eind(27). De druk van 1715 van Ogier's werk verschilt slechts door | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXIII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de spelling van de eerste; hier is een fout verbeterd, daar een andere gemaakt, maar dit alles was niet vermeldenswaard; de varianten, die belangrijk genoeg waren om meegedeeld te worden, geven we onder aan de tekst.
Beerse, December 1953 Dr A.A. Keersmaekers | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Gramschap.Speel-ghewys verthoont Op de Kamer vande Violier
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor-redenaant.GRammoedigheydt, dat can wel volgen uyt de reden,
Wanneer de Ziel ghequetst door onbetaemelyckheden
Moetwil'ghe lasteringh, oft slaeghen wederstaet,
En alsmen niet te wyt die Herts-tocht toe en laet
5[regelnummer]
Te woelen inde Wraeck van onversoenbaer willen
En vaerdigh is (om Godt) ons heftigheyt te stillen.
Maer die de Gramschap voedt, en hout by't Vier noch brenght
En branden Asschen, van dat ander maer versenght:
Die loopen veerder dan de Reden hun can volghen
10[regelnummer]
Want als de dolle Wraeck door Gramschap op-geswolghen:
Het Bloedt in d'Aders kockt, en slaet den damp naer 't Hooft
Dan wordt den Mensch gheheel van't Mensch-lijckheydt berooft.
En een ontembaer Dier, ghelyck in alle wesen;
Onredelijcker meer als Wolf oft Beir te vreesen.
15[regelnummer]
Daer's noch een Gramschap die gheen terghen en verbeydt
Maer weckt hem selven op met all' onred'lijckheydt
En lockt een ander tot Grammoedigh teghenvoeren,
Al soud' hy selfs de Deught daer konnen door beroeren
Te treden uyt den Stoel van haer Godtvruchtigheydt:
20[regelnummer]
Al soud' de Gramschap Godts hem worden op-gheleyt
Om straffen Gram, door Gram: want niet en can hem binden
Aen iedts dat hem ghenoeght, dan, daer hy Gram can vinden.
Een sulcken booswicht comt verthoonen ons Thoneel
Van redenen vervremt, daer onbescheet gheheel
25[regelnummer]
Haer woon heeft in gheboudt, met Vloecken, en Vervloecken,
Een die de rust verstoort om sich daer in te soecken,
Die niet en leeft dan tot eens anders vrees' en schroom,
En lichtelijck een Vrucht wordt van een dorren Boom.
|
|