| |
| |
| |
Aanteekeningen
De eerste (?) druk (die uit 1682, pp. 1-46), met hare van de onze grondig verschillende spelling (865: quicq = kwik!) en interpunctie en tevens met hare drukfouten (13, 25; 20, 24, 84, 101, 127, 139, 187, 226, 380, 404, 414, 436, 449, 499, 508, 525, 557, 561 (!), 604, 657,761, 815, 887) is hiervoor, blz. 41-80, zoo letterlijk mogelijk gereproduceerd. Het cijfer volgend op eene verklaring verwijst naar andere regels in het stuk.
Voor-reden. 1 defte: aanzienlijke ❘ 2 vromen: heldhaftigen ❘ Adelinck: jonge edellieden ❘ 5 diens: des Edeldoms (in zijn geheel 9) ❘ 6 Terwyl: Dewijl ❘ 7 eyghendoms: eigenschappen ❘ 7-8 Werck Van de gheleerde Pen' = geleerd werk ❘ 9 reden-rijcke: welsprekend ❘ 10 handelen: behandelen ❘ 11: alle maar eenigszins lezenswaarde Geschiedenissen ❘ 13 wel, en ëld'gheboren huysen (l. ëdl'): weledelgeboren geslachten ❘ 14-15: en hun heldendaden zonder tal (parenthetisch-bombastisch bij 13) ❘ 16 onvergetentheyt: eeuwige herinnering ❘ 21 belachelijck: zóó, dat ‘die’ belachelijk wordt ❘ toetsen: in zijn doen en laten belichten ❘ 22 Edelheyt: Inl. 14 ❘ 23-7 Aisopos' fabel, o.m. bij Vondel, Vorstelycke Warande, 1617, no. XXVI (cf. La Fontaine, boek IV, no. 5) ❘ 25 die: en die ❘ 25 bueck: beuk- ❘ 25: Vondel, a.w., 10-11: Met kluppel-slagen hem bestreken al zijn leden: Besmeerden hem zijn huyt... ❘ 26 onderwon: beproefde ❘ 28 vermetelijck fatsoen = aanmatigend gedrag ❘ 31 benghelen: overbluffen ❘ stoeffen: hoog opgeven ❘ 32 on-edel-man: vgl. onmensch ❘ 35 keur: rekel ❘ 37 hier... door: door dit spel ❘ stooren: prikkelen
Personagien. Francisco: Spaansche vorm v. Frans(iscus) 400 vlgg. De hoerenhandlanger in C. Huygens' Tryntie Cornelisdr. (1653) heet ook aldus. ❘ Ioos: Joost. Bij Bredero: Joostje d'Optrecker (Klucht vande Koe, 1612), Joosje, de molenaarsknecht (Klucht vanden Molenaer, 1613) en Ioosje, een jongen (Sp. Brab., 1617). ❘ Beyken: vleivorm v. Barbara ❘ Balten: id. v. Balthazar ❘ Paschyn: id. v. Paschasia ❘ Truy: id. v. Geertrui.
Eerste Uyt-komst: 1ste tooneel (in ruimen zin) 2 vloecken: 30, 33, 41, 53, 65, 144, 164, 191, 331, 333, 369, 616, 641, 656, 658, 697, 815, 931 (Inl. t.d. Gulsigheydt, n. 74 en Dr. F.A. Stoett, Drie Kluchten uit de zestiende eeuw, Zutphen, 1932, p. 88 vlgg.) ❘ 4-5 niet... als: alleen ❘ 5-6 betaelen (: af-halen): geforceerde klemtoon 43, 66, 117, 128, 137, 162, 167, 182 enz. ❘ 6 sommëren = dagen ❘ 8 schrobber: afzetter ❘ grootschen: verwaanden ❘ kaelen: berooiden ❘ 9 rattighen: geldeloozen ❘ Man à la Moden: modegek ❘ 12 Hooverdy: ijdeltuit ❘ 14 hiet: beval ❘ 19-20 spreeckt (:seght): onvolm. rijm 23, 35, 77, 163, 213, 351, 625, 849 ❘ 20 Dies, sey ick l. Dies sey ick ❘ 21-2: dubbelrijm (het stuk bevat er meer dan 100, doch wel eens onvolm.) ❘ 23 furie: gevaar ❘ 24 injurie (: furie) 1. injuriën: lasteringen ❘ 25 Van Mijn Heer = aan uw adres ❘ Poltron: arme hals ❘ infecteren: bederven ❘ 26 cojoneren: lastig vallen ❘ beyt: wacht ❘ 29 braveren: minachtend bejegenen ❘ 30 ô bloet!: 2 ❘ 31 fluckx: dadelijk ❘ 33 by hondert...: 2 ❘ 35 Canalien: hondsvotten ❘ gepuffel: schorremorrie ❘ Rapiamus: Jan Rap en zijn maat ❘ datmer...: omdat men er... ❘ vint: 19 ❘ 38
Dat gaeter naer toe: Ik ga er heen ❘ 41 blommen hert: 2 ❘ 45 lustich: flink ❘ 47 treffelyck: ten volle ❘ 49 conjunctuer: geval ❘ 50 weerdig: waard ❘ 51 Croon: goudmunt 741, waard ca. 90 fr. × indexcijfer; 's landvoogds schatmeester verdiende per maand 1000 cr., de landvoogd zelf 3000 ❘ Mon Coeur: mijn hartedief (uit F.'s Fransch bagage 191, 193, 387, 697) ❘ ghebeden: uitgenoodigd ❘ 52 waer nemen: opwachten ❘ daer henen: van hier tot ginder ❘ 53 sakerloot: 2 ❘ 55 grandesse: waardigheid (als die v.e. grande v. Spanje) ❘ 5 Maitresse: vrijster 700 ❘ 57 persequeert: achternaloopt ❘ 59 variatie: overvloed van gedachten ❘ salutatie: beleefd gegroet ❘ gratie v. woorden: sierlijke w. ❘ 60: dat er, voor de hoorders, tusschen haar en mij afstand (spatie) noch geveinsdheid (sumelatie = simulatie) meer bestond(?) ❘ 61 slechte sloor: onbemiddeld, onervaren meisje ❘ ou Kaer: oud lief ❘ 63 op-hooren: verbaasd opkijken bij het hooren ❘ 64 ghehout: gehuwd ❘
| |
| |
65 Sa: toe dan! ❘ salementen: 2 ❘ 66 Klock-poort: poortklok. Een aldus geheeten stadspoort heeft te Antwerpen niet bestaan (Meded. van Dr. J. Denucé, stadsarch.). Vermoedelijk legt de dichter die gekke benaming met opzet in den mond van Francisco: deze, immers, een plattelander, woont nog niet lang in de Scheldestad en zijn verspreking, niet onnatuurlijk van zijn standpunt uit, klinkt Sinjoren belachelijk in het oor 71. Let men voorts op het onvolkomen dubbelrijm (Klock-poort: toch voort), dan is de hypothese, waarvolgens Klock-poort zou dienen gelezen als poort + Klock (het tweede w. op den volg. regel, door oversprong), te verwerpen, spijt de talrijke, ten deele zeer ongewone enjambementen: 24, 79, 168, 170, 226, 228, 234, 256, 268, 272, 315, 316, 527, 561, 576, 595, 656, 720, 726, 895. ❘ 67 haest doncker: ca. 5 uur n.m. ❘ strack: 218 ❘ 69 Hy verstaet dat: z.i. ❘ sal: moet ❘ 71 Seet hy so: deze in r. 71-87 tot tien maal toe herhaalde intercalatie herinnert aan Bredero's Symen sonder Soeticheyt (1613), r. 2-15 (dertien maal seyse); Francisco's geliefkoosd tusschenvoegsel schijnt trouwens te zijn: seght haer dat 744-50 (vier maal) ❘ 71 Reputatibus: aldus foutief voor Reputationibus wegens het driedubbel rijm met Qualitatibus en wellicht tevens ook om den Latijnschonkundigen conquistador belachelijk te maken 66 ❘ 72 Qualitatibus = edeldom 209, 757 ❘ 73 mynen Beyaert luyt: ik verkondig het principe ❘ 76 successie: nakomelingen ❘ 78 Dat: omdat ❘ daer: en
daarbij ❘ 82 a la mode broeck: elegante br., met zeer smalle pijpen en vele strikken 84 ❘ 83 lyff: bovenvest ❘ kees kop: ‘een hoofd zoo rond als een
Edammer kaas’, aldus het Woordenb. der Ned. Taal, VII (Leiden, 1913), kol. 756, Vo keeskop, B) 1); in r. 82-4, echter, beschrijft Ogier enkel en alleen de kleedij van F., zoodat kaaskop (eig. een komvormig werktuig in de kaasmakerij) hier een komvormigen hoed beteekent; C. Huygens spreekt overigens ('T Costelick Mal, 1622, r. 3) van ‘Een averechte Teyl’ voor een hoed en thans nog heet een ronde fantasie-hoed kaasbol(letje) en kaashoed(je), blijkens Woordenboek enz., kol. 734, II) 3) b) ❘ 84 Met Leirsen, met: Met Leirsen met... ❘ faveuren: gekleurde linten en strikken, door de ‘maitresse’ aan den ‘serviteur’ gegund ❘ 85 bengels: lomperds ❘ 86 reputatie draeght: roemt ❘ Calot: krulpruik ❘ 89 staet en siet: staat te zien ❘ 90 Back-huys: mond ❘ jet: iets
By-Komingh: tooneel (in engeren zin). ❘ 91 Poort: een stadspoort van Antwerpen (welke?); ook Trijn Jans, in Bredero's Klucht vanden Molenaer, r. 32 vlgg., blijft vóór de gesloten poort staan; poort bet. intusschen ook achterpoort en vandaar de woordspeling in 92 ❘ 92 vest: veest (Kil.: ‘Flatus ventris, sine strepitu aut sonitu’) ❘ 94 als gy boven toe ghebonden syt: den hangstrik om den hals hebt ❘ 97: En die worden het eerst gehangen ❘ 100 Beleken: bidprentje ❘ 101 kycken: l. kyck (: Lyck) ❘ 103-108: invloed van C. Huygens' beroemde Zede-Printen (1625). Over de in dien tijd alhier gelezen Hollandsche auteurs zie Dr. O. Dambre, Album Vercoullie I (Brussel, 1929), p. 89-90 en Dr. M. Sabbe, Brabant in 't Verweer (Antw., 1933), p. 187 vlgg. en infra 595 ❘ 105 Reyser: reiziger ❘ Kets-bal: kaatsbal ❘ 108 Een Wapen...:? ❘ Bommelaer: Boeman ❘ 110 huts: pummel ❘ 111: ‘Patientie is goed kruid’ (Harreb., II 174 b) ❘ 112 dat 's ganck: ik ga heen ❘ voyasie: boodschap (Ioos dient bij een grootspreker; onvolm. dubbelrijm) ❘ 114 heet: heeft ❘ 127 vlgg.: Inl. 19 en n. 36 ❘ 127 lackers: dreumesen ❘ Ommers en d'ommers l. Ommers end' ommers: Hoe het zij ❘ 133 verkeert: verandert ❘ 136 En: ontkenning ❘ steegh: diep.
137 Peerlackspaen: Peer lik den (drek)lepel m.a.w. scheldwoord voor een sekreetruimer ❘ hy: hei! = toe! ❘ 139 die l. dien ❘ 140 Pack: blijkens 184 steken er geen flambouwen in; 't zullen dus steenen zijn 143 ❘ 141 Kneuckel: lompe boer ❘ 143 hou daer: pak aan! ‘Nè!’ ❘ 144 ô sellementen: 2 ❘ 145 slaegen: slaan ❘ 149-50: Inl. 19 en n. 36 ❘ 152 buyten: by u thuis op het platte land ❘ 155 in gedouwen: ingedrukt ❘ 156 bodt: plomp ❘ houwen: tegenhouden ❘ 157 haeste: plotse ❘ 158 vermoghen: macht ❘ 160 bestaet: waagt ❘ en salder...: zal geen uur leven na het geven van slaag ❘ 161 diepsinnich: verstandig ❘ 162 doede?:
| |
| |
is 't niet? ❘ Beir-steeckers: volgens R(ich.). V(erstegen)., Recreative Beschrijvinghe enz. (Antw., 1642), p. 89 draagt de beersteker ‘een lange spicie / op den hals’ en ‘eenen schoonen witten / lijnwaten voorschoyt’ ❘ 164 by gans velten ghenaey: 2 ❘ Roey: roede (=spicie?) ❘ leght l. legh (onvolm. rijm) ❘ 166: dat je er nog zal naar opspringen ❘ 168: niet bij Harrebomée ❘ 169 verweirt u lijf: verdedig je leven ❘ 171 vermooren (Brabantisme): vermoorden ❘ goey Mannen: vrienden 887.
172 veur u sien: letten op ❘ 173 Wat dat: wat ❘ 175 hoets: 110 ❘ sa: 65.
178 in confusie: aan 't harrewarren ❘ 179 rapalie: Jan Rap en zijn maat ❘ 180 canalie: canalien 35 (: rapalie) ❘ 182 overhoot: meerderen ❘ 185 laten: verwaarloozen ❘ doede: 162 ❘ 186 om ecn haeyr: 't scheelt maar weinig ❘ 187 l. Floeckx gaet, ❘ 188 oorbant: oorveeg 389, 740 ❘ 190 Ha daer: 143 ❘ 191 by loo: 2 ❘ grand' mercy seggen: dank zeggen (mondgemeen barbarisme in dien tijd) ❘ 192 Bidt...: smeek om genade voor je leven! ❘ 193 Vous estes une Beste: Je bent een domkop! 51 ❘ 194 Taterbol: huilebalk ❘ 195 afdraeyen: afranselen ❘ 196 Gaet... en doet: Ga... doen ❘ 198 huer: loon ❘ 200 U: Uw ❘ Soon: 341-4 ❘ 205 moeyt: gaat aan ❘ 207 De Booyen Huer: het loon der dienstboden; ‘Item inde overschietende goeden van insolvente persoonen oft sterffhuysen / na dat de vrouwen / oft heure kinderen inder manieren voors. voldaen zijn / worden gheprefereert enckelen knapen ende maerten bodeloon / ende puren arbeyts loon / daer gheen coopmanschap onder ghemengelt en is / ende salarissen van Advocaten / Procureurs Medecijnen ende Chirurgijnen / met des der curen aengaet / ende daer nae schulden van bier / broot / spijse / ende dranck notelijck / oorboorlijck ende niet voluptueus.’ (Rechten ende Costvmen van Antwerpen, Ceulen, 1644, Kap. LXVI, § XXXVI). ❘ Apostil = gunstig advies der overheid (amman) ❘ 208: de bankroetier moet eerst iets bezitten (heb 28) en nadien dat bezit willen afstaan
(wil: ‘tel est mon bon plaisir’) ❘ 209 cael: 8 ❘ qualiteyt: (de gebruiken van) den hoogen adel 72, 757 ❘ 210 schuldigh is: schulden heeft 709 vlgg.
213 over schouwer: averechts ❘ 214 al waer: alsof ik... was ❘ 218 Sinternel: (schildwacht) post 67 ❘ 222 houwen: zelf opvoeden ❘ 223 koest'ren: vertroetelen ❘ 225 uyt doen: laten uitdoen ❘ kruyt: muscaatnoten, foelie, pijpkaneel enz. (tot het bereiden van kandeel) ❘ 226 taelt: informeert ❘ eens: l. eens. Al... ❘ meeste sloef: grootste schelm ❘ 232: een oprechtien...: een aardje naar zijn vaartje ❘ 234 Mem: borst 766 ❘ 240 Hout: 222 ❘ 242 qualyc bedocht: mis ❘ 243 moet = moge ❘ 247 suyver Daey: niet onteerd meisje (in schijn; Menniste zusje) ❘ 250 vertrecken: vertellen ❘ 253: Zeg met de Gomaristen, dat het zoo moest zijn ❘ Slaeget: sla het ❘ 256 niet: niets ❘ 257-8 aen gaet (: aen en staet): onvolm. dubbelrijm ❘ 206-1:? ❘ 263 fluyten: bedriegelijke verzinsels 526 ❘ 264 tuyten: haartuiten ❘ 273 Proeven: trachten te zien ❘ 276 Ke: toe! 277 peys kussen: kussen ten teeken v. verzoening ❘ lammery: praatjes! ❘ 284 Doeghet: Doe het ❘ 294 t'wesen: uw gezicht ❘ 295 Met een suer muylen: Zuurmuilend ❘ hadde: had je ❘ 296 hem... heet: zich gedraagt ❘ 297 schickte: meen je ❘ Maeghdom (ook gebr. in toepassing op mannen 301) ❘ 301 hem: mijn
‘Maeghdom’ (voor de grap als iets concreets opgevat) ❘ 304 daer... af: van het verlies zijns maagdoms ❘ 305 Caronien: krengen ❘ om dat: opdat ❘ 't licht schicken: niet zwaartillend zijn ❘ 308 Dan: Edoch ❘
hy doolt...: Hij doolt niet geheel, die ten halve keert (Harreb., III, p. 19 en p. 377), m.a.w.: een slecht mensch kan nog wel op het pad der deugd terugkeeren ❘ 313 hy sal...: hij zal er slecht van afkomen ❘ 314 moet: 243 ❘ 315 stegen: ruwen ❘ 317 geten: gegeten ❘ 318 gepalleerden: weelderig gekleeden ❘ meercat: een soort van aap ❘ 320 kempe koor (Brab.): hennipen koord of hangstrop ❘ gedraeyt: losgeraakt ❘ 321 Snot-holt: snotgat, snotneus ❘ 323 solaris (: Notaris; driedubbelrijm): loon 900 ❘ 325 Promoters: aanleggers ❘ corte Roey: een der ambtenaren, belast met de dagementen (= dagvaardingen) binnen de stad Antwerpen
| |
| |
en derzelver vrijheid ❘ 326 schribanten: griffiers ❘ 327 schick: reken ❘ 329 placken: wederrechtelijk neerleggen ❘ 330 wel te tacken: flink te straffen
331 Ganswonnen: 2 ❘ sneurcken: pochen 529 ❘ 332 wa: wel ❘ 333 Ba: wel ❘ blommen herten: 2 ❘ 338 als eenen Uyl...: als een gevangene
344 Soon: 200 ❘ gaet en schryft: ga opschrijven ❘ 345 tellen: uittellen, geven ❘ 348 Garnaet: garnaal ❘ 349 verbeyen: verwachten ❘ 350 stege bengels: onhandelbare lomperds ❘ van die Knechten: van Knechten ❘ 355 Drossaert: dorpsburgemeester ❘ Schoot: Schoten bij Antwerpen? (: root) 403 ❘ 356 schaem root: 669 ❘ 360-1: Inl. 16 ❘ 362 salutatie: 59 ❘ 369 snuyven: sterk door den neus ademen ❘ 370 droes cop: 2 (lokt heel natuurlijk het antwoord uit: Inde Hel) ❘ 373 snelder ‘hadt: om het dubbelrijm? 731 ❘ 376 gekroch: gekreun ❘ 377 Huys ‘Man: plattelander ❘ 378 lach en sliep: lag te slapen ❘ 380 waerder: waerde = waar je (drukfout onder invl. v. wierder) ❘ 386 requeratieken: recreatieken = wat ontspanning ❘ 387 Pour: 51 ❘ 389 bodts: klap 188 ❘ 390 geile: gele. (Er is geen gek zoo êel, Of hij draagt groen of geel) ❘ 393 Bengel: 350 ❘ 396 Van...: Voor je plompheid 170-1 ❘ 400 doede niet?: 162 ❘ 401 vaster ‘stont (:laster ‘Mont) ❘ 403 Francis: verminkt uit Francisco (klemt. op Fran), hetzij om het onvolm. dubbelrijm (: verstant in is), hetzij (klemt op -is) om het gewone rijm (: is) ❘ 404 dat gater op deur: ik sla er op los (met mijn degen) ❘
daer geen verstant in is: 1. daer in geen verstant is (:Francis; onv. dubbelrijm) ❘ 406 schappeert: redt ❘ Wa: 332 ❘ gij siet...: gij ziet er uit als een basilisk (die, volgens de Ouden, zelfs door zijn blik iemand kon dooden) ❘ 407 ghelycken
tot: passen voor ❘ 409 Net: precies ❘ 411 geen slechte kluts: niet van geringe afkomst ❘ Huysmans: 377 ❘ me: ook ❘ 412 gediert: ongedierte ❘ gargelen: kanten) ❘ ligh stè: bed ❘ 414 Weeckluysen l. weechluysen = weegluizen; dit grapje herinnert aan: Ik draag het wildbraad bij me, zei Geert de jager, en hij haalde eene hand vol luizen uit zijn hemd (Harreb., II, 41a) ❘ 415 me = eveneens ❘ 420 lyen: bekennen ❘ 425 't Princelyck gebiedt: de bevelen v.d. vorst ❘ heldelyck gedreven: heldhaftig uitgevoerd ❘ 427 Prochiaen: pastoor ❘ 428 overslaen: uiteenzetten 432 ❘ 429 Stoel: preekstoel ❘ 430 slechte: geringe ❘ 431 In goddelycken dienst: godsdienstig gesproken ❘ 435 rechten: authentieke ❘ 436 mis bruyck 1. misbruyck ❘ valt...: hoeft zich nooit te schamen ❘ 437 over rugh kanten: achterover doen vallen, kleineeren ❘ 438 Sydet: Zijt gij het d.i. authentiek edel... (en mijn kritiek heeft geen vat op u) ❘ Tullepanten: tulpen ❘ 439-40: In hun Derde T'Samen-spraeck2 (Amst., 1643), p. 22 oppert Waermondt: ‘Ick hadde gemeent / dat als men het zaedt van een Gouda zaeyde / datmen daer wederom Goudaen af kreegh,’ maar aan die niet onnatuurlijke meening slaat Gaergoedt den bodem in: ‘jae al zaeyde men het zaedt van een Semper Augustus, daer soudt ghy moghelijck het slechste Goedt wel
uyt krijghen,’ een door Ogier bijna letterlijk gereprod. verzekering: d'alderschoonste Blom is inderdaad de Semper Augustus (2 ex., ‘om gheen Gelt te koop’), terwijl met Geel en Root werkelijk
‘het slechste Goedt’ bedoeld wordt, n.l. de tulpensoort, bekend onder den naam ‘Gheel ende Root van Leyden’ ❘ 441 Dien slach: deze soort, d.i. ‘Gheel ende Root v. Leyden’ ❘ veelheyt: massa (op het heel Velt) ❘ 442 wel: zoowel ❘ een Koninckx Blom': een ‘Saeyblom van Coningh’ (220 asen, f 320; 20 asen = 1 gram) ❘ een Prins: ‘een Haghenaer ofte Mackx van de Prins’ (400 as., f 300) ❘ alle: om 't even welke ❘ 443 sulcken Tulpant: ‘Gheel ende Root van Leyden’! een Fenicx:? ❘ Brabanson (4 soorten; de duurste, ‘Br. Spoor’: 430 as., f 1500) ❘ 444 Viserooy: ‘Vice Roy, paers, violet ende wit’ (3 soorten; de duurste: 658 as., f 4200) ❘ Coreneer: ‘Coorenaert’ (448 as., f 400; ‘pontgoet’) ❘ Switsers: ‘Een pont f 1800’ ❘ Hertogen: ‘Ducken’, n.l. ‘Duc de Winckel’ en ‘Duc de Flori’, resp. 700 as., f 300 en 300 as., f 70 ❘ Tourlon: Tourlong (240 as., f 200) ❘ 445 Generael-bol: ‘Saeyblom van Bol’ (300 as., f 250) ❘ Blyen bergh: ‘Blijenburger’ (3 soorten; de duurste: 443 as., f 1300) ❘ Admirael Catelyn (181 as., f 225) ❘ 446 Gevlamde es:? ❘ Beschuyt-backer (105 as., f 250)
| |
| |
❘ Brakels: ‘Incarnadijn ghevlamt van Quaeckel’ (300 as., f 350) en ‘Spits Lack van Quakel’ (300 as., f 70)? ❘ egaet Robyn: ‘Agaet Rubijn’ (56 as., f 100) ❘ 447 Kasteel van Antwerpen: in 1836 werd 1 ex. 16.000 fr. verkocht ❘ Anvers: ‘Anvers Vestjens’ (52 as., f 500) en ‘Anvers gemeene’ (387 as., f 405) ❘ Blomisten: tulpenhandelaars ❘ 448 daer in: op den koop toe ❘ 449 't keuren: 't uitvinden ❘ Naem, 1. Naem; - ‘...als yemant,’ bekent Gaergoedt, a.w., p. 19, ‘een verandering van een Bloemken heeft / seght men dat teghens de eene Florist of de ander / waer af het gheruchte dadelijck voort loopt onder alle Floristen. soo dat een yegelijck begeerigh is om het selve te sien / spreecken malkanderen aen / soo het een nieuw Bloemken is / ende van niemant bekent / soo luystert men wat oordeel daer een yeder af gheeft / de eene seght het ghelijckt hier nae / de ander daer nae / soo het een Admirael ghelijckt / ende dunckt het U beter / ghy maeckter een Generael af / of ghy noemt het naer u selven ofte naer u handwerck / ende dan beschenckt ghy het met een Vaetjen Wijns / op dat de liefhebbers die naem souden in ghedachtenisse hebben’. ❘ sweeft: d.i. hoog = floreert ❘ 450: dank zij de tulpen met hun intrigeerende namen (what's in a name!) ❘ 451 daer: bij de ‘Blomisten’ ❘ bescheet: gewenschte inlichtingen ❘ strack: dadelijk; ongelukkig heeft Fr. dien raad niet gevolgd zoodat voor ons (alsook voor onze bronnen, Inl., n. 16) die namen duister blijven. ❘ 456
mochten: zouden kunnen ❘ 458 grootsen: 8 ❘ 459 gelyck...: allergehoorzaamst? ❘ 461 dat: indien ❘ 463 Ba: 333 ❘ net: 409 ❘ 464 ala coquillie: het niet weggeschorene wordt gefriseerd ❘ 465 A la coquyn: op zijn schelms ❘ ba: 333 ❘ 467 slechte looy: dom kalf ❘ blau: z. Huygens' Tryntie CornelisdR, 1223-5 ❘ 470 berekelt: gevlekt ❘ placken: vlekken (=moesjes, of teekenen v. eene ziekte?) ❘ 472 muskuliaet: muskus, drek (behendig wederantwoord 810)
473 giet: met het oog op de sleeritjes 602 (de winter v. 1643 op '44, volgende op een buitengewoon drogen zomer, was hard en duurde lang, de wateren in 't binnenland toegevroren blijvende tot in Maart) ❘ 474 leg'et: ligt het ❘ gereet: terstond ❘ 475 Caronie: 305 ❘ 480 greb: goot (in 't midden v.d. straat) ❘ 481 Schuyfel: lomperd ❘ 483 Baert: snorbaard 464 ❘ Lebben: lummel ❘ 484 sebben: een Joris Goedbloed ❘ 485 ba jaet: wel (333) ja, 't is... ❘ wa: 332 ❘ 487 Cruys: miserie ❘ 489: hij vangt bot, juist zooals ik ❘ 490 een duyst: 1000 zooals die twee ❘ 491 ketelachtigh: bedenkelijk ❘ stubbelen: 't a.d. stok krijgen ❘ Heybeyen: hellevegen ❘ 492 Koninckryck: 388 ❘ 496 Hooverdyen: buitensporigheden ❘ 497 gepalleerde: 318 ❘ 498 schick: maaksel ❘ 499 vier cante l. viercante: achtkante ❘ caligheyt: 8 ❘ 506 sulck een: zoo iemand ❘ 507 een Blaes met Erten: kinderspeelgoed ❘ 508 en: een ❘ 512 rechtveerdigh: te recht (Het is de beste edelman, die zich zelven edel maakt).
516 houwen: 222 ❘ 517 nooy: ongaarne ❘ 520 Laes: helaas ❘ 525-30: onderw. v. 531: Die ist genoegh ❘ 525 Moesolven: grootsprekers (zie het 17deëeuwsche gedicht ‘in 't sotte’ over den Edeldom, medeged. door Dr. Fred. Lyna in De Vlaamsche Gids, 1923-24, p. 54, r. 33 vlgg.) ❘ Feemers l. fleemers = die iemand naar den mond praten ❘ 526 grof fluyters: aartsleugenaars 263 ❘ 529 Sneurckers 331 ❘ Poeffers: pochers ❘ Stoeffers: 31 (Voor-r.) ❘ alle-claps: cameleons ❘ 530 Lichtvoets: hoerejagers ❘ Selde waeren: veinzaards ❘ sonder Zielen: harteloozen ❘ Galge ‘laps: galgebrokken ❘ 531: beoogen alleen de ‘defloratie’ ❘ 533 huysken, buysken...: buycksken, buycksken... (huikje = manteltje, je kan wel een tijd lang de zwangerschap verbergen, maar de buik verraadt ten slotte toch alles)? ❘ 535: niet bij Harrebomée ❘ brillen: foppen (op zijn Brab. uitgespr.: brielen; vandaar brielt 35, 78, 212, 351, 625, 850) ❘ 536 schelven: afrukken ❘ 538 om Gooy gaen: bedelen ❘ 540 de pocken: de venusziekte ❘ 542 smeet: sloeg ❘ 544 net: 409 ❘ 545 Boef: schelm (vleiend) ❘ 546 sloef: 226 (vleiend) ❘ 547 maut: huilt, ‘kwèèkt’ ❘ 548 leget: 474, Inl. n. 36 en Harreb., I 27 a, 286 b, alsook III 113 b ❘ quyt: rijmshalve?
550 Wel: goed ❘ ick com u by: hier ben ik ❘ 551 schuylter: scheelt er ❘ 553 Maer: Nou,
| |
| |
of ik ❘ 555 beter bedacht is: weet wel beter ❘ 557 styfter l. stijfster ❘ 558 wat...: hoe is het uithangbord ook weer? ❘ 560 Daer...: dat is niet zoo precies te berekenen ❘ 561 Out vuyl: l. Out (:cout) Vuyl (dit w. op r. 562) ❘ 565 Geest: bolleboos ❘ 568 Dochter: jonge D. ❘ Arest: beslaglegging ❘ 569 douwen: steken ❘ 572 heur was: haar toebehoorde ❘ 574 Velt‘slach: geregeld gevecht, niet de overbekende strijd om de broek, d.w.z. om te zien wie - de man, of de vrouw - in huis baas zal spelen (cf. Van Heurck-Boekenoogen, Hist. de l'imagerie popul. flam., Brux., 1910, pp. 215 vlgg., 574 vlgg. en Venus Minne-Gifjens, Amst., z.j., 1622, 24 v.), maar de toepassing van Jez. 4:1 (‘Zeven vrouwen grijpen te dien dage éénen man aan’) op een toestand van trouwlustigheid bij meisjes, naast gebrek aan mannelijk personeel in deze of gene landstreek (z. De Oude Tijd, Amst., 1872, p. 327, De Beer-Laurillard, Woordenschat, 's-Grav., 1908, p. 1262 en Vondels raadselachtig en ongedagteekend kwatrijn: De waerdigheydt van den broeck, waarover vgl. Unger, Bibl. v. Vondel, Amst., 1888, 204 b) ❘ 576 Heus Gedaen: nobel gehandeld ❘ 580 Ba: 333 ❘ 582 Ick...: Ik speel hen tegen elkaar uit ❘ 586 de Broeck: een huwbaar manspersoon beteekent heel wat ❘ 587-8: als de vrouwen klaar staan om elkaar te verscheuren (voor een man), dan zijn de mannen haast om geen prijs te krijgen. ❘ 589-90: ‘Hier vechten zeven wijven om ééne mans broek’
(Harreb., I, 93 a en II 459 b) ❘ 591 laveren: gaan ❘ 592 Vendels: compagnies (het liedje in Venus Minnegifjens, hierb., luidt, str. 7: Acht Vaendels
Jacomynkens ❘ Quamen daer aen ghedruyst / ❘ En thien Vaendels Pierynkens ❘ Hebben daer in den hoop ghebuyst...) ❘ Meysens: ongehuwde jonge dames ❘ 595 her op: wel op! ❘ en op...: van geluk spreken (naar Van Santens Snappende Siitgen, Leiden, 1620? Vgl. 103, 677 en Van Vloten, Ned. Kluchtsp., II2, p. 72, alsook p. 69 en infra 716) ❘ 596 in...: tafel (en bed) met me deelen
599 lichtvoetjen: 530 ❘ cael: 8 ❘ Sinjorcken: Sinjoor is hier dus nog geen schimp- of spotnaam voor Antwerpenaar (cf. Cornelissen, Nederl. Volkshumor, I, Antw., De Sikkel, 1929, p. 127 vlgg.) en bet.: het uitzicht hebbende, b.v. door zijn kleeren, van een Spaanschen ‘heer’ ❘ bedropen: druipnat begoten ❘ 600 Ruy: stadsgracht ❘ 602 Sledden: sleden ❘ 603 lustigh: 45 ❘ bouwen: Boudewijn ❘ 604 Sa: 65 (tot ‘syn volck’ 919) ❘ getouwon: l. getouwen ❘ 605 draeyt: maak ❘ 607 Kinneken: kindje ❘ 608 Knopken: ter onderscheiding der kunne? ❘ Dats geplackt...: dat (kinneken) is (daar) neergelegd, opdat het een nachtwaker (hanneken) zou oprapen voor de Aalmoezeniers ❘ 610 Soeck: uitroep, bij 't gevoelen van koude 613 ❘ Sotte part: dwaze inval ❘ 611 gelackt: gelaakt (:geplackt) = beboet? (de namen dergenen, die zich aan het te vondeling leggen schuldig maakten, moesten w. aangeplakt; men gaf tot f 25 premie voor den aanbrenger, met belofte zijn naam geheim te houden) ❘ 612 d'Almoesseniers: de beheerders v.h. Vondelingshuis ❘ er aen geplackt: er mede ‘geschoren’, er aan vast ❘ 616 Blommen herten 2 ❘ schuylter: scheelt er 551 ❘ Donder: 2 ❘ 617 Klock: brandklok ❘ 619 den crommen...: veinzen ❘ 620 Hy: 137 ❘ taeybolleken: geniepigerd ❘ flus: 169
❘ 621 crabbel vuysten: krabben en slaan ❘ 627 voesteren: alimenteeren ❘ 628 koesteren: 223 ❘ 629: ten deele daardoor was het aantal vondelingen en verlatelingen te A. steeds zeer groot (ca. 1600 in 1558) ❘
631 haestelyck: 157 ❘ 634 quellyck: prikkelbaar ❘ 635 Kuyp: beerkuip ❘ 636 doeget: 284 ❘ op hem: op zijn rekening ❘ 638 d'Heer: de gerechtsdienaren ❘ sa: 65 ❘ daer binnen: zoo lang ❘ 639 van 't Getou: af ❘ 640 kou ‘pis: heete brandende pis (strangurie), een kwaal, die o.m. met warme omslagen op den buik (blaas) kan w. genezen; dezelfde rol nu als de omslagen vervult het schootkindje, dat bovendien nog, dank zij zijn... warm water, de genezing zal helpen bespoedigen.
641 gansch lijden: 2 ❘ ruymen d.i. den beer ❘ 642 luymen: afloeren ❘ 649 laes: 520 ❘ 650 bloeyen: bloedjes ❘ 652 verheyst: vereischt ❘ 633 eyghen d.i. kinders 648 ❘ 654 Beyt: 26 ❘ ick...: ik hoor, dat men den B. daar dreigt met ❘ 655 Heer: 638 ❘ put: 635 (:begut) ❘ 656
| |
| |
bloot geven: laten zien ❘ begut: 2 ❘ 657 my l. myn ❘ haestighe kop: driftkop ❘ trouwen: in waarheid 2 ❘ 658 douwen 569 ❘ 659 Dat: 461 ❘ 660 geseet: d.i. dat het mijn kind is.
662 rammeneyken:? ❘ 664 haesaerdeken: buitenkansje ❘ Pastey d.i. vleeschpastei: kind ❘ 667 gehouwen: 222 ❘ 668 geplackt: te vondeling gelegd ❘ voor een verloren pant: het kind beschouwende als een pand (tusschen hem en mij), dat ik niet wensch in te lossen ❘ 669 niet: niets ❘ schaemt schoenen: 356 ❘ 672 Amonitie-broot: kommiesbrood ❘ 673 Lackeren brom: lekkere kost ❘ 674 goey geteerde: goed geteerd d.i. verteerd hebbende = hongerige ❘ De Saus...: Honger is de beste saus (Harreb., I, 324 a) ❘ 675 gebreken: ontbreken ❘ wel bij maet: zeer matig ❘ 677 Niet: niets; ‘Niet hebben doet wel sparen’ (Harreb., III, 31 a en 62 a); z. van Santens Snappende Siitgen, bij Van Moerkerken, Nederl. Kluchtsp., I, p. 103, r. 57; cf. supra 595 ❘ 678 bewaren: bewaken ❘ 679 Heer 638 ❘ 682 hem: Francisco ❘ versekeren: arresteeren ❘ op steen zetten: in de stadsgevangenis steken ❘ 684 moort: schuldenmakers werden in het Steen gezet ❘ 685 vermooren: 171 ❘ 688 't geweir: 't zijdgeweer = 't rapier ❘ uyt: uit hoofde van ❘ 691 niet sien: 259 ❘ 693 t'Hert... d.i. naar hem 546.
697 Par ma foy: 51, 657 ❘ kou: 473 ❘ 698 droes: 370 ❘ satticheyt d.i. dat ik zoo beef ❘ 699 wel wonder: zeer verbaasd ❘ 700 Vrijster 56 ❘ 701 Heer: 638 ❘ beslaghen: aangeslagen ❘ 706 geweten: vernomen ❘ 708 rechts: even ❘ Meir: Inl., 8 ❘ 710 Sommeren: 6 ❘ 712 sije basen: zijden kousen ❘ 713 Vettewaerinnen: vettewariersters ❘ 715 my: mijn persoon ❘ 716 springh: 205 ❘ waeght: wankelt ❘ het al: de heele boel 595; vgl. Harreb., III, 53b: Als hij opspringt, waagt het al (komt reeds voor begin 16de e.) ❘ en...: Daar niets is verliest de keizer zijn recht (Harreb., I, 391 a) ❘ 718 u-lieden: u ❘ kletsen: schulden maken ❘ 719 hoe...: hoe is het gebeurd (zit het in elkaar)? ❘ 721-2: 314 vlgg. ❘ 722 met: op hetz. oogenblik ❘ 724 track: stapte ❘ 725 kleuteren: slaan en kloppen ❘ 727 vertel: verhaal ❘ 732 beclaghen: 700 vlgg. ❘ 737 Kreet: weende ❘ 739 Viggen: big ❘ Laef: ondeugd ❘ Kaelvinck: berooide ijdeltuit ❘ 740 klinck: oorklink = een klap die klinkt 188 ❘ 741 vest: 92 ❘ Ducaat: goudmunt 51, waard ca. fr. 10 × indexcijfer (741 herinn. a. 't paardje-poep-geld) ❘ 746 niet: niets ❘
winnen: vermogen ❘ 750 seght haer dat: 71 ❘ 751 te moey: te moede ❘ 755 stijven: 557 ❘ 756: n.l. door het meisje te huwen, dat ik verleid heb ❘ 757 Qualiteit: 72 (De meeste koppelt met de minste: de boerin met den edelman: Harreb., I, 169 b) 759 dant: ijdeltuit ❘ als...: anders dan dat ze zich... ❘ streelen: kammen ❘ 761 Kammen: sierhaarkammen ❘ over hoop: in overvloed ❘ Doosen: poederdoos, moesjesdoos, ringdoos, enz. ❘ Cabinet: toilet ❘ 762: tuygh: ‘arsenaal’ ❘ op-geset: geopend ❘ 763 vlgg.: opschik of optooisel, herinnerend aan Jez. 3: 18-23 (ca. 250 v.C.) ❘ van... kanten: uit... hoeken ❘ 765 alle tuijeringh...: alle mogelijke opsiering op het gebied v. ringen ❘ 766 Memmen 234 ❘ klist: vasthaakt ❘ 768 palleren: 318 ❘ 770 tierelieflijckheyt: peperdure wisjewasjes ❘ Tuyt: 264 ❘ 771 want...: dat staat niet, is niet net ❘ 722 eysch: prijs ❘ 775 Deyn: vrek ❘ Loer: een schrokkige ❘ Lijs: nul in 't cijfer ❘ 776 Grimmer: kniezer ❘ n'en: eenen ❘ droogen: schralen ❘ 777 taeybol: 620 ❘ 778 Kekeleer: bedilal ❘ Graver: beknibbelaar ❘ grol: vitkous ❘ 781 Ke: 276 ❘ 783 quelen: ten onder gaan ❘ 786
Dant: 759 ❘ Want: de fijne kleeren (Harreb., I, 121 a) ❘ 790 noch nuchter: 't is ca. 7 n.m. ❘ 791 een Kieckens hooyken: een ‘kip zonder kop’, een dwaaskop ❘ 792 een oortken: 1/4 stuiver ❘ 797 geck: gekkernij ❘ Huer: 198 ❘ 800 afdraeghen: vergelden ❘ 801 moort: dood ❘ 805 Beyt: 26.
805 Kanalie vogel: kanarievogel 823 ❘ 806-7 Het... past: aparte ❘ 808 claeghen 611 ❘ 809 Vaen: vier ‘kannen’ (bier) ❘ schellen (Brab.): schelden ❘ 810: behendige verwensching 472 en 828 ❘ 824 dat...: dat ik me met zoo weinig uitgaven mogelijk vergenoegde (hem lijden) ❘ 815 moeten hebben l. moeten iet (of: wat) hebben ❘ gans sacken, gans seven: 2 ❘ 817 slepus: sluwerd ❘ 818 placken: 329 ❘ 819 hy... teirelingh: hij heeft dat spelletje meer
| |
| |
gespeeld ❘ 820 verveirelingh: labbekak, ‘verveerderik’ ❘ 821 Dat: 461 ❘ kneveleers: roovers 822 dat... dweers: dat hindert me geenszins ❘ 823 Hoort... seyt: aparte ❘ Uyl: 805 ❘ schenden: schandvlekken ❘ 824 Dat: 461 ❘ 825 bedocht: uitgemaakt ❘ 827 uytsuypen: zuipend ‘uitschudden’ ❘ 828:810 ❘ 829 steegh: 350 ❘ Sa: 65 ❘ Benghel: 350 ❘ 835 ba: 333 ❘ 836 ses... weken: 213 ❘ 837 Nou: toe! ❘ van schick: scheutig 627 ❘ 839 Ba: 333 ❘ treckt-men: trek je ❘ gade sumpen: ga je de lip laten hangen (als voorspel tot een huilpartijtje)? ❘ 840 crumpen: ‘smeren’ ❘ 841 Veir: stier ❘ 842 knodts: 162 en 164 ❘ steir: voorhoofd ❘ 843 lieken: liedje ❘ 864 op u peert: vechtensgereed ❘ Quidam: zonderling ❘ 851 my: op mij ❘ een rechten quack ‘man: gepatenteerde flauwerd ❘ 851 ick segh het: ik vraag dat, n.l. Ghelyck'et my... ❘ daerom... creegh: antw. op 851 (quack ‘man: impotent) ❘ Back ‘pan: Hij bakt met 2 pannen = zijn vrouw bevalt v. een tweeling (Harreb., II, 169 b) ❘ 854 Oft: of = om te zien of (sluit aan op 851: ick segh het) ❘ 854-5
alst... Ghelijckt: als het inderdaad maar eenigszins gelijkend is ❘ 856 verstandt heb: er verstand van heb ❘ fatsoenelijck gheest: iem die weet hoe het hoort ❘ 859 Corasie: courage! ❘ lustich: 45 ❘ blijven d.i. in 't leven ❘ 863 Sweemerken: (water)snipje (vleiend) ❘ Naentien: dwergje ❘ Cabouter-man: dreumes ❘ 864 touter: schommel ❘ 865 Hockebock: op en neer ❘ Wiewa: heen en weer (l. Wiewa.) ❘ quicq: ‘draaitol’, ‘spinnewiel’ ❘ men doos: mijn doos = mijn schatje ❘ 866 een Spetie: specerij ❘ een Tymes: tijm ❘ 867 bepreutelt: borrelend bevuild (hij maakt veel stront, hij maakt van zijn merde = hij is hoovaardig) ❘ 868 Neers: aars ❘ bekeutelt: terdege bevuild met je eigen uitwerpselen ❘ 869 nooy: 517 ❘ 872 bucht: schelm van laag allooi.
873 Nou: 837 ❘ 874 Ke: 276 ❘ 876 Huer: 198 ❘ eenen: den laatsten ❘ op-leggen: betalen ❘ 881 neghemanneken: 1/8 stuiver (de prijs b.v. van een witbrood) 936 ❘ 882 om dat: opdat ❘ 885 lacker: flink ❘ 887 Goey Mannen: 171 ❘ 891 lampen: drinken (op zijn Fransch) ❘ souffen: drinken (op zijn Duitsch) ❘ 892 ter Heir...: ‘dem Herrn einen frischen Trunk’ ❘ Mouffen: moffen = Duitschers ❘ 893 mè: ook ❘ flus: 453 ❘ 895 zydet: 438 ❘ 896 al selfs: in hoogsteigen persoon ❘ lacher in: onvolm. dubbelrijm ❘ 897 Ba: 333 ❘ is haer niet: behoort haar niet toe ❘ dat: opdat ❘ 898 T'is myn: het behoort mij toe ❘ selfs: zelf ❘ 899 Daey: 247 ❘ Swijnnaris:? ❘ 900 Ha: 143 ❘ Solaris: 323 ❘ 903 gesmeten: 542 ❘ 904 bescheten: onteerd ❘ 905 Doede: 162 ❘ een lutsken: wat ❘ verdrach: geduld ❘ 908 opsteeker: koksmes (in een scheede) ❘ douwen: 569 ❘ 909 snab: jaap ❘ 913 Ba: 333 ❘ 914 moeyt het hem = bemoeit er zich mede ❘ 919 moet: moge ❘ volck: de andere beerstekers beh. Balten 604 ❘ 921 Tot me
Jonckers: ten huize van den jonker ❘ toecomende bruer: toekomstige schoonbroer ❘ 924 Pasteyen: uit vleesch enz. gemaakt ❘ 926 noijen: uitnoodigen ❘ 927 u... bedreven: aan u... misdreven ❘ 928 Tot: spijt ❘ 929 Hou daer: 143 ❘ 930 lustigh: 45 ❘
Kleun: slaag ❘ 931 dats ganck: 112 ❘ Gans sacken: 2 ❘ 932 Huer: 198 ❘ Gooy-mans: bedelaars 538 ❘ 933-34: ? ❘ 935 Cluyvers: schuldinvorderaars ❘ 957 laes: 520 ❘ sijn is: hem toebehoort ❘ 940 Uyt Jonsten Versamen: de blazoenspreuk van de Violiere, waar het stuk voor het eerst werd opgevoerd (Inl., 14), luidde: wt. ionsten. versaemt
|
|