Verzen uit oorlogstijd (1914-'19)(1919)–Karel van den Oever– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 100] [p. 100] Danklied aan Nederland. Aan den WelEd. Heer Jan Horsman, te Baarn. De vluchteling zingt; o Broeder, toen gij uit uw land den bloedgloed van ons huis zaagt smoken, der duitsche toorts haar rooden brand langs Vlaandren walmen zaagt en rooken, toen trof uw hart een diepe smart, toen werd uw hollandsch hart gebroken. En schreiend riept ge een broedernaam, gij riept hem, bleek, en wrongt uw handen; ‘o, Dat mijn goede broeder kwaam', ik wil mijn hart voor hem verpanden, o, dat hij koom', langs Berg-op-Zoom in 't broederrijk der Nederlanden!’ Ach, wij verschrikt door leed en pijn, wij vloden bevend in uw armen, wij wilden samen broeders zijn, wij wilden leed aan leed verwarmen; gij gaaft ons brood in onzen nood, gij gaaft uw koninklijk erbarmen. [pagina 101] [p. 101] En, broeder, nu de dag'raad stijgt en straks wij noode droevig scheiden kan 't moeilijk dat ons hart nu zwijgt; laat óns nu dankbre tranen schreien om al het goed dat gij nog doet aan 't belgisch volk van Schelde en Leye.. Ei, dank, mijn broeder, leefdig dank om troost en brood, om dak en sponde; een broeder heeft voor 't leven lang een ouden broeder weêrgevonden. Heil Nederland! Heil Belgiëland! Twee harten aan malkaar verbonden! Vorige Volgende