Verzen uit oorlogstijd (1914-'19)(1919)–Karel van den Oever– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 82] [p. 82] Mijn pijpken. Als de nacht zijn koude starren op de heldre ruit verspreidt en mijn bezigheen verwarren daar 't verdriet mij weêr verbeidt, als de lamp suist diep-bewogen en 't penduul haar angsten tikt daar de tranen in mijne oogen beider zielen weer verstrikt, pijpken-lief dan zie ik zuchtend naar de krullen van uw smoor, naar uw krinkels flauw vervluchtend 's ballings droeve kamer door; pijpken-lief dan lachen beelden uit uw pluizerigen rook.... Beelden....die mijn smart eens heelden, beelden, zoet in verren smook! Maar ik leg u droevig neder als ik, bevend en vol rouw, in uw teeder rook-geveder 't bloed der vlammen weer aanschouw; als ik in uw wolken-pruikjes 't flitsen der kanonnen zie, 't valsche vuur uit bosch en struikjes in uw wervelen bespie; als ik in uw bloemig kruiven 't kraken der granaten hoor die langs oude gevels guiven: Pijpken, 'k hou niet van uw smoor. Vorige Volgende