Verzen uit oorlogstijd (1914-'19)(1919)–Karel van den Oever– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 80] [p. 80] In memoriam Patris. (Toujours ce souvenir m'attendrit et me touche.) A. Chénier. o Jeugd, o tijd, o jonge dagen, als in de droom'ge kamer laat mijn vader smoorde een smaaklijk pijpken en alles stil werd op de straat; als door het open venster geurde de zoete reuk van blauw glycien en Vader in een goudsnêe-boeksken ‘De Lootling’ las, van Jan en Trien.. Als in den gloei der avondlampe het smoorgekrul der pijp afdreef en onder 't gele lampe-kapsel dien tragen tabaksrook versteef.. Als 't licht der maan een glans verprikte in 's vaders diep-geschoven bril en soms een blaadje spaarzaam kraakte en alles stil weer werd, heel stil.. Als vader dan eens heimlijk lachte om Jan's weervaren met zijn Trien, terwijl de smeul'ge kamer stoorde van toebaksrook en blauw glycien; [pagina 81] [p. 81] terwijl de oude schilderijen beduisterden den stillen wand en Delftsche porceleinen glimden bij 't koper op den schoorsteen-rand; en wij in 't rustig bedje lagen, zóo slaaprig-licht, zóo koel-verblijd, dat wij den zoelen nacht beminden om 's vaders schoone aanwezigheid. O jeugd, o tijd, o jonge dagen.. Nu is dees avond-kamer heen waar vader smoorde een smaaklijk pijpken.. En 't is een vreemde droom naar 't scheen.. De jeugd versmelt in 't weenend harte; de schoon herinnring knagend blijft. Maar in de ziel brandt bittre smarte omdat die vreugde ook henendrijft. Vorige Volgende