Verzen uit oorlogstijd (1914-'19)(1919)–Karel van den Oever– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 78] [p. 78] Regrets. Aan Julius Persyn. Bittre zorg van mijn huis dat treurt.... Mijn boeken, schotels en prenten, die raden langzaam wat gebeurt... Geen rinkel van koopren centen. Mijn boeken zijn slaaprig uitgerust, maar zien mijn handen niet reiken. De schotels versieren zonder lust; mijn prenten vergaan als lijken. Mijn milde bedsteê geraakt verweerd en kraakt van afwezigheden; zij heeft zoo lang mijn weerzien begeerd en zeer van 't afscheid geleden; en mijn sleetrige stoel met zijn groen fluweel staat leeg in de kamer; hij denkt nu maandenlang veel aan mij, veel... Nabij bonst de oorlogshamer. Daar liggen ook pijpen, pennen en klein gerief op mijn tafel zoo lang reeds te sterven; zij hebben mijn handen nog lief, ja, lief, zeer lief en vragen malkaar steeds: ‘Blijft hij zwerven?’ [pagina 79] [p. 79] Daar vergelen in een doffe, stille schuif rijke rijmen, verzen, gedichten. Zij weten dat eens uit de zwaar hemelhuif kanonschitters rood hen belichtten... Mijn toebakspotje vol koperen gloei staat ongeleegd op de schouw ros-bestoven en Ons-lieve-Vrouw in een duistren bloei kijkt uit een schilderijken triestig naar boven. En, lacie, daar kermt aan 't corduaansch papier op 't palmhouten kruisken Ons-Heere: ‘Waar blijft hij?’ zoo schreit Hij, ‘hij was toch eens en bad op zijn knieën hier neere.’ hier De groene gordijnen zijn angstig en stom langs de wazige ruiten want ze zagen aldoor den grijzen drom valsche Pruissen daarbuiten... Gisteren is Moederken ook dood-gegaan; zij kon mij niet langer verbeiden: nu ziet heel mijn huis heur afwezigheid aan en klaagt om ons wederzijdsch scheiden. O Zorg, bittre zorg, van mijn huis dat treurt... Mijn boeken, schotels en prenten, die langzaam raden wat droevig gebeurt... Vorige Volgende