Verzen uit oorlogstijd (1914-'19)(1919)–Karel van den Oever– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 64] [p. 64] In memoriam August Stappers. † Ijzer, mei 1915. ‘Zie, alles neigt als een schaduw.’ Ps. 108, 23. Gij, vochtig gras, nog nat van bloed en regen dat aan uw malsch gehalm vol roode perels gloeit, ach, waai niet op en neer... Zoudt ge u bewegen daar straks zijn dierbaar bloed uw halms heeft over-vloeid? Verroer niet in den gloor van dezen avond; de toorts'ge zonneklaarte in al uw druppels rilt en in zijn bloed, uw weeken halm belavend, de lucht van 't vaderland nu eindloos zoet weertrilt. Ach, waai niet op en neer... Zie hoe de boomen, de wolken, de avondster, het lis en 't schaadwend riet hun schoone beelden in zijn bloed verloomen dat aan uw halmen glimt en God hier peerlen liet. Och, blijf eerbiedig stil... De droppels hangen vol gloeiend hartebloed in 't stervend avondrood; van eeuwge rijpe zon zijn zij bevangen; uw halmen zijn, droef gras, vol leven en vol dood. Een weinig tijd nog en de zon gaat kwijnen; hoe traag versterft haar gloor in zijn onnoozel bloed; de lucht van 't vaderland zal zacht verdwijnen uit 't roode eelgesteent' dat op uw halm vergloed. En waait gij, vochtig gras, straks weg en neder dat 't duisterende bloed van uwe halmen rilt, zijn dierbaar bloed keert in Gods aarde weder en rust in Vlaandren's grond die nu van weemoed trilt... Vorige Volgende