Verzen uit oorlogstijd (1914-'19)(1919)–Karel van den Oever– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 65] [p. 65] O herfstig Vlaandren. Aan mijne zuster Anna. O Herfstig Vlaandren rood aan 't rijpen in 't eigen, versch en ruischend bloed, kan ik den diepen zin begrijpen waarom gij sterven moet? Gekoperd gloeit gij in uw blaren, in uw geboomt, in wei en riet en zie, mijn triestige oogen staren naar uw verdriet, uw. groot verdriet. Uw lage weien bloedig bronzen en doomen van hun lauwen smoor.. Ik hoor God's Dood er ritslend gonzen als bruischte een zeis er door.. De roest'ge halmen droevig nijgen nu elken dag zijn leven liet en 'k staar in somber, eenzaam zwijgen naar uw verdriet, uw groot verdriet. o Stervend Vlaandren, laat mij weenen.. Geen boomgaard kraakt van 't vochtig ooft; slechts hier en daar paarst blos-beschenen een bloed-vrucht ros-omloofd; ach, hier' en daar in 't dof geblaerte een schaamle vrucht God scheemren ziet en 'k tuur, mijn hart vol bange zwaarte, naar uw verdriet, uw groot verdriet.. [pagina 66] [p. 66] In Vlaandren was ik eens zoo blijde. Nu hangt een herfst haar schemer veeg om 't roodend bosch, op meersch en weide en koel is 't er en leeg; de purpre hei ligt doodsch aan 't gloren en 't veld strekt eenzaam naar 't verschiet en 'k ben veel droever dan te voren ach, Vlaandren, om uw groot verdriet. Uw brandende einders roestig rooken van d'herfst, van kou, van bloed en vier; ik heb van ver den walm geroken; geen torens zie ik hier. Geen oude stad gaat ginder blauwen in doom van 't dampig avondriet; een andre smook zie 'k opwaarts grauwen.. En 'k heb verdriet, ach, groot verdriet. o Herfstig Vlaandren, ros aan 't rijpen van 't eigen, kwijnend, duistrend bloed zal ik den droeven zin begrijpen waarom gij sterven moet? In 't najaars-bloed van uw landouwen - ach, schooner, Vlaandren waart gij niet - blijf ik u liefdevol beschouwen om uw verdriet, uw groot verdriet. Vorige Volgende