Verzen uit oorlogstijd (1914-'19)
(1919)–Karel van den Oever– Auteursrecht onbekend
[pagina 52]
| |
Het Verlaten Huis.Ga naar voetnoot*)Aan mijn neef (Son sort est l'abandon). Het avondvuur smeult triestig in de ruiten,
waarachter schemert de oude kamer leeg;
op 't mossig nokje zit een musch te fluiten,
goedaardig, eenzaam, nu de dag weêr neeg.
't Droefgeestig huisje zal geen mensch ontsluiten..
Het puntig gevelken weerspiegelt veeg
in 't grauwe grachtje, dat staâg lobbert buiten,
gemakk'lijk, tam, en waar wat zon in zeeg.
En toch.. kwam niet de lente aan't grachtje weer?
't Armoedig gras kruift levensfrissig uit de keien
en de oude boomen groenen zoet van fleur.
't Valt zwaar die lente en doet het hart nu zeer:
't weemoedig huisje moest van beetre dingen scheien
en troostloos dicht blijft de oude, blinde deur..
|
|