Verzen uit oorlogstijd (1914-'19)(1919)–Karel van den Oever– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 53] [p. 53] Avond in Bolsward. Aan mijn neef Frits Oosterbaan. Als 't duistert aan de grachtjes van het oud Bolsward en reeds de hoorn der maan gaat op de daken raken dat heur vergulde klaart zal in de sloot weerblaken en zilveren begint elk huisje, wit na zwart, doorwandel ik vol droom de straatjes, dat het hard klinkt op de stille keien en mijn schoenen kraken; de deuren zijn reeds toe, de gevelkens vervaken, de Noordzee blaast heur kou, die langs de luifels schart. En 'k tuur door iedre ruit waar, achter 't blauw stramijn, het goelijk theelicht glimt en Moeken is gezeten, die aan het turfvuur vroom God's bijbel overleent; heur gouden kap krielt vol van maan- en kamerschijn: ik zie de sikkelmaan in 't blinkend hoofd weersmeten en in dien blonden helm God's glinstrend stargesteent. Vorige Volgende