Verzen uit oorlogstijd (1914-'19)(1919)–Karel van den Oever– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 48] [p. 48] Rosarum Sanguis. Aan den WelEdelen jongen Heer Cuyt, Kunstschilder, bij het aanschouwen van een zijner schilderijen. Mij tergt de grimme Dood nu heur verknookte hand 't versleten hangsel van een zomer heeft verschoven en uit een ouden tuin waar schemeringen dooven een struik bloedroode rozen pijnlijk tegenbrandt... 't Is of zij gruwzaam groeien naar een ander trant! De donzge kroppen kruiven lijk gekorste rooven waaronder langzaam nog uit kanker-roode kloven bloedwater zijpt en stremt dat in de vleezen spant. En 'k denk dat straks in Vlaandren ook de rozen bloeien... Reeds zwilt het harsig kropje van een bloedvol sap en weeldrig barsten zal de knop bij 't zwaarder groeien... Maar, 'laas, dan buigt van gruwbre zwaart' hun stengel slap: als bloed' ge wonden zullen ze in ons tuinen gloeien gezwollen van het bloed der nieuwe martlaarschap.. Vorige Volgende