Verzen uit oorlogstijd (1914-'19)(1919)–Karel van den Oever– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 47] [p. 47] Erunt signa. Aan Frans Bastiaanse. De dag verslaapt in mijn vervreemd vertrek al vroeg en door het venster zie 'k wat zwart-verkaalde boomen hun gure takken op den hemel strak uitstroomen... Aan triestigheid, mijn God, heb ik dees dag genoeg. Want zie de kommer, die ik met geduld verdroeg, nog smelt hij niet van 't hart, nu ik vol kreuple droomen mijn kouwlijk lijf laat aan de warme stoof versloomen, waar 't, gansch doorvierd, verzaligd is en niet meer kloeg... Zoo staar 'k vol fantazij in krakelende kolen die blaken 't open, vredig stoofje rijpend-rood, maar vrees in al dien gloed iets wonderbaars verholen... En ach: belfrooten, frijten, pijlers stortten dood, gevlamt uit kathedralen wankelt... 't Is bevolen! En 'k barst in tranen uit om Vlaandrens droeven nood. Vorige Volgende