Verzen uit oorlogstijd (1914-'19)(1919)–Karel van den Oever– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 38] [p. 38] Onder den oranjeboom. Dank aan een Hollandschen vriend voor geurig tabakkruid. België zieker neergezeten onder den Oranjeboom zal de gulden vruchtjes eten zonder schroom. Ziet, hoe peisvol schemert 't lommer en hoe goudbruin blinkt de vrucht; neigt de zon nu straks wat krommer in haar lucht, 't loof zal rijper, zwoeler blaken en het maisch-gestolten ooft aan de takken zwaarder kraken, heetgestoofd. België tuurt met waatrige oogen onderaan het koel getakt, - van de oranjevrucht doorwogen en doorzakt; - hoe de vrucht bloost in de blaêren lijk een amberblond tresoor van gesmolten en goudklaren avondgloor. Och, hoe rustig, och, hoe lustig hangen - klonters vol kandij - brandend-rood die vruchten rustig vrij en blij! België mag dan gulzig plukken uit dit frissig groen gewelf, [pagina 39] [p. 39] aan de takken scharren, rukken voor zich zelf, leefdig 't versche ooft aantasten dat de sappen goudgeblond als een bronzen olie klasten langs den mond, waarbij de oogen tranen zijpen van den wellust die er smilt en de Boom van 't welig grijpen weeldrig rilt. België schaatrend neergezeten onder den Oranjeboom mocht de vette vruchtjes eten goud als room. Vorige Volgende