Verzen uit oorlogstijd (1914-'19)(1919)–Karel van den Oever– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 30] [p. 30] De laatste grenadier. Aan mijne Koningin Elisabeth. In de Yzer glimmert 't bloed der ondergaande zon. Scherp klonk het ‘En avant!’ Toen stormde 't bataljon der dappre grenadiers met woel'ge bajonnet, in dommelend gedraaf, bij 't klettren der trompet, recht op de Pruisen toe.... God, God, dat huivrig oogenblik! Elk grenadier riep: ‘Pour le Roi!’ en ‘Vive la Belgique!’ elk sprong door 't vochtig gras, elk plompte in lis en wier, elk zag 't geklapper na der regimentsbanier, elk krampte 't koel geweer in d' heetgezweete hand, elk, ja, wou sterven nu voor 't vrije Belgieland!... Plots ginds geknal, gedonder, dof... 't Ver, neevlig riet begon te smoken blauw en grauw.... Het diep verschiet dreef van den rook... De schommlende kolbakken rij na rij nu aarzlen, tuimlen bloedig in de wei... Hoor! 't scheurend gras ruischt leef dig van het klaatrend schroot; zie! 't kroozig water spat en sprinkelt in de sloot; de lucht rijt scherp vaneen als laken... Eén second: dáar stormen weer de grenadiers als uit den grond, beemd in, beemd uit, hier greppels over, daar een gracht, door 't krakkend struikhout recht naar ginds, waar men de ‘Wacht am Rhein’ uit 't scheemrig riet hoort gonzen... ‘En Avant!’ en telkens helder galmt 't commando dat 't élan der ijzren grenadieren stormt en steigert als een zee, wijl over 't bataljon de hemel barst van vuur... ‘Hoezee!... [pagina 31] [p. 31] De Franschen... ginds!’ Het wemelt rood-blauw op de blonde duin- en ver, heel ver en 't dondert vuur en rook op iedre kruin... ‘Les soixante-quinze’!... Ei, wilder banger roft de harde trom, de roô trompetten schettren guur, de flikkerende drom der bajonnetten woelt krampachtig en de ‘Brabançonne’ zingt naar de wolken, rood van glorie, vuur en laatste zon... O België, groet in tranen nu uw grenadieren! Groet!... Nog golfde 't bataljon der zwarte berenmutsen bloed- ig in het stervend avondrood... Was dat een bliksem, zeg? Een weerlicht, ginds? Vuurglinsters dwarrlen, sproeien uit die heg: een brandend braambosch is 't... De loovers braken smook die wervelt haastig... God, het dondert uit dien rook, dof-bonkend dat het water in de meerschen rilt, de logge wolken schudden en heel Vlaandren gilt... Helaas! Der grenadieren ijzren leeuwenrei- en plots verwagglen, kraken, knakken in de wei; 't fier bataljon breekt woest in stukken; held na held ploft, tuimelt, wankelt... Zie, manhaftig krielt en zwelt en splijt de laatste compagnie en brokkelt neêr... - De vaandrig houdt nog stand; hij viel... Hij staat er weér! Valt nog eens, rijst opnieuw; God! kruipt op beide kniên en heft de flarzge regimentsvlag die de Pruis mòet zien... 't Mitraille raast: een bui van staal en vuur... Rood gloeit de vaandrig in het avonduur; zijn heerlijk bleek gelaat glanst, overvloeid van bloed en slijk, bronsbruin in de ouden, droeven zonnegloed... Maar wee, ginds sluipen aan de grijze Pruisen... Knal na knal barst rond het vaandel, klettrend bal na bal; [pagina 32] [p. 32] de regimentsvlag krult en flappert in den wind uitdagend, tartend en wanhopig vrij-gezind; de roode, gele, zwarte flarden scheuren 't vaandel af en waaien weemlend naar het duin... Het vaandel staat stokstraf. Maar bleeker geelt opeens 't gelaat van 's Konings grenadier. De bloedelooze handen siddren rond de schoon banier... Dan kraakt het plots: 't mitraille knakt den stok; het vaandel helt en overwentelt in zijn plooien nog den dappren held... Hij wankelt moedig recht in 't koopren zonnelicht, vouwt rond een bajonnet 't verreten vaandel dicht, smijt zwijmlend d'heilige vlag de gracht in dat ze plompt en zinkt in doodspijn neêr wijl 't scherp mitrail' verstomt... Toen zong hij stervend nog de ‘Brabançonne’... De Franschen aan de zee die hoorden eensklaps in den wind: ‘Le Roi... la Loi... la Liberté...’ Dan werd het stil en eenzaam over weide, gracht en plas. De grijze Pruisen naderden diep in het doomend gras. Vorige Volgende