Hij blijft getuigenis geven in mij en in jouw dat we beiden gerechtvaardigd worden én in geloof én in goede werken; de verdiensten des Heeren zijn als de appelen: zij moeten geplukt. En wie eet van dit ooft zonder mede-arbeid? Liefst had ik niet dat je zoo vrijmoedig van Jezus' verdiensten een paspoort der begeerlijkheid had gemaakt; zouden ook de goede werken niet noodzakelijk een vrucht zijn des geloofs? Och, zuster Angelina, dwaal toch zoo makkelijk niet af tot een persoonlijke gemoedshouding in het geloof. En verder: mij moet iets zwaarder van het hart dat je geweten ergeren moet. Daar straks ging ik vol twijfel in mijn kamer heen en weer; om Gods wil, ik verklaar het je nu: zie toch ernstig af van mijn persoon; maak het je-zelf duidelijk dat een oude genegenheid geen rechten heeft op je nieuwe “status” in Christus. Geen van ons beiden wordt dan “gered”. Zuster Angelina, besef toch dadelijk dat je houding een vergift bereidt dat ons beiden vernietigen moet; ik vraag je met nadruk: bezin je! Ach, beste zuster, je drijft me tot noodweer. Komt jij zelf tot een ramp -