XX Paul bezoekt God in een ‘Salon d'Art Religieux’
Paul ontdekte zijn ziel als een ruige wrat na een bezoek aan een officieel ‘salon’ van ‘Christelijke kunst’. Schilderijen, etsen, prenten, beelden, paramenten. Gansche zalen. Christelijke kunst moet alleen ontstaan uit de begeerte Gods en voor een Gods-oordeel zelf zal een kunstenaar beschroomd zijn: deze idee had hem binnengeleid.
Toen Paul op zijn mansarde-kamertje terug kwam gevoelde hij den indruk: de duivel had de fijne wanden zijner ziel besmeerd met excrementen. Och, zijn ziel: een ruige wrat. Hij knielde voor een stoel onder het kruisbeeld. ‘Bevestig elke schoonheid in uw vrees, mijn God, geef verstand, neig elk hart tot uw getuigenis; mijn gemoed was verstrooid aan den ingang der hel; deedt Gij dan geen slot aan hun handen en geen doof-stolp over hun verstand? God, mijn God, dat niet uw teeken is uit hun mond’.
Tijdens zijn magere lunch - het was een Vrijdag na Allerzielen - herinnerde hij zich met tegenzin de