uit het Westen de regenstralen deed glimmen: bloedachtige breinaalden. Stond er niet geschreven: ‘Hij veranderde hun wateren in bloed?’
En hij zag, met een sterk schuldbesef, hoe ontzaggelijk de Heer de zondige stad kastijdde die onder den toorn Gods als een kwaaddoener even verschrikt was om straks terug haar zonde te hervatten.
Paul, die nu schuilde onder een portiek, zegde luid-op den psalmtekst: ‘Heer, laat uw bliksem schitteren en verstrooi ze; schiet uit uwe pijlen en verschrik ze’.
Zooals aan den achterwand van een groote zaal een zwaar orkest, zoo dreunde een weinig nadien het onweer in den diepen horizont der polders. En het werd voor Paul een allerfelst gezichtsbeeld: over den aard-bal dreef het onweer af als een kruitwolk waarin de Heer regeerde, vol ontploffende toorn, midden bliksem en rook, zooals op Sinaï. En Paul erkende zich-zelf nogmaals als een groot zondaar.