aanschouwing; de pastoor, versteven in heilig toezicht, onder aan den trap des autaars.
O, de vespers: God in-zich-zelf gekeerd tot de abstractie van den mensch toe; elke psalm: éen afwentelend goud-doek uit den hemel naar de aarde, van de aarde naar den hemel. In de kleurramen ontstak een Serafijnsche glimlach Gods; de zon verlichtte de inwendige muren met zeer oud, Bijbelsch licht; de Israëlitische atmosfeer der Profeten was waarneembaar achter Christus, in een hooger tijd.
O, de Vespers: de hoogste uitwendige zichtbaarmaking van de geestelijke oer-kern Gods; als de slag van een brekende ruit daarnaast: het neo-grieksch naturalisme, de kino-materialisatie, de verpolitieking des geloofs.
Telkens Paul de Vespers bijwoonde ontvielen hem, zooals aan Lazarus, de aardsche lijkdoeken en hij aanschouwde zijn God die vooraf om hem bad; het was hem een genot te weten hoe de instrumenteele Kerk, scherp en vast, de omtrek van het Psalm-beeld onmiddellijker de oer-kern Gods aanpaste, naar mate