na, zoodat hij ervaarde de eenzame verlatenheid van een zondaar. Nooit kon Paul éen nederlandsch woord vinden om iets uit te drukken van die geheimzinnige Tegenwoordigheid na de Heilige Communie. ‘Dominus illuminatio mea’: aan het woord ‘illuminatio’ kon hij niets bijvoegen.
De bezoeking Gods scheen: een fijne vuur-regen op zijn geest die eindelijk daarvan gloeide; zijn hart kreeg een groote uitgebreidheid; inwendig ondervond hij God als een heilig wandelaar; de blijde God overtrof in hem zijn ziel want Jezus was hooger dan de hemel, dieper dan de afgrond, langer dan de aarde, breeder dan de zee. Paul was erg schuw deze inwendige toestand aan andere menschen te verklaren: de vernietiging van zijn ziel in het hart van God den Vader, haar ‘geheime dood’ in de duisternis Gods, haar vlammende ijver, haar geestelijke verkwijning en wegsmelting, haar geestelijke dronkenschap, haar innerlijke stilzwijgendheid; de kus des Woords, ontroering, verrukking, stilstand en vele onuitsprekelijke toestanden die als geziene voorwerpen in hem verbleven.