| |
| |
| |
Spotmandement en spotgilde 3
vastelavondteksten
Bij het vastelavondvermaak horen teksten. Dat kunnen liederen zijn, komische voordrachten, maar ook komplete toneelstukken. Ze werdden in grote hoeveelheid geproduceerd, gezongen en gespeeld, maar er is betrekkelijk weinig van bewaard gebleven. Dat spreekt eigenlijk vanzelf. Zulke teksten hebben een sterk geïmproviseerd karakter, en lenen zich door hun aan tijd en plaats gebonden grappen slecht voor verspreiding in ruimere kring. Toch zijn er enkele bewaard in wat repertoire-handschriften lijken te zijn van beroeps- en gelegenheidsentertainers. Daarnaast schreven gevestigde rederijkers als Matthijs Castelein, Edewaerd de Dene en Jan van Hout ook vastelavondteksten met een algemener karakter, een bewijs temeer dat de gezeten burgerij aan de vastelavondviering deelnam. En ten slotte werd een aantal komische voordrachten in de loop van de 16de eeuw geproduceerd als leesboek.
De teksten hebben een uitgesproken parodistisch en ironisch karakter. Dat korrespondeert met de gebruiken van het feest, namelijk de omkering van de bestaande hiërarchie. En het materiaal waarop dat toegepast wordt, bestaat uit de kommunikatievormen waarvan die hiërarchie zich bedient: de ordonnantie, de wetenschappelijke verhandeling, de preek. Die horen bij het tijdelijke spotrijk van de vastelavondheer, maar dan zijn het spotwetten, spotvonnissen, spotsermoenen, spotmandementen, spotrecepten en spotprognosticaties (quasi-jaarvoorspellingen). Uit Frankrijk kennen we nogal wat van zulke teksten, maar ook uit de Nederlanden is van elk type wel één of meer voorbeelden te geven.
| |
spotsermoen
Het bekendst is het spotsermoen, in het Duits toepasselijker Fasznachtpredigt. Een quasi-prediker spoort zijn kudde aan, gespeeld door de verzamelde feestvierders, tot immoreel gedrag, precies het
| |
| |
omgekeerde van wat in het geordende leven van hen verwacht werd. Daarmee bevestigt hij de traditionele moraal, op de wijze van de ironie en in de stijl van het feest. Elk onderdeel van de serieuze preek wordt geparodieerd, met een zekere voorliefde om daarin het leven op te voeren van een zogenaamde heilige, wiens naam angsten of ondeugden uitdrukt die in feite bezworen moeten worden. Zo kennen we Sint Reynuyt (alles-op), Sanctus Drincatibus (zuipschuit), Sint Snottolf (druipneus). Ook dieren komen als zodanig voor - de Heilige Haring - en hun slachting voor de menselijke konsumptie wordt in termen van een martelaarschap beschreven, en wel zo dat een beroep gedaan wordt op het raadselinstinkt van de feestvierders. Dat vindt een hoogtepunt in de preken gewijd aan Sint Niemand. Als Niemand kan hij alles!
Zeer overdadig zijn in al deze teksten de stront- en sexgrappen, in die volgorde. Ze stemmen overeen met de hiervoor besproken bekommernissen van de vastelavondviering, die de angst voor sexualiteit verdelgt met zo aards mogelijke middelen. Dit es van den scijtstoel, een preek vanaf het feestelijk alternatief van de preekstoel, spant wel de kroon. De tekst is maar ten dele bewaard in een zwaar beschadigd, 15de-eeuws repertoire-handschrift. De prediker voert de heilige Snottolf (druipneus) op, de personifikatie van een angstaanjagend ongemak dat verdreven dient te worden. Deze heilige blijkt een specialist te zijn in het reinigen van de aars na de stoelgang. En er wordt uitvoerig geciteerd uit één zijner verhandelingen die de aard en bruikbaarheid van een groot aantal kontafveegvoorwerpen bespreekt, zoals een mosselschelp, hooi, de zottenkei, een sneeuwvlok.
| |
spotmandement
Het spotmandement staat als spelvorm wel het dichtst bij de eigenlijke vastelavondpret zoals die zich uit in de vorming van een spotrijk. De tijdelijke gezaghebber groet zijn nieuwe onderdanen, maakt zijn hofhouding bekend en kondigt wetten en bepalingen af die gedrag eisen dat het omgekeerde is van het gewenste gedrag in het normale leven. Daarbij lenen alle rechtshandelingen zich voor parodie. Edikten, statuten, reglementen, eedsafleggingen, instrukties, ordonnanties, dagvaardingen, vonnissen, kortom elke rechtshandeling van wereldlijke of kerkelijke aard vinden we als spelvorm terug, vaak in kombinatie met elkaar. De Eedt van Meester Oom, die op het repertoire stond van het Brusselse zottenfeest van 1551, geeft goed inzicht in de spelvormen die deze teksten representeren: alle betrokke- | |
| |
nen gingen op in de voorstelling van een spotrijk, waarin ieder een nieuwe rol had.
De vroegst bekende parodieën op overheidsstukken komen uit de 11de eeuw, en ze zijn opgeschreven in het Latijn. De eigenlijke mandementvorm is in deze teksten nog niet volledig uitgewerkt. Men volstaat met de beschrijving van de inhoud van (spot)mandementen, die afkomstig zouden zijn uit een ‘ander rijk’. Hun aard stemt geheel overeen met wat we van de kerkelijke spotfeesten weten. Er wordt felle kritiek geuit bij monde van de onderdanen van een tijdelijk quasi-rijk, die een omgekeerde moraal verkondigen. Die kritiek richt zich op de Roomse Curie, die schraapzucht en hypocrisie wordt verweten. Naar de vorm dienen de pauselijke dekreten tot voorbeeld. Ze worden vervangen door de dekreten van Simon, die zijn naam heeft gegeven aan simonie, de handel in geestelijk goed. Iedereen kan van hem prebenden krijgen, als hij maar een zak geld bij zich heeft: hij kijkt naar centen, niet naar zeden.
Als literair genre, maar ook als speeltekst maakt het spotmandement vervolgens een enorme carrière in de Westeuropese literatuur, tot ver in de 18de eeuw. Elke voorstelling van een spotrijk roept deze vorm op. Voor hun in wezen dramatisch karakter pleit ook dat ze nogal eens opgenomen zijn in het breder verband van een kompleet toneelstuk. Lambert de Vults Tafelspel van drie personages, opgevoerd ter gelegenheid van een bruiloft, laat de spotautoriteit Jonckheyt de bruidegom per mandement uit hun gilde van ongehuwden stoten. Dat is een herinnering aan de jongelingen-bonden, die het gezicht van de middeleeuwse volksfeesten bepalen. Bekender zijn de mandementen in de hellespelen, waarmee de duivel vanaf zijn alternatieve troon zijn knechten instrueert om nieuwe zielen naar zijn rijk te slepen nu Jezus na zijn opstanding de hel leeggeroofd heeft. Twee Haarlemse spelen van die aard uit de 16de eeuw bestaan bijna voornamelijk uit zo'n mandement, met gedetailleerde signalementen van de te betrappen zondaars.
Maar ook op andere wijze ontmoeten we het spotmandement in de Nederlandse literatuur. Het Leenhof der Ghilden van de bekende rederijker Jan van den Berghe behoort tot de elite-literatuur, en van een rechtstreeks verband met feestelijkheden kan geen sprake zijn. Daartegenover staat het in 1580 gedrukte Mandement van Bacchus. Er wordt rechtstreeks gerefereerd aan vastelavond en verzworen maandag, als data waarop de verordeningen van toepassing zijn. Verder is de tekst gebouwd rond slechts voor een beperkte groep kenbare situaties van lokale aard. Er worden talloze Antwerpse kroegen genoemd als filialen van Bacchus' tijdelijke rijk, en ze worden bevolkt door met naam en toenaam genoemde personen die handelingen
| |
| |
verrichten (vechtpartijen) die slechts betekenis kunnen hebben voor lezers die weten op wat voor aktuele situaties gezinspeeld wordt.
Als populair leesboek verschijnt in 1560 de Nieuwe Ordinantien ende Statuten van Ringhelant, die over de winter heerst. De tekst presenteert in eindeloze variatie de strenge verordeningen van deze barre heerser, met een overdaad aan de gebruikelijke woordspelingen en schertsnamen. Ook al zou een akteur erin slagen deze eindeloze tekst leven in te blazen, dan lijkt het uitgesloten dat luisteraars dit kunnen volgen. Juist in de ellenlange zinnen vol quasi-juridische haarkloverij ligt de kern van de parodie, die als zodanig gericht is op lezers. Niettemin is de thematiek - de bezwering van de gevaren van en de angsten voor de winter - ontleend aan de praktijk der spotfeesten.
BS hoort zonder meer thuis in de brede Europese traditie van het spotmandement. Als weinig andere kan hij vrij direkt gebonden worden aan aktuele verbeeldingen tijdens de vastelavondviering. Dat zit hem vooral in de voorstelling van een gilde, wier (toekomstige) leden worden ingelicht over de statuten van hun vereniging.
| |
de quasi-orde
Het spotmandement veronderstelt een instantie die de verordeningen uitvaardigt. Deze staat in de regel aan het hoofd van het quasi-rijk, dat we van de stedelijke vastelavondfeesten kennen. Maar ook wordt hij gepresenteerd als leider, begunstiger of patroon van een orde of gilde, dat de beoefening van één of meer ondeugden tot haar taak heeft gemaakt. Al naar gelang de tekst meer in verband gebracht kan worden met werkelijke feestaktiviteiten neemt de mogelijkheid toe dat zo'n spotgilde inderdaad tot de vormgevingen van het feest behoorde, dat wil zeggen als een tijdelijke verbeelding van de feestvierders, die in hun normale doen deel uitmaken van de geordende maatschappij.
De voorstelling van een spotorde of spotgilde in de middeleeuwse literatuur heeft herhaaldelijk geleid tot het misverstand dat er sprake zou zijn van werkelijke organisaties van buitenmaatschappelijken, die zich gereglementeerd zouden overgeven aan amoreel gedrag. Inderdaad lijken het schertsrijk en de schertsbewindvoerders in sommige teksten net echt. Dat was ook de bedoeling. Het middeleeuwse feestwezen parodieert steeds op deze wijze, in handelingen en tekst, de kerkelijke en wereldlijke instituties. Maar die alternatieve organisaties vormen niet meer dan een tijdelijke schijnwereld, bevolkt door de- | |
| |
zelfde personen die aldus spanningen ventileren en de organisatie van hun echte wereld testen en versterken.
Het bestaan van een vagantenorde met vaste reglementen als een wijdvertakte, Europese organisatie van rondzwervende studenten en geestelijke acht men, op deze voet, ook bewezen door een tekst uit de Carmina Burana van omstreeks 1200, die derhalve wel aangeduid wordt met de verzonnen titel Ordo vagorum. In feite is het niets anders dan de literaire exponent van het bekende type parodie op geestelijke instellingen, en wel de kloosterorde en haar regel. Juist in de tijd van ontstaan schoten de nieuwe kloosterorden als paddestoelen uit de grond, de één met nog fraaiere regels dan de andere. En de ‘Ordo Vagorum’-tekst staat zeker niet alleen als parodie op deze nieuwe kloosterregels. In de loop van de 13de eeuw worden zulke teksten een rage. Ze vormen het bewijs dat de spotfeesten niet alleen ventileren, maar juist ook nieuwe vormen helpen ontwikkelen, door het tegengestelde daarvan te testen. De spot op de kloosterregels geeft geen antwoord op spanningen die een eeuwenoud instituut van tijd tot tijd kon opwerpen, ze richt zich juist op iets nieuws in de eigen tijd, en dat helpt ze daarmee opbouwen.
De oudste en beroemdste is wel de spotorde in Nigel van Longchamps Speculum stultorum (spiegel der dwazen) uit 1180, maar nog tot in de 16de eeuw verspreid. Deze tekst bevat ironische kritiek op de buitensporigheden in uiterlijk en gedrag van allerlei kloosterorden. Sterk verwant is de L 'ordre de bel ayse (de orde van neem je gemak er maar
Fig. 2 Beroepsentertainer, uit: Thuys der Fortunen (1531), P3 verso; ex: 's-Gravenhage Kon. Bibl.
| |
| |
van) van omstreeks 1300. Steeds zullen de kloosterzeden op deze wijze aan de kaak gesteld worden. Vanden covente representeert het genre in de Nederlandse literatuur.
Maar daar vinden we toch meer spotorden van bredere opzet, die een toepasselijker model voor de parodie vinden in de broederschap of het gilde uit de stad. Dat laten verschillende teksten uit de Veelderhade geneuchlycke dichten zien, vooral de schijnorde van ‘Aernouts arme Broederen’. Er is daar sprake van de ‘Rabauwen Oorden’ en de ‘Rabauwen Reghel’, en dat betekent dat zij die buiten de geordende samenleving staan en hun brood op eerloze wijze langs de wegen verdienen tot de gewenste aanhangers behoren. De tekst rekent op sterk ironische wijze af met zulke buitenmaatschappelijken. Al in een inleidend tekstje op de eigenlijke regel spoort de schijnheilige ‘sinte Magher van Gecxhuysen’ de broeders aan tot ondeugden en kwaadaardigheid, teneinde ‘vrolijk’ te kunnen zijn. Maar de aard van die vrolijkheid mag voor de goede verstaander al blijken uit zijn naam.
De broeders moeten om te beginnen hun kleren verzuipen in de kroeg. Vervolgens zullen ze leren om alles wat goed is te haten, alle deugd te verlaten, te vloeken, luieren, vleien, vreten en potverteren. Ze hebben dan ook spoedig versleten ordekleren en ze verrekken van honger en kou, wat onder meer uitgedrukt wordt in hun namen: Hol-kake, Ruym-schotel, Druypneuse, Grooten Hongher, Selden-sat, Klipper-tant. Daarin herkennen we weer de bekommernissen van het volksfeest, in het spoor van de centrale aandacht voor de dwaasheid die tot totale berooidheid leidt. Dat is het perspektief van de stedelijke vastelavondviering, die zich richt op het normeren van gedrag dat de opkomende welvaart moet garanderen en uitbreiden. Daarbij nemen spaarzin, investeren en hard werken de grootste plaats in. Wie daaraan niet voldoet of kan voldoen, is dwaas en hij hoort thuis in een orde waar hij meer van zulke dwazen kan ontmoeten.
Ook het gilde van de Blauwe Schuit, wier statuten in de vorm van een mandement uitgevaardigd worden, bestaat niet. Maar voor we de betekenis van die gelegenheidsvoorstelling door de gezeten burgerij en hun zonen nader toelichten, moeten we ons buigen over de tradities in de groepsgewijze presentatie van de geïnviteerde leden.
|
|