| |
| |
| |
Vastelavondviering 2
Blijkens de datering van de merkwaardige statuten op rijm van een zeker gilde van de Blauwe Schuit vond de uitvaardiging plaats ‘Opten rechten vastelavont’ (r. 282) van het jaar 1413. Daarmee wordt de tekst verbonden met de vastelavondviering, en we kunnen ons afvragen wat de plaats kan zijn die een tekst als BS inneemt bij zulk feestvermaak.
De middeleeuwse vastelavondviering (sinds de 17de eeuw spreekt men meer van carnaval) kon lopen van Sint Maarten (11 november) tot aan Pasen. In die periode liggen allerlei hoogtepunten, met eigen naamgeving en herkomst, die zowel naar organisatie als gebruik de kenmerken bevatten van wat zich in feite toespitst op de drie dagen voor Aswoensdag: de tijdelijke omkering van de bestaande verhoudingen in de samenleving en in elk organisme dat daarvan deel uitmaakt. Als zodanig is de vastelavond in de late middeleeuwen een verzamelaanduiding geworden voor nog in naam ten dele onderscheiden gewoonten en gebruiken, die elk afzonderlijk relaties onderhouden met de Germaanse en Klassieke overlevering alsook met ritueel en kalender van de Christelijke kerk.
Vanaf het begin van de 10de eeuw zijn er berichten bewaard over georganiseerd feestelijk gedrag in de genoemde periode, met sterk overheersende kenmerken van rolverwisseling en schertsend bedoelde overaccentuering of kontrastering van het gedrag dat bij de aangenomen rol zou behoren. Dat begint in de kloosters bij de laagstgeplaatsten, de scholieren, maar het breidt zich snel uit over kathedralen en kapittelkerken. Alle rangen binnen de kerk doen nu mee, met toenemende belangstelling en deelname van leken, in die mate dat het zwaartepunt vanaf de 13de eeuw op straat en bij de stedelijke burgerij komt te liggen. Bij die verschuiving komen uit agrarische levensvormen afkomstige lentegebruiken naarvoren, waarbij zich geïnstitutionaliseerde spot voegt met organisatievormen die eigen zijn geworden aan de zich ontwikkelende stad. Die vormen komen voort uit de nieuwe stand der burgerij met een eigen moraal in opbouw. Deze moraal is nu bij de feesten in het geding: de bespotting en tijdelijke omkering van datgene wat deze moraal ambieerde en creëerde, vormde een wezenlijke bijdrage tot de opbouw en de handhaving ervan.
| |
| |
| |
het kerkelijk zottenfeest
In de middeleeuwen beschouwde men de kerkelijke spotpraktijken als een voortzetting van de uitspattingen die uit de Klassieke Oudheid bekend waren onder de naam van Saturnalia en Kalendae. Inderdaad zijn er nogal wat punten van overeenkomst. Wanneer we vaststellen dat verkleedpartijen en het omkeren van de rollen centraal staan bij die feesten, dan korrespondeert dit met het tijdelijke bewind van de laagstgeplaatsten binnen de kerkelijke hiërarchie op verschillende dagen tussen Kerstmis en Nieuwjaar.
De scholieren of koorknapen kiezen op Onnozelekinderendag (28 december) een kinderbisschop, in kloosters een kinderabt. Hij werd bekleed met staf en mijter, en in processie naar het altaar geleid. Daarbij zingt men het Magnificat, met nadruk op de regels ‘Deposuit potentes de sede: et exaltavit humiles’ (hij heeft de machtigen van hun troon gezet, en de geringen heeft hij verheven). De andere koorknapen nemen plaats op de zetels der kanunniken. Vaak had zijn mijter bellen en eindigde de staf in een zotskolf. Hij zegt gebeden, wordt bewierookt en geeft de zegen. Zelf kiest hij een hofhouding, met een eigen zangmeester en kapelaan. Maar elke handeling kan een accent krijgen, soms alleen omdat het een jongetje is die haar verricht, maar
Fig. 1 Jonge vrouw met oude man, voorgesteld als een nar, door Lucas van Leijden (1520); ex: Amsterdam Rijksprentenkabinet.
| |
| |
ook door de wierook te vervangen door brandende schoenzolen, de liturgische teksten door obsceen gebrabbel in namaaklatijn, en te zingen met gillende falsetstem. Verder komen allerlei spelvormen voor met een sterk kompetitie-element, dat zo gerealiseerd werd dat de tijdelijke machthebbers altijd wonnen. Dat leverde hun geschenken op, of het voorrecht om een kerkelijke machthebber met emmers water te overgieten dan wel hem het achterwerk te ontbloten. Tot in de 17de eeuw horen we over kinderbisschop en kinderabt, maar dan bevindt het feest zich al eeuwen op straat. Hij trekt met zijn gevolg dagen rond, wordt plechtig ontvangen door de wereldlijke overheid (meestal stadsmagistraturen) en het gezelschap ontvangt wijn in ruil voor de opvoering van kluchtige spelen.
Wanneer het feest zich in de kerk verbreidt, horen we van ezelpaus of zottenbisschop. Uit Frankrijk en de Zuidelijke Nederlanden komen de meeste berichten, soms in de vorm van een kompleet feestprogramma, zoals uit Beauvais. Er is daar een processie over straat naar de kerk, waar elk onderdeel van de mis steeds met een boer beëindigd werd. Het klapstuk was dan het ‘Ite, missa est’, waarna de celebrant driemaal boerde, hetgeen vervolgens op deze wijze door zijn kudde geretourneerd werd. In Sint Omaars ligt omstreeks 1264 het accent op de zalving van de nieuwe bisschop, en het zingen van de mis met lange uithalen in falsetstem. De zottenabt te Viviers resideerde in 1365 tijdens een massaal drinkgelag, waar zelfs de echte bisschop hem eer moest betonen. Daarna zongen in de kerk twee groepen in een onbegrijpelijk koeterwaals tegen elkaar in, onder gejuich, gehuil, gefluit en druk gebaar van anderen. Dat ging net zolang door tot één der partijen het opgaf. Daarna diende iedereen de zottenabt bij het verlaten van de kerk te volgen, op straffe van het uittrekken van de broek, zodat iedereen als een gek de kerk uitrende. Dit begon al met Sint-Nicolaasavond, en tot aan Kerstmis hield men dagelijks een processie door de stad. Daarna werd de zottenabt vervangen door een zottenbisschop, en bij die gelegenheid werden de feestvierders vereerd met schertsaflaten, die in brabbeltaal werden voorgelezen.
In de Nederlanden ontmoeten we de kerkelijke spotautoriteiten en hun gevolg voornamelijk in stedelijk perspektief. Hun praktijken zijn vermengd met allerlei lekenfestiviteiten, die ook als zottenfeest geafficheerd worden of, sinds de 14de eeuw in toenemende mate, met de overkoepelende aanduiding vastelavond. Te Doornik vond de verkiezing van de zottenbisschop plaats op een schavot voor de kathedraal, ten aanschouwe van de verzamelde stadsbevolking. Deze moest bij acclamatie instemmen met de keuze uit de hulpkapelaans die door de notabelen der stad verricht werd. Ook het bisschopskostuum drukte
| |
| |
deze lekeninbreng uit, daar de mijter van de zottenbisschop bellen had en de staf eindigde in de zotskolf of marot, attributen van de wereldse zot. En natuurlijk trok hij dan rond door de stad, met de gebruikelijke grappen en grollen, onder het uitspreken van zegeningen. Het wekt bij deze procedure geen verwondering dat in 1497 de geestelijkheid in Doornik geen zin meer heeft om mee te doen. De burgerij neemt het feest nu geheel over en kiest burgers in hun rollen, overigens met weinig succes want in 1501 staakt men de feesten geheel. Men ziet zo'n annexatie wel meer, bij voorbeeld wanneer rederijkers uit Ghistele met hun ezelpaus in 1470 naar Oudenburg trekken, of als boogschutters in Veurne in 1460 op vastelavond een bisschop blijken te hebben. In Rijssel wordt de zottenbisschop zozeer een wereldlijke machthebber, dat hij als een soort stedelijke feestcommissaris processies en toneelvoorstellingen organiseert. Uit 1463 is een serieus rechtsdokument bewaard dat niets meer is dan een folder waarin hij, onder begeleidende prijsopgave, bij overheid en andere instellingen adverteert als een showbureau voor feesten en partijen. Deinze heeft in 1402 al twee ezelbisschoppen, één ‘van der kercken’ en één ‘van der stede’. En de ezelpaus te Gent een eeuw later bestormt met zijn gezellen de rijkeluishuizen, om getrakteerd te worden op eten en drinken. De kroniek vermeldt dat dit ‘al vastelavondsche wijze’ geschiedde.
| |
germaanse lentegebruiken
Men heeft lange tijd aangenomen dat het wereldse zottenfeest, zoals dat in de stad gevierd werd, voortgekomen zou zijn uit de hierboven beschreven kerkelijke feesten. Deze visie stemt overeen met de traditionele verklaring die gegeven wordt voor de oorsprong van het wereldse toneel in de middeleeuwen. Maar evenmin als dat gebaseerd is op de liturgie liggen de wortels van het stedelijke zottenfeest en de vastelavondviering in de kerk. Het heeft een eigen traditie, die begint bij lentegebruiken uit de Germaanse Oudheid, welke bovendien ook van invloed zijn geweest op het kerkelijke zottenfeest.
Uitgangspunt vormen vruchtbaarheidsrituelen bij de beleving van het opnieuw ontwaken van de natuur na de winter. Dat gaat gepaard met het uitdrijven van de demonen die de natuur met winterse verschrikkingen gevangen houden, met reiniging van ziekten en zonden en vooral met handelingen in woord en daad die de nieuwe vruchtbaarheid moeten bevorderen. Lawaai, vuur en vermommingen als angstaanjagende demonen of dieren zijn typische vormen van deze Ger- | |
| |
maanse riten, die opgevoerd werden door geheime mannenbonden. Met dat lawaai verjagen ze de winterdemonen, die ze in onderlinge rolverdeling ook zelf kunnen voorstellen. Bovendien treden ze corrigerend op in de gemeenschap, om de zonden en overtredingen naar eigen inzicht schoon te wassen.
Hun instrumentarium van roosters, ketels, vorken, pannen en dergelijke vinden we terug bij de vastelavondvierders, bij voorbeeld zoals Breugel die wilde voorstellen op zijn Strijd tussen de Carnaval en de Vasten. Ook duivels bedienen zich hiervan, als gelijksoortige vertegenwoordigers van de wereld der doden, waar alles omgekeerd zou geschieden. De vermomming tot duivel of nar heeft sterk de voorkeur bij de vastelavondviering. In hun gedrag luisteren ze naar de regels van een omgekeerde wereld voor de duur van het feest, en als zodanig spelen ze de erfgenamen van de gedemoniseerde vooroudergeesten. En hun strijd klinkt nog na in het vuurwerk van de oudejaarsviering.
Verschillende teksten in de middeleeuwse literatuur beschrijven hoe de winter verdreven moet worden, opdat de zomer haar werk kan doen. Maar hij is een wrede tiran. In een fragmentarisch bewaard toneelspel uit de eerste helft van de 15de eeuw treedt hij op als Koning Winter, geassisteerd door zijn neef, de Baljuw van de Sneeuw. Zonder aanzien des persoons teisteren ze arm en rijk, en het is niet toevallig dat hun gedrag in dit opzicht analoog is aan dat van de in die tijd nog veel populairdere, egaliserende Dood. Andere teksten beschrijven de strijd tussen Zomer en Winter in termen van een demonisch tweegevecht, bij voorkeur als een steekspel. Het meest uitgewerkt vinden we de organisatie en macht van het rijk van Koning Winter in een gedrukte spottekst uit 1560, waarin hij ons meedeelt wat er zoal van hem te vrezen valt.
| |
jongelingen-charivari
De stedelijke vastelavondviering blijft sterk doortrokken van het optreden van door de gemeenschap getolereerde groeperingen die tijdelijk de dienst uitmaken. Doorgaans zijn dit jongelingen die nog geen vaste plaats in die gemeenschap hebben. Hun optreden is sterk verwant aan dat der Germaanse mannenbonden voorheen, alleen komen hun specifieke belangen aanvankelijk meer naarvoren. Dat betekent dat het vooral om huwelijks- en gezinszaken gaat. Al uit de 12de eeuw zijn er in Frankrijk gegevens over organisaties van ongetrouwde mannen op het platteland. Ze dragen namen als Bachelleries of
| |
| |
Abbayes de la Jeunesse. Bij allerlei gelegenheden treden ze op, vooral in de vastelavondperiode wanneer ze een koning of andere spotaanvoerders kiezen. In het begin van de Vasten branden ze vuren, en springen en dansen om vruchtbaarheid op te wekken in vrouw en akker. Op Allerzielen luiden ze de klokken voor de overleden voorvaderen. Maar hun voornaamste aktiviteiten ontplooien ze als zedenmeesters met een verregaande jurisdictie, die loopt van opsporingsbevoegdheid tot en met vonnis. Voor het huis van een huwbaar meisje dat zich huns inziens oneerbaar had gedragen, planten ze meibomen of stinkende struiken. Op diezelfde voet treden ze op tegen voorgenomen huwelijken, tijdens huwelijkssluitingen en ook daarna als de gang van zaken binnen een huwelijk voor hun aanleiding was tot ongenoegen.
De normen die ze voor hun akties aanleggen zijn steeds te verbinden met hun specifieke belangen, die uitmonden in de bescherming en kultivering van een zo ruim en eerbaar mogelijke teeltkeus. De huwbare meisjes in de buurt dienen met vruchtbaarheidsrituelen onder het goedkeurend oog van de aangeroepen voorvaderen voorbereid te worden op hun taak binnen de gemeenschap. Alles wat dit bedreigt, wordt aan de kaak gesteld. En dat zijn niet alleen overspelige meisjes en oude grijsaards die hun een huwbaar meisje ontnemen. Ook de weduwe verstoort het plan door een jongeling te verleiden, daar deze vroeg of laat door de natuur gedwongen zou worden om een jong meisje van zijn soort te onteren. Bovendien moest ook de overleden echtgenoot gewroken worden. Er zijn gevallen bekend waarbij tijdens de charivari (letterlijk: ketelmuziek) een pop werd meegevoerd die de schim van deze echtgenoot moest voorstellen. En natuurlijk worden vreemdelingen, die hun oog laten vallen op de wijkmaagden eveneens aangepakt. Hevige kritiek concentreert zich ten slotte op de pantoffelheld, die de gewenste orde verstoort door zich binnen zijn huwelijk te laten reduceren tot iemand die niets te vertellen heeft.
Deze plattelandsgebruiken dringen door in de stad. Ook daar bevorderen ze de eenheid en organisatie van woongemeenschappen, want steeds zullen we zulk kollektief optreden aantreffen op het niveau van de wijk of de buurtschap. Burgerlijke idealen komen nu in het geding, en vooral de frustraties daarvan. De aan te vallen overtredingen worden uitgebreid en gevangen onder de noemer zotheid, dat wil zeggen: het door intellektueel onvermogen falen in de eisen die de stadsbevolking zich gaat stellen. Die eisen komen steeds meer te liggen in het perspektief van een handelsmoraal: wie geld, goederen en arbeidspotentieel verkeerd beheert, moet door de gemeenschap gecorrigeerd worden. De vastelavondtijd wordt de aangewezen periode voor zulke zuiveringen.
| |
| |
De namen der spotkoningen en feestaanvoerders in de stad drukken de bekommernissen uit, die men in spelvorm wenst te overmeesteren. Ghybe en zijn Keikoppen staan te Ghistele voor de zotheid, de Prince damours te Geraardsbergen is de autoriteit voor huwelijkszaken, en Axel en Hulst personifiëren de laakbare berooidheid met de heren Allegebrek, Luttel in de handt en Zeldenrijc, waarbij Oomken (pandjesbaas) van een Brussels zottenfeest uit 1551 zich aansluit. En waarschijnlijk herinnert de conync van de moren te Axel aan gedemoniseerde voorvadergeesten.
Dat het ook binnen de stad vooral jongelingen zijn, wordt door vele bronnen bevestigd. We horen in Vlaanderen en Brabant steeds van het optreden van de droge jonker en zijn gezelschap of van andere groepen jongelingen, die zich in het kader van de vastelavondviering manifesteerden. In Haarlem is in het midden van de 16de eeuw zelfs sprake van het ‘jonge convent’ als een hekelend optredende jongelingenvereniging, wel regelrecht naar het model van de Franse verenigingen die zich bij voorkeur presenteerden als een abdij of iets soortgelijks. Vanden boonkens uit het Antwerps Liedboek van 1544 is geheel geënt op de praktijken van de jongelingen-charivari. Bijna volgens plan worden in dit lied de overtreders van de groepsmoraal inzake de liefde aangepakt. Ook een bruiloftsspel uit het eind van de 16de eeuw refereert aan de aldus uitgevoerde huwelijkspolitiek van jongelingen. Zoals we zullen zien, is de herinnering aan de jongelingenbonden, zoals die opgenomen waren in de stedelijke vastelavondviering, eveneens duidelijk zichtbaar in BS.
| |
stedelijke vastelavondviering
De invloed van de Christelijke kerk op de inheemse lentefeesten heeft de oorsprongen van de stedelijke vastelavondviering voor een deel aan het oog onttrokken. De lentegebruiken worden verbonden met de feestkalender van de kerk en de daarmee samenhangende rituelen. Geschikte heiligendagen in de periode van winter naar zomer worden de kapstok voor rollenspel, vermommingen en vruchtbaarheidsritueel. Vooral Sint-Maarten, Onnozelekinderen, Driekoningen en Maria Lichtmis lenen zich daarvoor. Dat geldt ook voor de periode die voorafgaat aan de Vasten. Afhankelijk van de paasdatum viel deze doorgaans in de maand februari, die van oudsher het hoogtepunt vormde van de vruchtbaarheidsrituelen. De kerkelijke Vasten als periode van inkeer en boete lieten zich goed voegen na het uitgelaten vertier dat de aarde tot nieuw leven moest wekken. Deze inni- | |
| |
ge omarming van een kerkelijke en inheemse kultus, die elkaar als het ware lijken op te roepen, vindt haar uitdrukking in de Nederlandse benaming vastenavond. Die suggereert zonder meer de band met de Vasten, in de zin van een introduktie daarop. In middelnederlandse bronnen komt echter meer de spelling vastelavont voor, en daarmee is de relatie met de oorspronkelijke vruchtbaarheidsrituelen gegeven, want het eerste deel van deze samenstelling is langs etymologische weg slechts te verklaren uit termen die ‘vruchtbaarheid’ benoemen, misschien ook ‘onzinnigheid bedrijven’. De spelling vastenavond, evenals de alles vervangende term carnaval vanaf de 17de eeuw, getuigt van de toenemende Christelijke verklaring en ervaring van de oorspronkelijk inheemse lentegebruiken.
In het algemeen kan men vaststellen dat de gezeten burgerij, van patriciaat tot de gilden, aangevuld met adel en ondersteund door plaatselijke organisaties als de rederijkerskamers en de broederschappen, de vastelavondaktiviteiten draagt en organiseert. Daaruit laat zich afleiden dat dit vertier, met de centrale kenmerken van rolverwisseling en ridikulisering van de bestaande orde en regels, een gewenst instituut is in de zich ontwikkelde stad.
Om te beginnen funktioneert het feest als een weloverwogen gelegenheid om stoom af te blazen. Door tijdelijk de bestaande orde te ontkennen en om te keren ontstaat een bevrijdende chaos. Deze doet vervolgens inzien dat men voor de rest van het jaar er het best aan doet die bestaande orde zo zorgvuldig mogelijk na te leven. Door te wijzen op deze ventielfunktie verdedigen verschillende theologen en humanisten in de middeleeuwen zowel de kerkelijke als de wereldlijke spotpraktijken alsook de vastelavondviering in het algemeen. Dat getuigt hoe dan ook van de wens tot handhaving van de bestaande orde.
Maar die orde is nu juist binnen de laatmiddeleeuwse stad een allesbehalve vastliggende zaak. De middeleeuwse geleerden refereren aan een statisch wereldbeeld, berustend op de standenideologie. Juist deze standenideologie schoot tekort voor de zich binnen de stad ontwikkelende nieuwe stand van de burgerij. De nieuwe gemeenschap van de stad heeft geen leefregels zoals die in overvloed voor adel, geestelijkheid en boeren ontworpen waren, geen kultuur en geen verleden. Ze moet zich die zelf scheppen binnen een aantal nieuwe instituties. De overkoepelende vastelavondviering wordt vooral een hulpmiddel bij het vestigen van eigen leefregels. Die ontwerpt en test het feest dan, door ze in een omgekeerde wereld tijdelijk te ontkennen. Zulk afwijkend gedrag toont de bruikbaarheid van die regels aan, verduidelijkt ze en smeedt de groep die ze, gemotiveerder, aanvaardt hechter aaneen. Daarbij worden overtreders van de nieuwe normen
| |
| |
ofwel bedreigers van de nieuwe belangen hardhandig buiten de gemeenschap geplaatst, door ze, in de traditie van de charivari, openbaar te laten boeten voor hun zonden, die doorgaans in termen van zotheid de weg zouden gewezen hebben naar de totale berooidheid. Die zonden zijn burgerlijke overtredingen geworden die het nieuwe stedelijke groepsbelang kunnen schaden. En niets maakt een groep zonder eigen tradities hechter dan het creëren van gemeenschappelijke belagers buiten die groep.
Ten slotte kan ook gewezen worden op het bezweren van angsten, die de gemiddelde stadsbewoner ontwikkelde in de late middeleeuwen. Die vallen eveneens onder de bedreigingen waartegen de nieuwe gemeenschap zich kollektief gaat beschermen, met behulp van de wapens die de vastelavondviering haar bood. De dood, duivel, kou, hongersnood, seksualiteit worden bezworen met de rituelen van de omgekeerde wereld. Ook ten aanzien van deze punten bezaten adel, geestelijkheid en boeren eigen vormen en tradities, zoals een hoofse liefdesideologie, gebedsoefening en ascese, en inheemse uitdrijvingsrituelen. De zich ontwikkelende burgerkultuur vindt een richtlijn in de omgekeerde wereld, die zij wisselend voorstelt als de Gouden Tijd, Luilekkerland of de Hel, maar altijd als een wereld waaruit het eigen gewenste gedrag afgeleid kan worden. De vastelavond realiseert tijdelijk die omgekeerde wereld.
De genoemde kollektieve angsten worden gereduceerd tot tastbare en hanteerbare grootheden, door ze te ridikuliseren in teksten vol met raadsels, wartaal en leugens die in de omgekeerde wereld de normale kommunikatie vervangen. Kou, hongersnood, de jaarlijkse verschrikkingen van de winter staan centraal in de stedelijke spotkultuur. Veel vastelavondteksten, en ook de namen der spotvorsten, drukken de kleinering van deze angsten uit. Ze spreken in vrolijke termen over Koning Winter, die stoute baas met zijn nare streken, en over de Heren van Commerkerken, Bijsterveld, Royghem en dergelijke, alle met een dubbele bodem die berooidheid aanwijst.
Hele spotorden worden ons in de literatuur gepresenteerd, waarin de leden elkaar vinden in honger, dorst, koude en naaktheid die onveranderlijk leiden tot de suggestie van georganiseerde vrolijkheid op weg naar het einde. Wanneer we metaforen, spotnamen, eufemismen en dubbelzinnigheden echter weghalen, blijft precies over wat de naderende kou kon betekenen in het leven van een gewone burger aan het eind van de middeleeuwen: verpaupering, armentafels, faillissement, doodvriezen, het verlies van de verworven plaats in de stedelijke samenleving, zwerven langs de wegen. Of niet, als God je goed gezind was. Maar dat betekende hoe dan ook angst. En deze angst moet bezworen worden in rituelen tezamen met anderen die deze angst met je deelden.
|
|