Als uitgangspunt is een tekst gekozen, die een ingrijpende funktie gehad lijkt te hebben bij de opbouw, begeleiding en regulering van een nieuwe vorm van samenleven die zich in de loop van de middeleeuwen ontwikkelde onder de burgerij in de steden. Vast staat dat hij thuis hoort in de 15de eeuw, en dat hij bestemd was voor opvoeringen tijdens middeleeuwse volksfeesten, in het bijzonder de vastelavondviering (nu meer bekend als carnaval).
Dat is dan eens een andere tekst dan het bekende rijtje dat de gemiddelde Nederlander zich misschien nog vaag van school herinnert, zoals de Beatrijs, Karel ende Elegast, Reynaert en de Elckerlijc. Juist in die late middeleeuwen is een groot aantal teksten aan te wijzen die een breed burgerlijk publiek bereikt hebben, vaak in de situaties van de vele volksfeesten. Ze zijn nauwelijks bekend, of soms helemaal niet, omdat ze naar opvattingen van onze tijd op het eerste gezicht platvloers zijn, vol kinderachtige grappen over sex en stront, en bovendien erg moeilijk met al hun woordspelingen en hun aan vrij specifieke tijd en plaats gebonden humor.
Toch is de vrolijkheid in dit soort teksten allesbehalve vrijblijvend. We zullen zien dat ze gehanteerd werden door een belangengroep, die van de gezeten burgerij, om hun materiële welzijn te beschermen en te bevorderen, vooral door de verworven positie ideologisch te rechtvaardigen. En dat maakt deze teksten binnen de gekozen doelstelling belangrijk genoeg om eens een ander literair gezicht van de middeleeuwen te laten zien, ogenschijnlijk alleen maar vrolijk maar in wezen zeer maatschappij-gericht.
Het gaat in de bijna 300 regels op rijm om de voorstelling van een zogenaamd gilde van de Blauwe Schuit. In de vorm van een soort statuten worden allerlei typen uit de laatmiddeleeuwse samenleving uitgenodigd om te komen brassen en vrijen. Verlopen adel, verwende rijkeluiszoontjes, vraatzuchtige monniken, geile nonnen en nog veel meer worden aangespoord om het gilde luister bij te zetten. En dat gebeurt allemaal ter gelegenheid van de vastelavondviering. Dat gilde met haar vrolijke leden is een verbeelding, die opgevoerd werd door de feestvierders zelf die in vermomming de geïnviteerde leden voorstellen, lallend en wel. En ze rijden hun schuit op wielen weg uit de geordende samenleving. Aldus werd die samenleving in opbouw bevrijd van elementen die niet aan haar eisen konden voldoen. Het zijn dwazen die door gebrek aan verstand zich niet of niet meer materieel kunnen handhaven.
Om tot zulke uitspraken te komen, wordt eerst wat verteld, en gesuggereerd, over de betekenis van de middeleeuwse carnavalsviering, de spelvormen die daarbij horen en de teksten die ervan bewaard zijn. Dat wordt toegespitst op het type waartoe onze tekst (in het vervolg