| |
| |
| |
XVI. Om de Schat der Tula's
‘Ben je heel zeker van wat je daar vertelt?’
De spreker was een lange, magere man. Hij had een enigszins voorovergebogen houding, en zijn gezicht wekte niet al te veel vertrouwen. Naast hem stond een goede bekende: Moulders.
‘Ek weet het zeker. Ze neggen wel eens: kinderen en gekken spreken de waarheid, maar daar zou ik nog bij willen voegen: dronken mensen ook.’
‘Maar toen die Indiaan begon te bazelen over die schat, hebben anderen het toch ook gehoord!’
‘Ik denk het niet. Ik heb hem dadelijk mee naar buiten genomen, en hem op mijn kamer nog een flinke hoeveelheid vuurwater laten drinken.’
’En....’
‘Daar beging ik een stomme streek mee. Want hij begon van alles door elkaar te halen. Alleen kreeg ik er nog uit, dat hij wist, waar een tekening van de bergplaats van de schat te vinden is.’
‘En zei hij ook, waar die tekening dan is?’
‘Nee. Toen viel hij in slaap. Maar ik heb hem, toen hij wakker werd, laten beloven, vanavond weer te komen. Dan zal ik wel zorgen, dat hij me alles vertelt, wat hij weet.’
‘Wees jij anders maar voorzichtig hier, Moulders! je weet, dat er op je geloerd wordt!’
‘Och kom! Hier in Dorwan kent niemand me, dan alleen jij, Slake. En ze weten gelukkig ook niet, dat jij lid was van de bende van Red Wolf.’
‘Tja, dat is daar beroerd mee gelopen. Ik mag van geluk
| |
| |
spreken, dat ik hier in Dorwan de kat uit de boom moest kijken. Was ik daar bij jullie geweest, dan zat ik op het ogenblik ook veilig achter slot en grendel. Maar, om op jou zelf terug te komen: je weet heel goed, dat je niet voor de sheriff hier zo bang hoeft te zijn, maar wel voor iemand anders....’
Moulders balde de vuisten, en de aderen op zijn voorhoofd zwollen op van woede.
‘Arendsoog, ja! Die heeft me al zoveel malen dwars gezeten! Maar mijn tijd komt ook nog wel eens! Eerst die schat.... dan hij!’
‘Zorg maar, dat hij er de lucht niet van krijgt!’
‘Hoe zou hij?’
‘Nu, die Indiaan.... Als die zich weer bedrinkt, en jij bent er niet bij....’
‘O, maak je om hem maar niet ongerust! Die komt zo gauw mogelijk weer naar mij toe. Hij weet, dat hij dan gratis sterke drank kan krijgen. En als we op weg gaan, om de schat te zoeken, nemen we hem mee als gids.’
‘Je bent toch zeker niet van plan, hem wat van de buit te geven?’
‘Geen sprake van! We zetten hem later aan de dijk.’
‘Toch ben ik et niet helemaal gerust op, dat Arendsoog er niets van te weten zal komen. Die kerel komt letterlijk overal achter.’
‘O ja, maar dat zit 'm natuurlijk hierin, dat er onder zo'n troep, die je bij elkaar haalt, altijd zijn, die hun mond voorbij praten. Maar deze keer blijft het alleen tussen ons beiden.’
‘En als je mij er niet heel hard bij nodig hadt, dan hield je het natuurlijk helemaal voor jezelf.’
Moulders grijnslachte.
‘Daar kon je wel eens gelijk in hebben, Slake,’ zei hij. ‘Daarom mag je me wel dankbaar zijn, dat ik jou heb uitgekozen, om me te helpen.’
| |
| |
‘Hm!’ bromde Slake. ‘Of ik je er dankbaar voor moet zijn, zal nog moeten blijken. Maar enfin, zie jij nou maar, dat je zo gauw mogelijk je Indiaan te pakken krijgt. Dat is het veiligste.’
--------------------
Witte Veder stond voor Arendsoog, die zich voor het huis in de zon lag te koesteren.
‘In dorp Tula-hoofdman komen. Willen Arendsoog spreken.’
‘Waarover?’ vroeg Arendsoog.
‘Hij niet zeggen willen, dan alleen aan Arendsoog.’
‘Hm!!’ zei Arendsoog. ‘Ik heb hem toch liever niet hier. Dan zal ik maar naar het dorp gaan.’
‘Arendsoog niet te veel vermoeien?’ vroeg de bezorgde Indiaan.
‘Nee, ik geloof juist, dat een klein ritje me goed zal doen. Ik heb eigenlijk al veel te lang geluierd.’
Mevrouw Stanhope maakte natuurlijk bezwaren. Maar Arendsoog stelde haar gerust.
‘Moeder, het is maar een klein ritje. Heus, het zal me goed doen. Maakt u zich nu niet bezorgd. Ik ben weer helemaal opgeknapt.’
Even later reden de twee jonge mannen in een kalme draf naar de nederzetting der Indianen.
In de hut van het dorpshoofd ontmoetten ze Kiwuga, de hoofdman der Tula's.
‘Wat heeft mijn rode broeder mij te vertellen?’ vroeg Arendsoog, toen de noodzakelijke beleefdheden gewisseld waren.
Het opperhoofd deed in zeer gebroken Engels een verhaal over de komst van twee blanken in hun dorp, die om een onderkomen voor de nacht vroegen. Dit werd hun toegestaan.
| |
| |
De Tula's staan van oudsher als zeer vredelievend en gastvrij bekend. Tot hun niet geringe verwondering waren de vreemdelingen de volgende morgen verdwenen. De Tula's konden zich niet indenken, wat de reden was van dit overhaaste vertrek, dat meer op een vlucht geleek.
‘Wordt er niets vermist?’ vroeg Arendsoog.
Nee, er werd niets vermist. Zelfs geen stukje gedroogd vlees, dat toch als het ware voor het grijpen hing.
‘En wat is nu de reden van je komst?’ vroeg Arendsoog.
‘De naam van mijn blanke broeder!’ was het enigszins raadselachtige antwoord.
‘Wat? Mijn naam? Hoe....’
Toen vertelde het opperhoofd, dat hij, toevallig langskomend, een der blanken in hun gesprek de naam ‘Arendsoog’ had horen zeggen. En nu ze verdwenen bleken te zijn, vermoedde hij, dat ze op de vlucht waren gegaan voor de Vriend der Indianen.
‘Waarom op de vlucht?’ vroeg Arendsoog. ‘Kunnen het geen bekenden van mij zijn?’
‘Onmogelijk! Zij zeer erg slechte ogen.’
‘Hebben ze slechte ogen?!’
‘Yes! Slechte ogen, slechte mannen! Slechte mannen geen vrienden van Arendsoog! Howgh!’
‘Dank je voor het compliment!’ lachte Arendsoog. ‘Maar ik ben toch nieuwsgierig geworden. Mijn rode broeder mag mij zeggen, hoe het uiterlijk was van deze beide mannen.’
Het opperhoofd beschreef dit, zo goed het hem mogelijk was. Hij deed dit vergezeld gaan van enkele gebaren en houdingen, die hij van de vreemdelingen had afgezien, en Arendsoog noch Witte Veder hadden veel moeite, in een daarvan een hun welbekende persoon te ontdekken.
‘Moulders!’ riepen ze gelijktijdig.
| |
| |
‘Blanke broeder kennen vreemdelingen?’ vroeg het opperhoofd verrast.
‘Een ervan wel,’ antwoordde Arendsoog. ‘De ander niet. Dat komt er ook minder op aan. Die wij kennen, is de voornaamste. Mijn rode broeder heeft er zeer goed aan gedaan, door hier te komen.’
Het opperhoofd glom van genoegen.
‘Hij heeft mij op het spoor gebracht van de man, die ik al lang probeer te vangen. Maar ik vraag me toch af, wat de reden is geweest van hun bezoek aan het dorp van mijn rode broeder, en vooral van hus plotseling vertrek daarna. Ze wisten wel, dat ik hun niet op de hielen zat. Er moet iets anders geweest zijn. Waar Moulders verschijnt, broeit onheil. Waarom toch hun bezoek.... Mijn rode broeder weet heel zeker, dat er niets vermist wordt?’
‘Wat wij moeten vermissen? Paarden? Vlug opgemerkt worden! Zij goede paarden hebben.’
‘Nee, dat zal ook niet. Zo min doet Moulders het niet. Hij handelt op grote schaal. Als hij wat gestolen heeft, moet het iets zijn, dat zeer belangrijk is, en waardoor hij zich de wraak van de gehele stam op de hals kan halen, een stam, die overigens niet gauw tot vijandelijkheden overgaat. Mijn rode broeder moet eens goed nadenken. .... Is er iets, waar de stam veel prijs op stelt?’
Het opperhoofd dacht na, werd dan zichtbaar verlegen.
‘Iets zijn!’ antwoordde hij ten slotte.
‘Wat dan?’ vroeg Arendsoog gespannen.
‘Blanke broeder mogen niet weten. Geheim der Tula's. Kiwuga zeer ongerust worden. Blanke broeder meegaan willen?’
‘Natuurlijk ga ik mee! Nu we weer iets van Moulders weten, moet ik wel. Moulders voert nooit veel goeds uit, en
| |
| |
als ik kan verhinderen, dat hij nieuwe misdaden begaat, dan beschouw ik dat als mijn plicht. Mijn rode broeder mag mij alleen nog vertellen, naar welke kant de beide vreemdelingen zijn vertrokken.’
‘Sporen naar Noorden leiden.’
‘Naar het Noorden? Ik kan me niet goed voorstellen, wat ze daar zoeken.’
‘Kiwuga kan. Daarom hij zeer ongerust zijn.’
‘Mijn rode broeder zal toch nog enkele uren geduld moeten oefenen. Ik had niet op een zo spoedig vertrek gerekend. Ik zal nog naar huis terug moeten.’
‘Kiwuga geduldig zijn,’ verklaarde het opperhoofd.
Het werd echter te laat, om nog diezelfde dag te vertrekken. Arendsoog had dit desnoods wel gedaan, maar hij stuitte hier op tegenstand van zijn moeder, die na heel veel geredeneer haar toestemming tot de tocht had gegeven, doch er niet voor te vinden was, dat haar zoon zich al dadelijk te veel vermoeide.
‘Eerst zal je nog een goede nachtrust hebben,’ besloot ze, en daarbij moesten allen zich neerleggen.
--------------------
Na twee dagen reden ze het dorp der Tula's binnen, en zo gauw ze hun intrek hadden genomen in de hut van het opperhoofd, verdween deze in het achterste gedeelte daarvan, om even later met een ontsteld gezicht terug te komen.
‘Mijn rode broeder brengt slecht nieuws?’ zei Arendsoog, die zich ondertussen te goed deed aan de spijzen, welke de vrouw van Kiwuga hem en Witte Veder had voorgezet.
‘Yes! Zeer slecht nieuws! Blanke broeder eten. Daarna Kiwuga geheim vertellen.’
‘Het geheim? En ik dacht....’
‘Kiwuga nu moeten vertellen. Geheim verraden zijn!’
Na afloop van de maaltijd kregen Arendsoog en Witte
| |
| |
Veder het verhaal over de schat te horen. Het betrof een verzameling van gouden afgodsbeelden en vaatwerk, versierd met kostbare stenen. Deze schat was al eeuwenlang in het bezit van de stam, en eens had een beroemde medicijnman voorspeld, dat het verlies van de kostbaarheden de ondergang van de Tula's zou veroorzaken. Daarom werd de plaats, waar zij verborgen waren, angstvallig geheim gehouden. Een tekening van de plek berustte altijd bij het opperhoofd, en alleen de medicijnman van de stam mocht weten, waar dit gewichtige document verborgen was, opdat hij het kon overdragen aan de opvolgers.
‘En die tekening is verdwenen?’ voltooide Arendsoog het verhaal.
‘Yes. Maar hoe....’.
‘Hoe ik dat weet? Och, dat ligt voor de hand. Alleen begrijp ik niet, hoe Moulders achter het geheim is gekomen, en nog minder, hoe hij wist, waar dat document te vinden was. Mijn rode broeder zegt zelf, dat alleen hij en de medicijnman de plaats weten....’
Arendsoog dacht lang na.
‘Mijn rode broeder moet mij vertellen of het absoluut onmogelijk is, dat iemand gezien heeft, waar de tekening verborgen was.’
Het opperhoofd wachtte even, voor hij antwoordde.
‘Kiwuga denken aan Rode Slang. Hij uitgestoten, om vele misdaden....’
‘Zo, dus die is in staat, om achter een dergelijk geheim te komen en het desnoods te verraden aan de bleekgezichten.’
‘Mogelijk hij gezien hebben. Hij diefstal plegen in hut van Kiwuga.’
‘Aha!’ zei Arendsoog. ‘Dat zal het zijn. Nu moeten we alleen nog te weten zien te komen, of inderdaad Rode Slang
| |
| |
er in betrokken is. Het is jammer, dat de Tula's het spoor van de beide mannen niet zijn blijven volgen. Vroeg of laat had het zich dan moeten verenigen met dat van de Indiaan, tenminste, als het waar is, wat wij veronderstellen. Het enigste, wat er op zit, is, zo spoedig mogelijk naar de plaats te rijden, waar de schat verborgen is.’
‘Meer Tula's meegaan?’ vroeg het opperhoofd bedenkelijk. ‘Zij dan ook plaats te weten komen.’
‘Dat is helemaal niet nodig,’ zei Arendsoog. ‘Wij kunnen het best met ons drieën af.’
‘Maar zij allen mee willen zullen, als horen, schat in gevaar zijn. Zij wreken....’
‘Zij hoeven dat niet te horen. Mijn rode broeder mag aan niemand zeggen, waar wij heengaan. Wij zullen zo mogelijk verhinderen, dat Moulders de schat in handen krijgt. Heeft hij de buit al binnen, dan beloof ik mijn rode broeder dat ik hem net zo lang achterna zal zitten, tot ik alles terug heb. Laat ons morgenochtend zeer vroeg op weg gaan. Hoe lang is het ongeveer rijden?’
‘Een dag.’
‘Goed. Moulders heeft nu wel een dag of drie voorsprong, maar hij zal natuurlijk zo maar niet die schat vinden. Ik ken de tekeningen van de Indianen, en weet, dat ze dikwijls alleen maar voor ingewijden te lezen zijn.’
--------------------
De volgende morgen, voor de zon opkwam, begaven de drie zich op weg. Het ging weer recht naar het Noorden, langs de hellingen der bergen. Dit bemoeilijkte de tocht wel, maar hun paarden waren vers, en konden tegen een stootje. Arendsoog voelde zich nog wel niet geheel de oude, maar hij wilde van geen opgeven weten. Eerst zou hij dit dubbele doel bereiken: de schat der Tula's beschermen, en
| |
| |
Moulders gevangen nemen, opdat er eindelijk eens rust zou komen in deze streken.
Tegen de avond boog het opperhoofd westwaarts om.
‘Wij nu zeer dichtbij zijn. Nog één uur.’
‘Dan dienen we voorzichtig te worden,’ meende Arendsoog.
Hij zond het opperhoofd als verkenner vooruit, terwijl hij en Witte Veder scherp om zich heen keken.
Na verloop van een kwartier kwam Kiwuga in galop terug.
‘Arendsoog snel meekomen!’
Zij gaven hun paarden de sporen. Nog geen kilometer verder hield het opperhoofd plotseling stil en sprong van zijn paard. De anderen hadden al gezien, wat hiervan de oorzaak was, en volgden zijn voorbeeld.
Op de grond lag een man, een Indiaan.
‘Rode Slang!’ zei Kiwuga veelbetekenend.
‘Dood?’ vroeg Arendsoog.
‘Yes! Kogel door valse hart!’
De ogen van het opperhoofd glommen van wraakzucht.
‘Kom,’ zei Arendsoog, die dit zag, ‘de kerel is dood. Ze hebben hem natuurlijk opgeruimd, nu hij niet meer nodig was. Dit betekent, dat ze waarschijnlijk de plaats ontdekt hebben. Dat was wel te verwachten. Moulders begint nooit gauw ergens aan, als hij niet heel zeker van zijn zaak is. Deze man ligt hier echter nog niet lang, want anders zouden de aasgieren wel bij hem zijn geweest. Een teken dus, dat ze tot voor kort zijn hulp nog niet konden missen. Ze moeten oponthoud hebben gehad. Onze kansen stijgen, Kiwuga! Kom mee! Witte Veder, stapel wat stenen over Rode Slang heen. De arme kerel kan daar zo niet blijven liggen.’
Maar nu kwam Witte Veder in verzet.
| |
| |
‘Bah!’ sei hij, terwijl hij op de grond spuwde. ‘Hij valse slang, hij vijand!’
‘Hij is dood, en kan zich niet meer verweren,’ zei Arendsoog. ‘Als jij het met doen wilt, dan zal ik het werkje zelf wel opknappen.’
Witte Veder zweeg en begon aan zijn werk. Liever dan zijn meester te bedroeven, deed hij iets, wat met heel zijn opvattingen in strijd was.
Arendsoog reed met Kiwuga vooruit. Na een half uur stegen ze af en gingen te voet verder. Witte Veder had hen ondertussen al weer ingehaald.
‘Wij nu vlak bij zijn!’ fluisterde het opperhoofd na enige tijd. ‘Zeer voorzichtig!’
‘Stil!’ waarschuwde Arendsoog. ‘Ik hoor stemmen!’
Snel doken ze weg achter enige rotsblokken. De stemmen kwamen naderbij, en spoedig konden ze ook verstaan, wat er gezegd werd.
‘Het valt me niet mee,’ hoorden ze, en dadelijk herkende Arendsoog de stem van Moulders.
‘Nee,’ zei de andere. ‘Maar we hebben de tijd. Niemand vermoedt iets, anders hadden we al lang wat van ze gemerkt.’
Op hetzelfde ogenblik passeerden ze de rotsblokken, waar hun achtervolgers zich verborgen hadden. Arendsoog stond onhoorbaar op en....
‘Hands up!’ klonk het.
De twee schurken schrokken, alsof er achter hen een kanon werd afgeschoten. Slake's armen gingen bijna als vanzelf de hoogte in, maar Moulders was als altijd op zijn hoede. Met een geweldige sprong verdween hij tussen de rotsen.
‘Haha!’ spotlachte hij. ‘Vang me maar!’
‘Witte Veder! Jij die man!’ schreeuwde Arendsoog, terwijl hij wegrende, gevolgd door Kiwuga.
| |
| |
Het was echter heel moeilijk, om Moulders te volgen, temeer, omdar de duisternis reeds begon te vallen. Ze moesten af en toe stil staan, om te luisteren naar de zich snel verwijderende voetstappen.
‘Hij zal natuurlijk proberen, om zijn paard te bereiken,’ hijgde Arendsoog, die reeds last begon te krijgen van het snelle lopen. ‘Kiwuga moet naar onze paarden gaan, en luisteren naar een ruiter. Ga hem dan achterna. Ik kom wel.’
De Indiaan knikte en verdween.
Arendsoog stond geruime tijd te luisteren, maar hoorde niets meer. Behoedzaam ging hij verder. Hij wist maar al te zeer, hoe Moulders hem haatte, en, liever nog, dan te vluchten, zou trachten, hem om het leven te brengen.
Hij had gelijk!
Toen hij voorzichtig een hoek van een rots om kwam, klonk plotseling een schot, en een kogel floot hem langs de oren.
‘Mis Moulders!’ schreeuwde hij. ‘Altijd mis! Je moet toch ook eens raak proberen te schieten!’
Met deze spotternij poogde Arendsoog zijn tegenstander van zijn stukken te brengen. Maar hij had geen succes. Moulders liet niet merken, waar hij zat.
Doodstil bleef het. Ingespannen luisterde Arendsoog naar het minste geruchtje, waardoor hij de plaats te weten kon komen, waar Moulders zich bevond. Na verloop van enige tijd besloot hij, te onderzoeken, of Moulders nog steeds op dezelfde plek gebleven was. Hij nam zijn hoed af, en zette die op de loop van zijn buks. Dan stak hij hem voorzichtig om de hoek....
Geen geluid. .... Geen schot....
Arendsoog had zich beet laten nemen. Moulders was onhoorbaar verdwenen.
| |
| |
Daar het reeds donker was nu, besloot Arendsoog, rechtstreeks naar de paarden te gaan. Hij was vlak bij, toen plotseling weer een schot klonk. Hij zette het onmiddellijk op een lopen, en zag juist het opperhoofd wegrijden. Hij floot Lightfeet, en zijn trouwe paard kwam hem hinnikend tegemoet. In volle draf slingerde hij zich in het zadel en volgde Kiwuga.
Het werd een dolle ren in de nu volkomen duisternis, levemsgevaarlijk door de onbegaanbare weg. Toch scheen Moulders er niet over te denken, zijn vaart te matigen, en Arendsoog, die Kiwuga gemakkelijk had ingehaald, was genoodzaakt, zijn voorbeeld te volgen. Hij liet Lightfeet de vrije teugel, en vertrouwde er op, dat het dier geen misstap zou doen.
De Indiaan begon achter te raken. Hij dorst zijn paard niet meer aan te sporen, uit vrees, dat het dier zou struikelen over een van de verspreid liggende rotsblokken.
‘Kom me maar achterop!’ riep Arendsoog hem toe. ‘Ik kan niet op je wachten!’
En voort ging het weer, waarbij hij zich alleen leiden liet door het geluid van de paardenhoeven voor hem uit.
Toen kwam de maan te voorschijn....
Plotseling onderscheidde hij nu Moulders, veel dichterbij, dan hij gedacht had. Deze keek op hetzelfde ogenblik om. Het volgende moment had de bandiet zijn revolver in de hand en vuurde achter zich.
‘Stop daarmee!’ schreeuwde Arendsoog. ‘Of je paard gaat er aan!’
Moulders lachte honend, maar durfde toch niet meer te schieten. Hij boog zich opnieuw over de nek van zijn paard.
Maar Arendsoog kon nu zien, waar hij reed, en hij vuurde Lightfeet tot grotere spoed aan. Het edele dier gehoorzaamde
| |
| |
onmiddellijk en won zienderogen terrein. Een dodelijke angst overviel Moulders. Wild sloeg hij op zijn paard los, maar hij bereikte daar alleen mee, dat het dier gevaarlijke sprongen begon te maken.
‘Geef je over!’ riep Arendsoog hem toe.
‘Nooit!’ brulde hij terug.
Toen wond Arendsoog al rijdende zijn lasso los, en, de lussen in grote bogen om zijn hoofd zwaaiend, poogde hij de bandiet daarmee te vangen. Doch Moulders was niet de eerste de beste. Niet voor het eerst maakte men op een dergelijke manier jacht op hem. Toen de onheilbrengenda lus naar hem uitschoot, boog hij zich te dieper over zijn paard, en ontweek met een handige zijsprong. Arendsoog was genoodzaakt, Lightfeet plotseling in te houden, wilde het dier niet verstrikt raken in de lessen van zijn eigen lasso.
Hij zou er ook nooit toe zijn overgegaan, op een dergelijke nauwe weg niet de lasso te werken, als hij niet ten koste van alles onnodig bloedvergieten wilde vermijden. Moulders raakte nu weer voor, en maakte dankbaar van deze gelegenheid gebruik, door plotseling om een hoek te verdwijnen. Dit was voor Arendsoog een streep door de rekening, want nu bevond zijn tegenstander zich in het voordeel van een beschutte positie. Hij moest nu ook onmiddellijk dekking zoeken, want reeds floten hem een paar kogels om de oren.
Daar schoot hem in de gedachte, dat dit een prachtige gelegenheid was, om Moulders vooruit te komen, als hij er slechts in slaagde, in een grote boog om hem heen te rijden. Zodoende zou hij hem tussen zichzelf en Kiwuga in brengen, en in dat geval zou het lot van de bandiet spoedig beslist zijn. Hij stuurde zijn paard voorzichtig tussen de rotsen door, zonder zich voor Moulders bloot te geven. Doch deze
| |
| |
scheen te begrijpen, wat zijn achtervolger van plan was. Want plotseling hoorde Arendsoog weer een zich snel verwijderende galop. Dadelijk keerde hij naar de weg terug, en zette de vervolging voort. Op hetzelfde ogenblik verdween de maan achter een wolk en Moulders was niet meer te zien. En weer moest Arendsoog alleen op zijn gehoor vertrouwen.
De weg was nu iets beter geworden en Lightfeet begon uit zichzelf het tempo te versnellen. Arendsoog wist, dat hij op Moulders won. Deze maakte echter van de duisternis gebruik, om enkele kogels op Arendsoog af te vuren, die, om niet getroffen te worden, wel voorzichtiger moest gaan rijden.
En dan, plotseling.... een geweldige slag. .... een doordringende gil....
Lightfeet steigerde hoog op, toen Arendsoog met een machtige ruk de teugel aantrok....
Scherp luisterde Arendsoog, maar niets verstoorde de stilte....
Ja, toch, in de verte, achter hem, klonk de galop van een paard: Kiwuga, die snel nader kwam.
Arendsoog ging nu, nog steeds op zijn hoede, langzaam vooruit. Niet lang echter, want al spoedig zag hij voor zich een donkere massa, en toen de maan geleidelijk van achter de wolk te voorschijn kwam, was hij reeds neergeknield bij het lichaam van Moulders.
Met één oogopslag zag hij, hoe het ongeluk zich had toegedragen. Het paard van de misdadiger was enigszins van de weg afgeweken, en toen, in volle vaart, tegen de steenhoop gevlogen, die.... het lijk van de door Moulders gedode Rode Slang bedekte! Het dier, dat in de val Moulders had afgeslingerd, scheen ernstig gekwetst te zijn. Het kon niet
| |
| |
En dan plotseling een geweldige slag, een door dringende gil......... (Blz. 205)
| |
| |
opstaan, doch sloeg wild met de achterpoten, zodat Arendsoog opzij moest springen.
Op dit moment kwam Kiwuga aan, die dadelijk zag, hoe het arme dier er aan toe was. Hij zei geen woord, doch trok zijn revolver, en verloste het uit zijn lijden. Dan ging hij naar Arendsoog, die bezig was, Moulders te onderzoeken. Dit duurde echter niet lang.
‘Dood?’ vroeg het opperhoofd.
Arendsoog stond op en knikte.
‘God moge zijn arme ziel genadig zijn,’ zei hij zacht.
De Indiaan strekte de hand uit.
‘Goede Manitoe reeds oordelen,’ klonk zijn stem vol ontzag. ‘Blanke broeder zien, hoe ongeluk gebeuren. Hij doden Rode Slang, Rode Slang hem doden!’
‘Het staat niet vast, dat het Moulders was, die....’ begon Arendsoog.
‘O, yes! Daarom hij vallen over Rode Slang!’
Zij begroeven hem naast Rode Slang, Roodhuid en Blanke in één graf....
|
|