| |
| |
| |
XIV. De Overval op de Postwagen.
Na enige tijd bereikten ze een dal, dat er naar het oordeel van Arendsoog verdacht uitzag. Ze stegen af en liepen voorzichtig in de richting van het dal, hun paarden achterlatend.
Witte Veder snoof de lucht op.
‘Vuur!’ verklaarde hij.
Weldra hoorden ze stemmen, en op handen en knieën gingen ze verder, tot ze het uitzicht kregen op wat klaarblijkelijk het kamp van Red Wolf was.
‘Ik begrijp er niets van, dat onze verspieder nog niet is teruggekeerd,’ zei een van de mannen, die om het vuur lagen. ‘Er zal hem toch niets overkomen zijn?’
‘Welnee!’ antwoordde een ander. ‘Hij is een veel te gewiekste verkenner. De afspraak was toch, dat hij desnoods door zou gaan naar Mining-Valley. Doet hij dat, dan is hij zeker niet voor vanavond terug, als hij tenminste de nacht daar niet blijft.’
‘Dan is hij misschien niet eens op tijd voor de postwagen. Zou de baas op hem wachten?’
Arendsoog deed hier dus tegelijkertijd drie ontdekkingen: de eerste was, dat ze een overval op de postwagen beraamden, de tweede, dat Red Wolf zelf blijkbaar niet in het kamp was. En ten laatste wist hij nu, wat hij al vermoedde, dat de verspieder niet Red Wolf zelf was.
Hij trok zich wat terug en gaf Witte Veder een teken. Deze voegde zich onmiddellijk bij hem.
‘Ik moet daar meer van weten,’ fluisterde Arendsoog. ‘Let jij ondertussen goed op, of er iemand komt.’
Witte Veder knikte. Hij bleef achter, terwijl Arendsoog
| |
| |
weer naar voren kroop. Deze hoorde echter geen verder nieuws meer. De bandieten spraken over allerlei dingen, die van geen betekenis waren. Over de postwagen werd niet gerept. Ontmoedigd kroop hij terug naar Witte Veder.
‘Ga mee,’ fluisterde hij.
Buiten gehoor van de bende, doch nog steeds op zijn hoede voor de mogelijke komst van Red Wolf, zei hij zacht:
‘Die overval op de postwagen zal morgen plaats vinden. Dan rijden ze van Dorwan naar Mining-Valley en verder het Noorden in. Het is jammer, dat ik niet te weten kon komen, waar het precies zal gebeuren. Er zit mets anders op, dan naar Dorwan te gaan en ze te waarschuwen. Ik weet op geen stukken na, hoe groot die bende is. Er kunnen er net zo goed twee maal zoveel zijn, als er daar bij het vuur zaten. Wanneer alleen Red Wolf en de verspieder, die wij in handen hebben, mankeerden, dan konden we het met ons beiden wel af. Maar we moeten er op rekenen, dat er een troep met Red Wolf mee is. Daarom is het beter, als er vanuit Dorwan een gewapend geleide meekomt.’
‘Arendsoog denken aan gevangene?’
‘Ja. Ik zal terug moeten, om hem te halen. Blijf jij intussen in de nabijheid, boy, en probeer nog wat te weten te komen. Maar pas op voor Red Wolf. Ik kom zo gauw mogelijk terug. Dat zal wel tegen de morgen zijn. Is het nog donker, dan zal ik hier het gekras van de nachtuil laten horen. Antwoord me dan op dezelfde manier.’
‘All right!’ antwoordde Witte Veder.
Zo gauw ze bij de paarden kwamen, slingerde Arendsoog zich in het zadel en galoppeerde weg.
--------------------
De gevangene stond nog aan de boom gebonden en trok geen allervriendelijkst gezicht.
| |
| |
‘Ziezo, meneer, nu zullen we jou eens op je paard zetten, en dan mag je met mij mee.’
Arendsoog nam hem mee naar de overkant van de weg, waar het paard van de verspieder stond vastgebonden. Hij maakte zijn benen onder het paardelijf door vast, doch liet hem de handen vrij, zodat hij zelf de teugels kon nemen. Ook nam hij hem de prop uit de mond.
‘Nu moet je niet denken,’ zei Arendsoog, ‘dat je je geachte spitsbroeders kunt waarschuwen, want ten eerste weet ik precies, waar het kamp is, en daarom blijven we aan deze kant van de weg, en vervolgens behoef je maar één kik te geven, die een beetje te hard naar mijn zin is, en je zult iets ondervinden, dat je helemaal niet aangenaam zal zijn.’
‘O, ik zal mijn mond wel houden,’ bromde de man. ‘Laat die prop maar weg, maar geef me alsjeblief wat te drinken. Mijn tong is als leer.’
Arendsoog reikte hem zijn veldfles, en de man dronk gretig.
‘En nu op weg. En in galop!’
‘Waar gaan we heen?’ wilde de kerel weten.
‘Je bent vrij nieuwsgierig. Ik zou het je wel willen vertellen, maar men kan nooit weten, wat er nog gebeurt. Wacht dus maar af, dan zul je het wel zien.’
Dat ze links van de weg bleven, had nog een ander voordeel. Bij een bocht konden ze een groot stuk afsnijden. De bodem was wel ongelijk hier, maar Arendsoog wist, dat hij op Lightfeet kon vertrouwen, en het paard van de bandiet leek hem een stevig dier.
‘Maak mijn benen toch los!’ gromde de man, die veel last had van het schokken in het zadel.
‘Het spijt me wel, vriend, maar daar denk ik niet over Je hebt je die onaangenaamheid zelf op de hals gehaald.
| |
| |
Waarom zoek je niet een eerlijke boterham te verdienen?’
‘Dar gaat je niks aan!’ was het stugge antwoord.
‘Ook al goed! Moet je per slot van zake zelf weten. Als je maar niet denkt, dat je het er beter mee maakt, door je zo onbehoorlijk te gedragen.’
‘Jullie kunt me toch niks bewijzen!’
‘Afwachten maar! Dat heb ik je al eerder gezegd.’
De avond was reeds gevallen, toen ze Dorwan bereikten. Arendsoog reed regelrecht naar het huis van de sheriff, en vond hem gelukkig thuis.
‘Hallo, Arendsoog! Wat voert je hierheen?’
‘Een razende honger en gewichtig nieuws, sheriff! Maar heb je een plaatsje voor dit heerschap?’
‘Wat?! Een gevangene? Wat is daar mee aan de hand?’
‘Hij behoort tot de bende van Red Wolf!’
‘Red Wolf?!’
De sheriff deed een stap achteruit. Die naam bezorgde hem een koude rilling.
‘Daar raad je maar naar!’ zei de bandiet brutaal.
‘O nee!’ lachte Arendsoog. ‘Geduld maar, man. Alles op zijn tijd.’
‘Maar ik protesteer! Je mag me niet zonder enig bewijs gevangen houden!’
De sheriff keek Arendsoog weifelend aan. Deze knikte geruststellend.
‘Berg hem maar op, sheriff. Op mijn verantwoording. En hoe eer, hoe liever, want ik heb grote haast. Maar laat goed de wacht bij hem houden, want ik heb er zo'n vermoeden van, dat er hier in Dorwan een handlanger van hem zit. Daar mag hij onder geen voorwaarde mee in contact komen.’
| |
| |
De bandiet werd naar het arrestantenlokaal overgebracht, en Arendsoog deed zich inmiddels te goed aan een haastig bereid maal. Toen hij klaar was, zei de sheriff:
‘Vertel nu eens op. Wat is er aan de hand?’
‘Niets meer of minder, dan dat morgen de postwagen er aan gaat, als we niet oppassen!’
De sheriff vloog op van zijn stoel.
‘Wat?!’
Arendsoog vertelde, wat hij wist.
‘Je begrijpt, dat je wel een extra mannetje mee mag geven,’ besloot hij.
‘Maar zouden we er nu niet met een flinke troep heen kunnen rijden,’ stelde de sheriff voor. ‘Jij weet het kamp. Als we ze nu gevangen nemen....’
‘Nee,’ zei Arendsoog. ‘Want Red Wolf zelf was er nog niet bij, met misschien nog wel meer van de bende. En ik weet ook niet, wanneer hij terug verwacht wordt. We lopen de kans, dat hij ontsnapt.’
De sheriff krabde zich achter het oor.
‘Jongens, dat ziet er beroerd uit! We weten op geen stukken na, waar die overval kan plaats hebben. Dan helpt versterking niet veel. onze mannen worden natuurlijk vanuit een hinderlaag netjes van hun paarden gepaft!’
‘Misschien komt Witte Veder nog wat te weten,’ stelde Arendsoog hoe gerust. ‘Bovendien, je kunt op onze hulp rekenen. Wij blijven in de buurt, om het terrein te verkennen.’
‘In ieder geval moeten we er wat op vinden,’ zei de sheriff. ‘De postwagen moet rijden, daar gaat niets van af.’
‘Wees voorzichtig, dat je niets laat merken,’ waarschuwde Arendsoog. ‘Ik zei straks al, dat ik vermoed, dat Red Wolf een of meer spionnen in de stad heeft. Als die er de lucht van
| |
| |
krijgen, heb je kans, dat ze hun hele plan gaan veranderen.’
Toen stond hij op en haalde zijn paard, waarvoor intussen gezorgd was.
‘Good-bye, sheriff! Ga je zelf mee morgen?’
‘Reken maar! Waar treffen we jullie?’
‘Dat hangt er van af. Kijk goed uit, hoor!’
‘All right!’
Arendsoog verdween in de duisternis.
--------------------
Doodmoe kwam hij aan op de plek, waar hij Witte Veder had verlaten. Een grijze schemer kondigde de morgen aan. Hij liet het gekras van de nachtuil horen en na enige tijd kwam het antwoord. Gerustgesteld liet Arendsoog zich op het gras neervallen, nadat hij zijn paard het zadel afgenomen had. Even later stond Witte Veder voor hem.
‘Nog nieuws?’ vroeg Arendsoog hem.
‘Zij opbreken om acht uur.’
‘Dat betekent dus, dat de overval niet ver van hier zal plaats hebben. Is Red Wolf teruggekeerd?’
‘Red Wolf terugkeren. Witte Veder grote verrassing voor Arendsoog hebben.’
‘En die is....’
‘Red Wolf zijn.... Moulders!’
Arendsoog sprong op, als had een slang hem gebeten.
‘Is het waar?’
‘Witte Veder duidelijk zien.’
‘Was Devil Jack ook bij hem?’
‘Yes.’
‘Mijn God! Kruist die kerel dan altijd mijn weg? En zal hij dan nooit ophouden met zijn schurkenstreken?’
‘Hij eerst onschadelijk gemaakt moeten zijn. Eerder niet.’
| |
| |
‘Je hebt gelijk. Die kerel kan, geloof ik, niet anders meer dan kwaad bedrijven.’
‘Witte Veder hem doodschieten?’ bood de Indiaan aan.
‘Nee, nee! Dat mag niet! Of het zou moeten zijn uit zelfverdediging.’
‘Maar hij dan geen kwaad meer kunnen doen!’ betoogde Witte Veder.
‘Wij zijn zijn rechters niet. We kunnen hem hoogstens gevangen nemen. En dat zullen we!’ riep Arendsoog uit, terwijl zijn ogen onheilspellend schitterden. ‘Deze keer zal het toch raak moeten zijn!’
‘St!’ waarschuwde Witte Veder. ‘Mijn blanke broeder niet zo hard praten!’
‘Ik wond me een ogenblik te veel op. Je hebt gelijk. Zo vangen we hem nooit. En het is nodig voor de rust in deze streek. Hij heeft alleen in de laatste weken al minstens drie moorden op zijn geweten.’
‘Arendsoog nu niet meer denken. Resten nog twee uren. Moet slapen.’
‘Dat was ik ook van plan. Maar die kerel....’
‘Witte Veder zeer dom zijn. Nieuws niet mogen mededelen, voor Arendsoog weer wakker zijn....’
‘Welja!’ lachte Arendsoog nu weer opgeruimd. ‘Ga je zelf nu maar de schuld geven! Ik ga slapen, hoor! Maak je maar niet ongerust!’
Hij ging liggen en sliep werkelijk bijna onmiddellijk. Witte Veder, die zelf de gehele nacht in touw was geweest, zette zich bij hem, om te waken....
Toen Arendsoog wakker werd, was er een stevig ontbijt voor hem gereed!
‘Ik zou niet weten, wat ik moest beginnen, als ik jou niet had!’ prees hij de Indiaan.
| |
| |
Deze zei niets, maar zijn ogen schitterden.
‘En nu op weg!’ commandeerde Arendsoog, toen ze verzadigd waren. ‘Dat is waar ook! Ben je niets te weten gekomen over de plaats, waar de overval zal gebeuren?’
‘Niets!’ was het antwoord. ‘Alles al geregeld schijnen. Zij niet veel spreken over deze zaak.’
‘Dan zit er niets anders op, dan de schurken in het oog te houden. De postwagen kan omstreeks half tien hier zijn.’
Ze reden voorzichtig in de richting van het kamp der bandieten. In de nabijheid daarvan liet Arendsoog Witte Veder alleen bij de paarden en ging op verkenning uit. Het bleek hem al gauw, dat het kamp geheel verlaten was. Blijkbaar waren allen uitgetrokken op deze belangrijke roof, bevreesd, dat hun iets van de buit zou ontgaan, als ze achterbleven. Arendsoog ging terug, en tezamen niet de Indiaan volgde hij de nog verse sporen van een grote troep.
‘Dat zal er straks heet toegaan, als wij er geen stokje voor kunnen steken,’ merkte hij op. ‘Die troep is veel groter, dan ik dacht. Hoe die Moulders het klaar speelt, in een betrekkelijk korte tijd zoveel kerels van verdacht allooi bij elkaar te krijgen, is mij een raadsel.’
De bende was blijkbaar recht op de weg aangereden, tot vlak daarbij het spoor plotseling omboog naar het Zuiden.
‘Sporen nu zeer vers zijn!’ waarschuwde Witte Veder.
Arendsoog had dit ook al opgemerkt en hij hield zijn paard in.
‘We moeten eerst te weten zien te komen, waar ze zitten. Ze schijnen hier vlak in de buurt hun hinderlaag te leggen. Anders zouden ze niet zo langzaam gereden hebben. Witte Veder, wij laten onze paarden hier, en gaan ieder onze eigen weg. Jij sluipt tot aan de laatste struiken bij de weg, en ik ga verder langs de kant. Over een kwartier op z'n laatst
| |
| |
zijn we weer hier. Komt een van ons niet, dan weet de ander, dat er wat gebeurd is. Maar, denk er om, als mij iets overkomen is, dan doe je niets, om mij te helpen. De postwagen gaat voor.’
Arendsoog ging onmiddellijk op weg. In gebukte houding sloop hij van struik tot struik, zonder enig teken van leven te bespeuren. Alles was stil. De zon straalde aan een lichtbewolkte hemel, en een zachte wind streek door de bladeren. Heel de natuur ademde vrede, en Arendsoog kon zich nauwelijks indenken, dat misschien straks op dese zelfde plaats een verbitterd gevecht op leven en dood zou geleverd worden.
Hij bemerkte dat het terrein begon te stijgen. Even richtte hij zich voorzichtig op. Hij zag een heuvelhelling, dicht begroeid met hoog struikgewas en bomen.
‘Hm!’ bromde hij. ‘Een ideale uitkijkpost! Het zou me niets verwonderen, als we ze hier vonden.’
Geruisloos kroop hij naar boven, tot hij zich plotseling bevond bij een open plek op de top van de heuvel. Tegelijk hoorde hij stemmen en zag hij twee mannen tussen de struiken aan de overkant. Doordat ze half verscholen stonden, kon hij niet zien, met wie hij te doen had, maar al spoedig hoorde hij aan het stemgeluid, dat het de beide leiders waren.
‘Hoe laat heb je het?’ hoorde hij Moulders vragen.
‘Kwart over negen,’ antwoordde Devil Jack.
‘Dan kan de wagen niet veraf zijn.’
‘Nee, hij moet nu elk ogenblik in het gezicht komen.’
Arendsoog popelde. Hier waren nu de twee aanvoerders voor het grijpen, en hij kon niets doen, omdat hij niet wist, waar de rest van de bende was. Indien Witte Veder hem kon helpen, zou het te wagen zijn, maar nu....
Toch gaf Arendsoog de moed niet op. Hij begon in een boog om eb open plek heen te sluipen. Geen enkel ander
| |
| |
bendelid liet zich echter zien. Blijkbaar werd deze plaats dus alleen gebruikt voor uitkijkpost en waren de anderen beneden opgesteld. Het was dus wel te wagen. Maar alles moest snel en zo mogelijk zonder lawaai geschieden.
Hij was nu vlak bij de twee, en hoorde juist Moulders zeggen:
‘Daar! Daar in de vette! Zie je hem?’
Beiden hadden een kijker voor de ogen.
‘Ja.... maar....’ zei Devil Jack, ‘hij is niet alleen! Kijk eens, wat een geleide! Hij heeft extra versterking!’
‘Drommels! Je hebt gelijk!’ riep Moulders. ‘Wat zou er gebeurd zijn? Men moet ze gewaarschuwd hebben! Of zou het alleen maar zijn, omdat ze op alles rekenen?’
‘Nee,’ antwoordde Devil Jack, ‘dat kan niet. Want je weet, dat de sheriff het onzinnig vond. Een sterke postwagen met een paar tot de tanden gewapende mannen er op zouden wij niet durven aanvallen. Dat zijn zijn eigen woorden. En kijk nu eens, wat een escorte! Nee, die is gewaarschuwd! Maar toch zullen we ze wel krijgen!’
‘In het eerste heb je gelijk, Devil Jack!’ klonk plotseling Arendsoogs stem vlak achter hen. ‘Maar in het tweede niet!’
De kerels keerden zich met een ruk om.
‘Arendsoog!’
‘Ja, hij is het! Handen op, heren! Je ziet, het loopt je weer tegen.’
Zijn bevel werd onmiddellijk opgevolgd, omdat ze recht in de lopen staarden van twee grimmige revolvers.
‘Wanneer zal jij eeas ophouden, je neus in andermans zaken te steken?’ gromde Moulders.
‘Zo gauw er niet meer zulke kerels als jij op Gods aardbodem rondlopen,’ troefde Arendsoog.
‘Vroeg of laat zal het je berouwen, kereltje! Pas maar op!’
| |
| |
‘We zullen hopen van niet. En nu geen woord meer! Jullie marcheren hier de open plek over, en dan naar beneden. Vooruit!’
‘Ik denk er niet over!’ lachte Moulders spottend. ‘Schiet maar, als je daar lust in hebt! Dan haal je je binnen de kortst mogelijke tijd mijn hele troep op de hals!’
| |
| |
Er zat waarheid in die woorden, dat wist Arendsoog heel goed. Hij liet zich echter niet zo gauw uit het veld slaan. Juist wilde hij de mond openen, om Moulders van antwoord te dienen, toen een plotselinge schittering in de ogen van Devil Jack hem op zijn hoede deed zijn. Op hetzelfde moment begreep hij, dat er achter hem gevaar dreigde. Hij deed een geweldige sprong opzij. Tegelijkertijd suisde er een mes langs zijn hoofd, en omkijkend, zag hij een man staan, in wie hij onmiddellijk een gevaarlijke misdadiger herkende, een, die de bijnaam had van ‘Knife-Bill’, om zijn grote zekerheid in het messenwerpen.
Een rauwe gil doorsneed de lucht....
Het mes, voor Arendsoog bestemd, had Devil Jack in de borst getroffen! De bandiet zakte in elkaar, rolde dan voorover in het gras....
Maar Arendsoog had geen tijd, daar op te letten. Hij vuurde zonder te mikken in de richting van Knife-Bill, en sprong de struiken in. Hij begreep, dat de toestand gevaarlijk voor hem werd, want ieder ogenblik konden er andere bendeleden verschijnen. Met grote sprongen ging hij door de struiken omlaag, niet lettend op de takken, die hem in het gezicht striemden. Een paar kogels vlogen hem om de oren.
| |
| |
Maar die konden zijn vaart niet stuiten.
Van alle kanten klonken nu stemmen, en even later zaj Arendsoog in, dat hij aardig ia de knel sat. Achter zich hoorde hij Moulders schreeuwen:
‘Pas op! Arendsoog komt je tegemoet!’
‘Tjonge! Dat ziet er lelijk uit!’ bromde de jonge man. ‘We zullen ons even kalm moeten houden. Een geluk is het, dat de postwagen nu gewaarschuwd is. Als ze nu nog niet gehoord hebben, waat de bende zit, dan moeten ze stokdoof zijn. En waarschijnlijk komen ze me wel te hulp.’
Hij liet zich vallen achter een dichte struik. Vlugge voetstappen naderden nu, en even later renden twee mannen hem voorbij.
‘We krijgen hem wel!’ hoorde hij er een roepen. ‘Hij is helemaal ingesloten!’
‘Opschieten, mannen!’ klonk weer de stem van Moulders. ‘De postwagen is dichtbij, en die is van meer belang!’
Arendsoog wist, dat het nog wel een klein kwartier kon duren, eer de postwagen er was, en in die tussentijd moest hij zorgen, dat hij niet gegrepen werd. Daar er na de twee mannen, die hem zo juist gepasseerd waren, geen anderen volgden, meende hij te mogen besluiten, dat de weg voor hem vrij was. Hij stond op, en rende verder omlaag, kwam echter plotseling op een tamelijk ruwe wijze in botsing met iemand, die in volle vaart naar boven liep.
Arendsoog tuimelde terug, maar sprong dan op de kerel toe, gaf hem een geweldige vuistslag, zodat de man tegen de grond ging, en zette zijn weg voort. Op hetzelfde moment klonk een schot, en Arendsoog kreeg een schok in de rechterschouder. Hij wist, dat hij getroffen was. Even wankelde hij, doch hij begreep, dat hij nu ten koste van alles doorzetten moest. Hij keerde zich om, en schoot met de revolver
| |
| |
in de linkerhand. De man liet met een schreeuw van pijn zijn wapen vallen.
‘Ziezo, jij kunt voor een poosje die hand niet gebruiken,’ mompelde Arendsoog. ‘Het spijt me wel, maar het moest.’
Hij liep weer voort, maar veel langzamer. Zijn schouder begon hevig pijn te doen, en hij voelde zich duizelig worden. Maar dit stond hem voor de geest: hij moest voorts, weg tussen die mannen, die het allen op zijn leven begrepen hadden. Het schemerde hem voor de ogen, en meermalen struikelde hij. Maar achter zich hoorde hij weer stemmen en dat dreef hem weer voort.
Plotseling viel hij.... Hij probeerde zich weer op te richten, doch er was een zwarte duisternis om hem heen.... en hij wist niets meer....
En achter hem naderden Moulders en zijn bende....
Maar eensklaps stond daar Witte Veder!
Zijn twee revolvers spoten vuurstralen in de richting van de achtervolgers, die hals over kop dekking zochten.
Witte Veder wachtte geen seconde. Hij liet zich vallen en begon Arendsoog weg te trekken. Maar dit moest gebeuren onder een ware kogelregen. De Indiaan vuurde af en toe terug, zodat de bandieten niet tot een stormloop durfden over te gaan. Wel echter sprongen ze van struik tot struik, en naderden zo gevaarlijk dicht de nog steeds buiten bewustzijn verkerende Arendsoog en zijn trouwe makker, die hem slechts langzaam mee kon slepen.
Plotseling sloeg Arendsoog de ogen op.
‘Wat is er?’ vroeg hij.
‘Arendsoog kalm zijn. Moulders hem vangen willen.’
‘O.... ja, ik weet het al weer. Wat ga je doen?’
‘Plaats zoeken, om ons te verdedigen.... Te laat!’
| |
| |
voegde Witte Veder er moedeloos aan toe, want op dit ogenblik klonken er achter hen ook schoten.
‘Ga liggen!’ zei Arendsoog, ‘en schiet op alles, wat zich beweegt. Dat is de enigste manier, om ze in bedwang te houden.’
Het hielp niet veel. De bandieten waren veel te slim, om zich bloot te geven. Zij bepaalden er zich toe, de kring rondom de twee geheel te sluiten, opdat zij daarna gezamenlijk storm konden lopen.
In de hitte van de strijd hadden ze echter iets vergeten. Dit kwam hun duur te staan.
Een geweersalvo aan de voet van de heuvel deed hen aarzelen. Plotseling klonk de stem van Moulders van boven:
‘Red je! De sheriff is daar!’
Als dollen schoten de mannen de struiken in en renden naar boven.
‘Gered!’ jubelde Arendsoog.
Eensklaps kwamen er weer bandieten terughollen. Blijkbaar was hun boven de weg reeds afgesneden. Arendsoog loste enkele schoten in de lucht, om te laten horen, dat ook hij op zijn post was. Even later stond de sheriff voor hem.
‘Wel, jonge man, dat was op het kantje af, geloof ik!’
‘Ja, sheriff, het ging hier heet toe!’
‘Gewond?’
‘Schot in de schouder. Maar ik denk niet, dat er iets gebroken is. Ben alleen wat veel bloed kwijtgeraakt.’
‘Kalm aan maar. Ik ga eens boven kijken. Red Wolf nog gezien?’
‘Nu niet,’ antwoordde Arendsoog. ‘Hij houdt zich merkwaardig stil.’
Plotseling vroeg Witte Veder:
‘Blanke opperhoofd denken om paarden van bandieten?’
‘Bliksems!’ schrok de sheriff. ‘Dat is waar ook!’
| |
| |
De Indiaan was al weg.
‘Kan ik je hier alleen laten?’ vroeg de sheriff.
‘Ja,’ antwoordde Arendsoog. ‘Ik red mezelf wel. Ik ben trouwens al weer heel wat opgeknapt.’
Hij kwam langzaam overeind, trok een lelijk gezicht van de pijn in zijn schouder, maar zette door.
‘Ik ga met je mee naar boven.’
‘Ja maar.... ik was niet van plan boven te blijven. De bandieten hebben zich meer naar beneden verschanst, aan de zuidkant.’
‘Weet ik wel. Maar dat kun je voorlopig wel aan je mannen overlaten. Eerst wil ik zien, of Devil Jack nog boven is.’
‘Devil Jack?’
Arendsoog vertelde vlug, wat er gebeurd was.
‘Ik wil proberen, of we hem tenminste niet te pakken kunnen krijgen. Vermoedelijk is hij er erg aan toe, en zal hij geholpen moeten worden.’
‘Nou, ik zou me aan zo'n boef niet veel gelegen laten liggen!’ bromde de sheriff.
‘Dat meen je niet, sheriff! 't Is en blijft toch een mens!’
Plotseling klonken er van tamelijke afstand een paar schoten.
‘Dat zal Witte Veder zijn,’ zei Arendsoog. ‘Hij heeft het zeker aan de stok met de bewaker van de paarden.’
Ondertussen begon aan de zuidkant van de heuvel ook het schieten weer.
‘We moeten voortmaken,’ meende de sheriff. ‘Ik moet daar gauw tussenbeide komen. Die kerels van mij zijn niet te houden, als hun woede eenmaal is opgewekt. Hier, steun op mij, dan komen we vlugger vooruit.’
Op de open plek, half tegen een boom geleund, lag Devil Jack.
‘Die is dood!’ zei de sheriff.
| |
| |
‘Ik geloof van niet,’ antwoordde Arendsoog, terwijl hij zich met veel moeite bukte naar de roerloze gedaante. ‘Maar hij is in ieder geval ver op weg.’
Op dat moment kwam Devil Jack even bij kennis.
‘Arendsoog,’ mompelde hij.
‘Jack! Kan ik nog iets voor je doen?’
‘Jij?.... Doen?.... Nee man.... ik.... ben er.... geweest....’
‘Maar kerel, als je dat dan zo goed weet, heb je je dan ook afgevraagd, wat er met je gebeuren gaat?’
‘Ja.... maar.... alles is verloren....’
‘Nee!’ riep Arendsoog uit.
‘Maak je niet te druk!’ vermaande de sheriff hem, terwijl hij zijn hand op Arendsoogs arm legde.
‘Laat me! Hier is misschien nog iets te redden!’
‘Goed, goed! Ga je gang! Ik zal ondertussen even naar beneden gaan.’
‘Jack!’ zei Arendsoog dringend, zo gauw de sheriff verdwenen was. ‘Bedenk toch, dat je zo dadelijk....’
‘Ja.... ik weet.... maar.... ik wil.... iets doen.... om.... misschien goed te maken....’
‘Wat is er dan?’
‘Moulders!.... Waar.... waar is hij?....’
‘Dat weet ik niet. Ik denk beneden bij de anderen.’
Devil Jack greep met alle kracht, die nog in hem was, de arm van Arendsoog.
‘Als.... als hij.... niet daar is.... dan.... dan.... hij wou naar.... jouw huis.... je moeder.... en zuster. ....’
‘Wat zeg je daar!?’
‘'t Is zo.... zo....’
De man hijgde naar adem, en plotseling kwam een golf bloed uit zijn mond.
| |
| |
‘Jack! Jack!’ riep Arendsoog. ‘Wat is hij van plan?’
Maar Devil Jack schudde het hoofd.
‘Ga!....’ zei hij zacht. ‘Red.... red....’ Dan, met een laatste inspanning: ‘Bid.... voor mij.... O.... God!’
Zijn hoofd viel voorover. Devil Jack was gestorven met de naam van zijn Schepper op de lippen.....
Misschien dat dit hem ten goede zou komen....
Even peinsde Arendsoog hierover. Dan echter drong de noodzakelijkheid tot hem door, dat hij zich allereerst moest overtuigen, of Moulders daar beneden was. Hij richtte zich op, voelde ziek fiauw en koortsig, maar hij hield vol, de tanden op elkaar geklemd.
Het schieten was opgehouden, en aan de opgewonden kreten, die hij opving, leidde hij af, dat de bandieten zich hadden overgegeven. Als Moulders nu ook maar tot de gevangenen behoorde....
‘Arendsoog!’
Het was de stem van Witte Veder.
‘Hierheen!’ schreeuwde Arendsoog.
Even late stond de Indiaan voor hem.
‘Bewaker van paarden gevangen nemen. Maar Moulders ontsnappen!’
‘Ontsnapt?!’ schreeuwde Arendsoog.
Hij begon vlugger de heuvel af te dalen, floot tegelijk zijn paard.
‘Wat Arendsoog gaan doen?’
‘Ik ga hem achterna!’
‘Maar mijn blanke broeder gewond zijn!’
‘Kan me niet schelen! Het leven van moeder en Ann staat op het spel!’
In enkele haastige woorden vertelde hij, wat hij van Devil Jack vernomen had.
| |
| |
‘Witte Veder zal gaan,’ zei de Indiaan toen.
‘Best!’ antwoordde Arendsoog. ‘Maar ik ga ook!’
Witte Veder, zweeg. Hij kende zijn jonge meester te goed, dan dat hij nu nog zou redeneren.
‘Eerst zal Witte Veder schouder verbinden!’ zei hij alleen.
‘Geen tijd! De kerel heeft al een te grote voorsprong!’
Witte Veder was echter al in de struiken aan het zoeken, en kwam even later terug met een plant, welke eigenaardig gevormde bladerea had.
‘Als Arendsoog zo rijden, hij geen uur volhouden. Witte Veder zal verbinden.’
Arendsoog stribbelde tegen, ofschoon hij moest toegeven, dat dit waar was. Witte Veder maakte korte metten. Hij was Arendsoog in kracht nu ver de baas, trok hem op de grond alsof hij eenkind was en ontblootte voorzichtig de schouder.
‘Hm!’ zei hij. ‘Wond niet gevaarlijk zijn. Zal kruid op doen. Dan mijn blanke broeder geen koorts krijgen.’
Arendsoog trok een lelijk gezicht pijn, toen de Indiaan met vaardige hand de schouder
| |
| |
verbond. Het deed hem echter goed, en de brandende pijn verminderde merkbaar. Zelfs kon hij zijn arm weer gedeeltelijk bewegen.
‘En nu vlug op weg!’ riep hij uit.
Nogmaals floot hij, en aanstonds antwoordde hem een blij gehinnik. Lightfeet kwam snuivend aangerend.
‘Waar is jouw paard?’ vroeg Arendsoog aan Witte Veder, die hem in het zadel hielp.
‘Beneden, bij grote weg.’
De Indiaan leidde het paard aan de teugel naar beneden, zodat Arendsoog geen plotselinge schokken kreeg, waardoor hij nodeloos pijn zou lijden.
Juist slingerde Witte Veder zich in het zadel, toen de sheriff verscheen.
‘Hallo!’ riep hij. ‘We hebben ze, hoor! Maar.... waar gaan jullie heen? We hebben je nodig als getuigen! En jij bent toch gewond, Arendsoog?’
‘Moulders, oftewel Red Wolf, hebben jullie niet,’ antwoordde Arendsoog. ‘En die gaan wij achterna.’
‘Maar.... ik zei toch....’
‘We hebben geen tijd te verliezen. Zal het je later wel vertellen. Good-bye!’
‘Maar.... hei, Arendsoog! Luister daan toch! Ik gelast je.... als sheriff!’
Maar Arendsoog was reeds bij een kromming vaa de weg uit het gezicht verdwenen, en de sheriff ging schouderophalend naar zijn mannen terug.
|
|