| |
| |
| |
XIII. Red Wolf
Een paar maanden waren verlopen....
Arendsoog, veilig met Ann teruggekeerd bij hun moeder, had tevergeefs rondgespeurd naar Moulders en Devil Jack, die spoorloos waren verdwenen. In Mining-Valley waren ze niet meer geweest. Wel was Arendsoog er in geslaagd, met behulp van zijn onmisbare helper Witte Veder, om nog enkele bandieten gevangen te nemen, die zich in de nederzetting ophielden, en die hij toevallig ontdekte bij zijn speurtochten naar Moulders. Deze bandieten werden allen gezocht door de politietroepen van fort Blue-Hill, omdat zij verdacht werden van verschillende misdaden.
Er werd dus wel ‘grote schoonmaak’ gehouden in de goudzoekersplaats. Maar Arendsoog was niet tevreden. Moulders vormde, nu hij wist, wie Arendsoog eigenlijk was, een voortdurende bedreiging, niet alleen voor Bob zelf, maar ook en vooral voor zijn moeder en zijn zuster. Daarom was het nu meer dan ooit zijn plicht, om deze schurk, die tot alles in staat bleek te zijn, op te sporen en aan de politie over te leveren.
Witte Veder was dit buitengewoon naar de zin. Voor hem gold nog altijd de wet der prairiën ‘oog om oog, tand om tand’. Hij was van mening, dat Arendsoog waarschijnlijk een vlaag van verstandsverbijstering gehad moest hebben, toen hij Moulders liet ontsnappen. Daar kwam natuurlijk ook bij, dat de Indiaan zelf er de dupe van was geworden.
Op een goede dag reden de beide jonge mannen langs de weg, die van Mining-Valley naar de ongeveer vijftig mijlen zuidelijk gelegen plaats Dorwan voerde.
| |
| |
Dit was geen toeval.
De laatste week deden er in Mining-Valley zonderlinge geruchten de ronde. De zoëven genoemde weg zou namelijk onveilig gemaakt worden door een roversbende, onder aanvoering van een zekere Red Wolf, die er niet tegen op zag, argeloze reizigers te overvallen en uit te plunderen. Verweerden de slachtoffers zich, dan werden ze zouder vorm van proces neergeschoten.
Fort Blue-Hill was reeds gewaarschuwd, en Arendsoog had op zekere dag een bezoek gebracht bij de commandant, waarna een geheim onderhoud plaats vond. Hiervan had Arendsoog aan Witte Veder niets anders meegedeeld, dan dat ze eens een kijkje gingen nemen op de weg naar Dorwan.
En nu reden ze daar al enkele uren, zonder dat er iets bijzonders gebeurd was.
‘Arendsoog zeker zijn, iets te vinden van Red Wolf?’ vroeg Witte Veder opeens.
Arendsoog begon te lachen.
‘Hoe weet mijn rode broeder, dat ik op zoek ben naar Red Wolf?’
‘Dat voor de hand liggen! Witte Veder ook iets gehoord van gesprekken in Mining-Valley, dan bezoek bij commandant in Blue-Hill....’
‘Al goed! Ga maar niet verder! Je kunt niet weten, of er soms scherpe oren in de nabijheid zijn. Maar om op je vraag terug te komen, ik verwacht nog niets. Want het terrein, waar deze bende werkt, ligt nog een paar uur verder naar het Zuiden. Dan nemen we ook bijzondere maatregelen.’
Arendsoog scheen zich deze keer toch vergist te hebben. Ze hadden nog nauwelijks een half uur gereden na deze woorden, toen ze plotseling snelle hoefslagen hoorden van
| |
| |
veel paarden. Dadelijk trokken ze zich terug in het struikgewas langs de weg.
Even later vloog een ruiter voorbij, diep gebogen over de nek van zijn paard. Ongeveer honderd meter achter hem kwamen vier andere ruiters, die het onderste gedeelte van hun gezicht bedekt hadden met een doek. Een van de ruiters hield zijn paard even in, rukte zijn buks van de schouders, legde aan....
Er klonken twee schoten.
Dat van de bandiet ging in de lucht af, terwijl hij zelf de buks liet vallen en met een kreet van pijn naar zijn arm greep.
Want het tweede schot was van Arendsoog....
De andere bandieten hielden ook de teugel in, en keken vol schrik naar hun getroffen metgezel. Dan zagen ze angstig om zich heen.
Waar zat die geheimzinnige schutter?....
Dan, het zekere voor het onzekere nemend, wendden ze de teugel en verdwenen in vliegende galop, de buks achterlatend.
‘Ga die vluchteling achterna en breng hem bij mij,’ gelastte Arendsoog aan Witte Veder.
Deze verdween in tegenovergestelde richting van de struikrovers, maar bleef op zij van de weg rijden, zodat ze hem niet konden zien.
Arendsoog bleef wachten, tot hij de galop van de paarden in de verte hoorde wegsterven. Dan steeg hij af, en ging naar het midden van de weg, om de buks op te rapen. Hij bezag het wapen aandachtig.
‘Ik heb dat ding meer gezien,’ mompelde hij. ‘Maar waar?’
Hij peinsde er lang over, maar kon het zich niet herinneren,
| |
| |
Een van de ruiters hield zijn paard even in en......... (Blz. 150)
| |
| |
Ten laatste hing hij de buks aan zijn zadelknop en wachtte geduldig op de komst van Witte Veder.
Niet lang daarna verscheen deze weer, en bracht de vluchteling mee. De man zag er zeer ontdaan uit, en klappertandde van vrees. Witte Veder had dan ook buitengewone overredingskracht moeten gebruiken, om hem mee te krijgen, dat bewees wel de revolver, welke de Indiaan in de hand hield.
‘Wat is dat nu?’ vroeg Arendsoog verbaasd.
‘Bleekgezicht niet mee willen. Arendsoog zeggen: haal vluchteling! Witte Veder vluchteling halen.’
Arendsoog barstte in lachen uit.
‘Nou, jij volgt wel letterlijk mijn bevelen op, hoor!’
‘Ben jij Arendsoog?’ vroeg de man verrast.
‘Om je te dienen! En wie ben jij, vreemdeling?’
‘Mijn naam is Dan Stevens, van Dorwan. Ik ben een goudzoeker, en ga in Mining-Valley mijn geluk eens proberen.’
‘Nu, dat was haast je ongeluk geworden, man!’
‘Ja. Ik weet nog niet precies, wat de oorzaak was, dat ik ineens niet meer gevolgd werd. Ik maakte me al blij, dat ik was ontsnapt, toen die verdraaide rooie duivel....’
‘Je vergist je met deze woorden. Neem ze onmiddellijk terug,’ zei Arendsoog rustig.
Witte Veder zweeg, maar zijn ogen schoten vonken.
‘Wat moet ik terugnemen? Dat van die rooie duivel?’
‘Juist! Jullie kennen de Indianen niet, en hebt niet het recht, ze te veroordelen.’
‘Of ik ze niet ken? Ik had al genoeg van ze gehoord, en nu deze ver....’
De oorzaak, dat hij niet verder kon spreken, was, dat hij plotseling op de grond zat, en met een benauwd gezicht zijn wang wreef, waarop de vlakke hand van Arendsoog tamelijk
| |
| |
onzacht was terecht gekomen.
‘Maar Mister Arendsoog, wat is dat nu?....’
‘Sta op!’ gebood Arendsoog kortaf.
De man, die wel eens van Arendsoog geboord, maar nog nooit met hem kennis gemaakt had, scheen nu toch wel enig respect gekregen te hebben voor de Vriend der Indianen. Hij stond vlug van de grond op.
‘Neem die woorden van zoëven terug!’
‘Maar....’
‘Geen maren! Je hebt je vergist!’
‘Nu goed dan! Ik heb me vergist.’
‘Zo is het beter. Stijg op, dan kunnen we verder praten.’
Dan Stevens steeg te paard.
‘Nu, ik moet zeggen, Arendsoog, je maakt korte metten!’
‘Ja man, we hebben geen tijd voor lange salongesprekken. Vertel nu eens op, weet je, wie de kerels waren, die je op de hielen zaten?’
‘Tot mijn spijt niet. Ik vermoed, dat het de bende van Red Wolf is. Ik had in Dorwan wel zoiets horen vertellen, maar ik geloofde het niet. Ze vertellen wel eens meer sprookjes.’
‘Hier schijnt dan een sprookje te zijn, dat werkelijkheid is geworden,’ merkte Arendsoog droogjes op. ‘Ik zou je
| |
| |
aanraden, er maar gauw vandoor te gaan en te zorgen, dat je in de kortst mogelijke tijd in Mining-Valley komt.’
‘Ik was al een heel eind verder geweest, als niet....’
‘Witte Veder handelde in mijn opdracht. Ik wilde iets naders omtrent die bende vernemen, maar ik zie al, dat je er niets van weet.’
‘Ben je op zoek naar Red Wolf?’ vroeg de man nieuwsgierig.
‘Daar lijkt het wel op, hè? Nu, laat ik je dan één ding zeggen: waaneer je in Mining-Valley aankomt, ben je alles vergeten, wat je vandaag is overkomen, begrepen?’
‘Maar.... wat....’
‘Red Wolf hoeft helemaal niet te weten, dat Arendsoog naar hem zoekt. Je herinnert je zeker nog wel de muilpeer, die je zoëven van me hebt gekregen?’
De man wreef zijn wang, die nog steeds een verdacht rode kleur vertoonde.
‘Ik zie het al,’ vervolgde Arendsoog. ‘Nu, laat ik je vertellen, dat er nog heel wat anders voor je opzit, als in Mining-Valley het gerucht verspreid wordt, dat Arendsoog achter Red Wolf aan is. Want dan weet ik, dat jij je mond niet hebt kunnen houden. Nu begrepen?’
‘En of, Mister Arendsoog! En ik begrijp ook, waarom je dat geheim houden wilt. Nou, ik voor mij ben nog al aardig gebeten op die Red Wolf, en ik wil alles doen, om je te helpen, dat heerschap onschadelijk te maken.’
‘Goed dan. Alleen.... drink niet te veel! Want je weet, de whisky maakt de tong los!’
De man reed weg, zonder te weten, dat het Arendsoog zelf was geweest, die hem van een zekere dood gered had.
‘Witte Veder,’ zei Arendsoog, ‘je hebt daar een domme streek uitgehaald, door me bij de naam te noemen in het
| |
| |
bijzijn van een vreemde. Je begrijpt toch, hoe moeilijk het voor ons wordt, als Red Wolf te weten komt, dat ik hem op het spoor ben.’
‘Witte Veder zeer bedroefd! Hij voortaan tong af bijten, eer...’
‘Kom, kom!’ lachte Arendsoog. ‘Zo erg hoef je het nu ook weer niet te maken! Het is eigenlijk wel wat mijn schuld ook. Ik had je meer moeten vertellen. Maar, laten we hier afstijgen en ons middagmaal gebruiken. Het is hier een prachtig beschut plekje daarvoor.’
‘Arendsoog dan niet denken, Red Wolf komen terug?’
‘Waarom zou hij?’
‘Zoeken naar onverwachte schutter.’
‘Dat zou kunnen. Maar hier zullen ze ons niet zo gauw ontdekken. Daarom rijd ik juist niet verder op het ogenblik. Anders hebben we kans, dat we ze precies in de armen lopen.’
Ze waagden het er niet op, een vuur aan te leggen, omdat de rook hen zou kunnen verraden, en ze moesten dus volstaan met een koud maal. Dat was echter de eerste keer niet, en de lange rit had hun een danige eetlust bezorgd.
De paarden vonden overvloedig gras in de nabijheid, doch voorzichtigheidshalve waren ze vastgebonden.
Juist hadden de mannen hun maaltijd beëindigd, toen Lightfeet door een onrustig snuiven te kennen gaf, dat er iets bijzonders was. Arendsoog was onmiddellijk een en al waakzaamheid.
‘Er komt iemand, Witte Veder!’
‘Witte Veder reeds gemerkt. Zal gaan zien.’
De Indiaan gleed onhoorbaar de struiken in. Enige tijd later keerde hij echter onverrichterzake terug.
‘Niets vinden,’ verklaarde hij.
‘Toch was er iets,’ zei Arendsoog. ‘Lightfeet waarschuwt nooit onnodig.’
| |
| |
Beiden keken opmerkzaam naar het paard. Het dier had de kop opgeheven en de oren draaiden zenuwachtig van opzij naar voren en terug.
‘Zie je wel,’ zei Arendsoog zacht. ‘Dat duidt op de nabijheid van vreemdelingen!,...’
Hij zweeg plotseling, omdat Witte Veder hem met zijn voet aanraakte. Men zou oppervlakkig zeggen, dat dit geheel toevallig gebeurde, maar Arendsoog kende de Indiaan beter. Hij zag hem aan, en Witte Veder wenkte even met de ogen naar de struiken achter Arendsoog.
‘Ik geloof toch, dat ik me vergist heb,’ zei deze toen. ‘Misschien was het een konijn, dat Lightfeet zelf opjaagde.’
‘Wij nog een ogenblik hier blijven?’ vroeg Witte Veder.
‘Ja, ik denk van wel. Hoezo?’ antwoordde Arendsoog, die hier direkt op inging, ofschoon hij niet wist, waar de Indiaan heen wilde.
‘Dan Witte Veder revolver nazien. Veer van magazijn niet goed werken.’
Toen begreep Arendsoog.
‘Ga je gang. We zitten hier goed, en worden niet gestoord. We kunnen dan tegelijk eens praten over onze verdere plannen.’
Witte Veder nam ogenschijnlijk kalm zijn revolver uit de holster, deed, alsof hij het wapen aan een nauwkeurige inspectie onderwierp, en draaide het om en om. Doch nauwelijks was de loop naar de struiken gericht, die hij Arendsoog had aangewezen, of de revolver bleef in rust, en de loop wees hardnekkig naar een bepaalde plek. Toen klonk het even kalm uit de mond van de Indiaan:
‘Bleekgezicht in struiken kan hier komen. Revolver zeer goed werken, en afgaan bij verdachte beweging.’
| |
| |
Het ritselde heel even in de struiken, doch daarna was het weer doodstil.
‘Bleekgezicht niet horen?’ zei Witte Veder weer. ‘Bleekgezicht hier komen, met handen omhoog. Revolver ook afgaan na drie tellen.’
Toen klonk een gesmoorde verwensing, en even later stapte een man naar voren. In een oogwenk was Arendsoog achter hem en had hem ontwapend.
‘Wie ben je?’ vroeg hij.
‘Dat gaat je niet aan!’ was het ruwe antwoord. ‘Ik zal je bij de sheriff van Dorwan ter verantwoording roepen, voor het overvallen van vreedzame reizigers!’
‘Sinds wanneer gebruiken vreedzame reizigers hun tijd, om langs de weg op verspieding uit te gaan?’
De man gaf geen antwoord.
‘Behoor je tot de bende van Red Wolf?’ vroeg Arendsoog verder.
‘Red Wolf? Ken ik niet.’
‘Hoe heet je?’
‘Ik heb je al gezegd, dat gaat je niet aan.’
‘Dacht je dat?’
Arendsoog sloeg zijn jas terug, en voor de ogen van de vreemdeling schitterde het insigne van de Amerikaanse politie.
‘Ik vind het feit, dat je hier rond ons kamp sluipt, hoogst verdacht, en ik zie me genoodzaakt, je te arresteren.’
‘Dat zou ik wel eens willen zien!’ riep de man, en bij maakte een beweging, of hij Arendsoog te lijf wilde.
Witte Veder hief even zijn revolver op, en de vreemdeling bedaarde onmiddellijk. Arendsoog bond hem de armen op de rug en zond Witte Veder op zoek naar het paard van de bandiet. Want dat het een bendelid was, daaraan bestond
| |
| |
geen twijfel. Bij een nadere inspectie van zijn zakken kwam namelijk een netjes opgevouwen rode doek te voorschijn, zoeen, als de bandieten voor hun gezicht hadden, toen ze Dan Stevens achterna zaten.
‘Je kunt me niets bewijzen!’ bromde de man.
‘Dat staat nog te bezien,’ zei Arendsoog, ‘en dat zou ik maar kalm afwachten.’
‘Zo, als je denkt, dat ik me kalm zal houden, dan heb je het glad mis.’
‘Bedankt voor de waarschuwing!’ lachte Arendsoog. ‘Dan zullen we je een mooie prop in de mond doen.’
Even later kon de man niets anders dan enkele onduidelijke klanken meer uitbrengen.
‘Zo,’ zei Arendsoog, ‘en nu zullen we je aan deze boom vastbinden. Straks komen we je wel halen. Intussen heb je tijd, om er over na te denken, of je antwoord wenst te geven op onze vragen.’
Witte Vederkwam juist met het paard terug. Arendsoog nam het van hem over, leidde het een eind van het kamp af, en ging er dan mee naar de overzijde van de weg. Daar bond hij het goed vast.
| |
| |
‘Ziezo, Witte Veder,’ zei hij, toen hij terugkeerde. ‘We gaan weg. Nu is de beurt aan jou. We gaan eerst naar de plek, waar jij tet paard gevonden hebt, en dan moet het spoor, dat nog vers is, ons een heel eind brengen. Ik vermoed, dat de kerel niet op de rijweg is geweest, zodat we geen vrees hoeven te hebben, dat we het niet zullen kunnen volgen.
|
|