| |
| |
| |
XII. De Belegering van de Farm.
Frank Dale en Sam Plume, de twee bewakers van de farm, verdeelden hun tijd met naar de gevangenen te zien en zich te vermaken met Ann. Deze vond het wel erg, dat haar broer was weggegaan, maar ze verzoende zich al gauw met haar lot. Want hier op de ranch waren zoveel interessante dingen te zien, dat ze feitelijk geen tijd had, om te treuren over het gemis van Bob of van haar moeder. Ze amuseerde de cow-boys met haar vragen over alles, wat ze zag en wat nieuw voor haar was.
De gevangenen hadden zich ten laatste in hun lot geschikt. O'Conner ging nog wel af en toe door met dreigen, dat hij Arendsoog wel zou krijgen, want dat ze niets konden bewijzen, maar zijn bewakers namen er niet de minste notitie van.
De avond was gevallen. Frank en Sam zaten samen te kaarten, terwijl Ann bij het houtvuur in slaap was gevallen, moe van al haar onderzoekingstochten van deze dag.
Plotseling keek Frank op van zijn spel.
‘Hé,’ zei hij, ‘het leek me, of ik een paard hoorde.’
Ze luisterden scherp, doch het geluid herhaalde zich niet.
‘Ik ben er zo goed als zeker van,’ zei Frank weer. ‘Ik ga eens even op onderzoek uit.’
Hij gespte zijn gordel om, nam een revolver uit de holster, en wilde de deur openen.
‘Wacht even!’ riep Sam.
Hij blies de lamp uit, kwam dan in het schemerige licht van het vuur naar Frank toe.
‘Nou voorzichtig!’ zei hij. ‘Ik zal de deur openmaken,
| |
| |
en jij glipt bliksemsnel naar buiten. Als we het licht laten branden, zien ze je staan.’
‘Dat weet ik ook wel,’ bromde Frank, ‘maar ik dacht erzo gauw niet aan.’
Even later stond hij met zijn rug tegen een post van de veranda vlak naast de deur en tuurde scherp naar alle kanten. Niets ontdekkend, ging hij langzaam vooruit, tot bij het cow-boytehuis.
Nu was het een geluk, dat Onze Lieve Heer hem gezegend had met verbazend scherpe oren. Daardoor kon hij dan ook plotseling een zijsprong maken, toen hij de fluisterend uitgesproken woorden opving:
‘Grijp hem van links!’
Het volgende ogenblik had Frank al rechtsomkeert gemaakt en in galop de terugtocht naar de farm aanvaard.
Pang! Pang! klonken de schoten, en de kogels floten hem om de oren. Hij bereikte echter de deur zonder noemenswaardig letsel, behalve dan, dat een kogel een klein stukje van zijn rechteroorlel had meegenomen. Het onbeduidende wondje bloedde echter hevig, dat bemerkte Sam, die achter de deur reeds klaar stond, om open te doen.
‘Je bent getroffen! Je bloedt!’
‘'t Is niks!’ hijgde Frank. ‘'t Prikt een beetje aan mijn oor! Zijn de blinden goed voor de ramen?’
‘Ja, daar heb ik straks nog naar gekeken. Vlug, de geweren!’
Frank barrikadeerde de deur, en even later lagen ze op hun knieën voor de schietgaten. Ann zat vlak onder de vensterbank en laadde handig een paar reservebuksen. Dit had Arendsoog haar geleerd, gedachtig aan de overval op hun eigen farm, welke zoveel ellende had gebracht.
Frank hoorde sluipende voetstappen, onderscheidde vaag een gedaante....
| |
| |
Een kreet, en de gedaante trok zich snel terug.
Dan klonk een stem, die van Moulders:
‘Hallo daar!’
‘Wat moeten jullie?’ vroeg Sam.
‘Geef de farm over, en jullie gaan vrij uit!’
‘Zeg dat nog eens!’
Moulders herhaalde zijn woorden.
‘Aardig!’ hoonde Sam. ‘'t Lijkt wel, of je dat van buiten aan het leren bent!’
Moulders wierp hem woedend een paar scheldwoorden naar het hoofd.
‘Terg ze nou niet nodeloos!’ maande Frank fluisterend aan. ‘Je weet helemaal niet, met hoeveel ze zijn.’
‘Wij hebben de Slows hier bij ons als gevangenen,’ klonk weer de stem van Moulders. ‘Als we binnen de kortst mogelijke tijd niet in het bezit zijn van de farm, gaan zij er aan!’
‘Spijt me erg voor ze,’ zei Sam. ‘Hoe komen ze zo stom! Maar mijn baas heeft gezegd, dat ik op de farm moest passen en niet op de Slows. Dus ik kan er niets aan doen.’
Daarop fluisterde hij echter opgewonden tegen Frank:
‘Hoor je dat? Ze hebben de Slows te pakken! Ben benieuwd, wat er allemaal gebeurd is.’
‘Hoe denk je d'r over?’ riep Moulders weer.
‘Laat me er eerst eens met mijn kameraden over praten,’ verzocht Sam.
‘Vijf minuten geef ik je, meer niet!’
‘Wat kun jij mooi liegen!’ zei Frank. ‘Waar zijn al die kameraden? Hadden we ze maar hier!’
‘Kerel, wees toch niet zo stom! Weten zij, hoeveel er hier gebleven zijn? Moeten wij ze aan de neus hangen, dat de hele bezetting bestaat uit twee man?’
‘En ik dan?’ verweet Ann.
| |
| |
‘Twee en een half dan?’ lachte Sam.
‘Maar.... er valt toch niet over te praten!’ zei Frank weer.
‘Natuurlijk niet! Maar het is al weer vijf minuten gewonnen.... Zeg, kijk niet naar mij! Houd je schietgat in het oog! Je kunt die kerels niet vertrouwen!.... Nou dan..... ik weet heel goed, dat we het op de duur natuurlijk moeten opgeven. Maar ik heb zo'n idee, dat we wel gauw hulp van buiten af zullen krijgen. Waar Moulders is, daar verschijnt ook Arendsoog binnen niet al te lange tijd. Eb tot zo lang zullen we het vol moeten houden.’
‘De vijf minuten zijn al om!’ klonk weer de stem buiten.
‘Dan gaat je horloge niet goed!’ antwoordde Sam onmiddellijk.
‘Zo?.... Nou, dat doet er ook niet toe. Wat is je antwoord?’
‘Dat je naar de duivel kunt lopen, en naar zijn grootje erbij!’
‘Dan zijn de gevolgen voor jouw rekening!’
Toen viel de stilte weer in....
Frank had tijdens dit gesprek even zijn post verlaten om naar de gevangenen te zien. De touwen en riemen zaten alle nog goed vast, en ze kregen beiden een prop in de mond, zodat ze Moulders niet door schreeuwen konden laten weten, dat zij in het huis waren.
De farm was geheel en al omringd door een open erf, zodat het naderen voor de bende een gevaarlijk werk was. Toch slaagden er een paar in, het huis van op zij te bereiken, en daar vliegensvlug dekking te zoeken. Sams schoten troffen geen doel.
‘Dat wordt gevaarlijk!’ zie hij. ‘Die kerels moeten daar weg! Je kunt niet zien, wat ze uitvoeren.’
| |
| |
‘Niks aan te doen!’ meende Frank.
‘Dat zou ik wel eens willen zien! Ann, kun jij schieten?’
‘Wel met een revolver,’ antwoordde Ann.
‘Ook al goed. Neem dan mijn plaats in. Als je wat ziet bewegen, schiet je maar!’
‘Wat ga je doen?’ vroeg Frank.
‘Het dak op!’
Sam zette een stoel op de ruw houten tafel, duwde het zolderluik open en hees zich op naar het platte dak. Op zijn buik kroop hij naar de rand, en tuurde voorzichtig naar beneden. Hij hoorde een fluisterende stem, en onderscheidde twee gedaanten. Vlak daarop knalde zijn revolver enkele malen en bliksemsnel trok hij zich weer terug, juist bijtijds, want nu werd het dak onder vuur genomen. Ook van beneden uit de kamer werd geschoten, en Sam hoorde daarbij de knal van Anns revolver.
‘Dappere meid!’ mompelde hij.
Het werd nu echter toch te benauwd op het dak, en hij verdween weer in de kamer. Inmiddels was het buiten weer stil geworden. Blijkbaar werd de een of andere nieuwe streek voorbereid.
Na een poosje zagen ze twee mannen, die langzaam en.... rechtop in de richting van de farm kwamen. Tegelijk klonk de stem van Moulders:
‘Schiet niet, want dat zijn de Slows! En als je probeert, de mannen te raken, die achter ze lopen, dan krijgen de Slows van ons een kogel!’
‘Goeie grutten!’ mompelde Sam. ‘Dat loopt mis! Moeten we nou die kerels maar ongehinderd naderbij laten komen?’
Scherp keek hij toe, in gezelschap van Frank, die zijn post daarvoor verlaten had, en toen de vreemdsoortige stoet op
| |
| |
wat kortere afstand was gekomen, zagen de belegerden, dat de voorste mannen met opgeheven armen liepen.
‘Wat moeten we doen, Sam?’ fluisterde Frank.
‘Als je het mij vertelt, weet ik het ook! Ik noem het een schande! Dit is geen eerlijke strijd meer! We kunnen hier wel een spelletje gaan kaarten, onderwijl die schurken hun gang gaan!’
‘Maar we moeten er wat op vinden! Denk toch aan Ann! Als Moulders haar in handen krijgt....’
‘St! Laat ze het niet horen!’ fluisterde Sam verschrikt. ‘Daar had ik niet meer aan gedacht! Nou, ik vertel je, als we geen hulp van buiten krijgen....’
Op hetzelfde moment klonk er eensklaps een heldere stem door de nacht, een stem, die vele boosdoeners zo goed kenden, en die hun een rilling over het lijf joeg.
‘Halt!!!’
Als door een onzichtbare hand tegengehouden, stond de stoet stil.
‘De kerels, die achter de Slows lopen, moeten hun wapens neergooien, anders gebeuren er rare dingen! Denk er om, ik heb je onder schot!’
Nu schreeuwde echter Moulders:
‘Vooruit! Laat je niet bang maken! Hij kan niet op je schieten, zonder de Slows in gevaar te brengen!’
‘Dacht je dat?’ klonk weer de stem. ‘Arendsoog ziet waarschijnlijk beter dan jij, schurk! Opgepast, die man achter Mike Slow! Je hoed gaat er aan!’
Een schot knalde, en de man voelde zich de hoed met een ruk van het hoofd getrokken....
‘En nu de wapens neer, allebei! En vlug!’
Ondanks het protest van Moulders gehoorzaamden de
| |
| |
Als door een onzichtbare hand tegengehouden, stond de stoet stil. (Blz. 142)
| |
| |
mannen weer even vlug, als ze dat bij Bachmann's Pas hadden gedaan.
‘Denk er om, die anderen, dat jullie vooral niet schiet! Als je soms meent, dat ik hier alleen ben, dan zal ik je even van het tegendeel overtuigen!’ En zijn stem wat uitzettend, schreeuwde hij:
‘Hallo, mannen! Williams! Witte Veder, en jullie allemaal! Waar zijn jullie?’
‘Hier! Op mijn post!’ klonk het van alle kanten.
‘Mooi zo! Hoor je, Moulders?’
Er klonk echter geen antwoord. Blijkbaar was Moulders sprakeloos van verbazing, dat het hele gezelschap hem in zulk een korte tijd achterhaald had.
Arendsoog echter vertrouwde het zaakje niet al te erg, en hij besloot vlug te handelen.
‘Bill en Mike Slow, lopen jullie door naar het huis! Alle mannen, die daar achter de bijgebouwen zitten, moeten met de handen in de hoogte bij de andere twee midden voor het huis komen, en vlug, anders helpen wij een handje!’
Dat was echter niet nodig. Ze kenden Arendsoog. Ze hadden nu zelf ondervonden, dat deze jonge man in het donker buitengewoon scherp kon zien, en ze waagden niets. Schoorvoetend kwamen ze achter hun verschansingen vandaan.
‘Waar zijn Moulders en Devil Jack?’ vroeg Arendsoog plotseling.
Er volgde geen antwoord.
Arendsoog werd ongerust....
‘Mannen! Hier! Ontwapent deze kerels! Vlug! Ik heb ze allen onder schot! Jullie daar binnen, maakt licht!’
‘Dat kan gebeuren, Mr. Arendsoog!’ riep Sam terug, en hij kwam even later met een lantaarn naar buiten, gevolgd door Frank.
| |
| |
‘Nee, jij sukkel!’ riep Arendsoog tegen deze laatste. ‘Op je post bij de gevangenen en bij Ann!’
De volgende gebeurtenissen speelden zich vliegensvlug na elkaar af.
Een schot knalde, en Sam stond met een verbluft gezicht naar zijn stukgeschoten lantaarn te kijken, terwijl het nu zo mogelijk nog donkerder was, dan voor hij licht maakte. Tegelijk klonk in het huis een gil van Ann.
‘Bob!!! Help!!!’
Toen werden de mannen, die op een hoopje voor de ingang stonden, als door een wervelwind uit elkaar geslagen, en iemand was met enkele sprongen in de deuropening verdwenen. Weer klonk een schot, dan een gestommel als van omver geworpen meubelen.
‘Dat wordt knokken daarbinnen,’ zei Sam nuchter, ‘wat ik je smoes!’
Hij liet de bandieten buiten aan de anderen over, nam Frank bij de schouders, en duwde hem naar binnen.
‘Kom, Frankie, dan gaan wij een robbertje meevechten.... Au!!’
Hij kreeg op hetzelfde ogenblik zulk een geduchte muilpeer, dat hij languit tegen de grond ging, waar hij voorlopig versuft bleef liggen. Tezelfdertijd stormden de verbaasde Frank twee mannen voorbij, bijna onmiddellijk gevolgd door een derde, die schreeuwde:
‘Houdt ze vast! Dat zijn Moulders en Devil Jack!’
Maar dezen waren de anderen te vlug af. Ze verdwenen om een hoek, en even later klonk een snelle galop.
Arendsoog gaf het op. Dan ging hij in huis terug, om de schreiende Ann tot bedaren te brengen. Eerst ontstak hij licht, dan nam hij het bevende meisje in zijn armen.
‘Hebben ze je bezeerd?’
| |
| |
‘Nee,’ snikte Ann, ‘ze hadden me beetgepakt, en die ene, Moulders, zei, dat ik mee moest gaan. Toen kwam jij....’
‘Ja, ja, en de rest weten we. Maar nu zijn ze weg, en ik zal er wel voor zorgen, dat ze je geen kwaad meer kunnen doen! Bedaar jij maar, hoor! Je blijft van nu af aan bij me, tot ik je veilig en wel aan moeder heb afgeleverd. Huil maar niet meer.’
Buiten was het een en al bedrijvigheid. Er was weer licht gemaakt, en de veedieven waren weldra gebonden. Ondertussen kwamen de cow-boys aan, die met de gevangenen van Bachmann's Pas niet zo vlug vooruit konden komen.
Arendsoog ging met Ann naar buiten, om zijn laatste maatregelen te nemen.
‘Luister eens, Williams, nu doe je het beste, met eerst allemaal zoveel mogelijk rust te nemen. Natuurlijk moet er wacht gehouden worden. Deel nu eerst even de wachten in. Morgenochtend stuur je een mannetje naar fort Blue-Hill, om de gevangenen te laten halen. Ik ga met Witte Veder en Ann naar huis terug en kom later ook in Blue-Hill. Pas ondertussen op voor Moulders. Die kerel is tot alles in staat. En als je dan dadelijk een hoekje voor me hebt, waar Ann en ik nog een ogenblikje kunnen slapen, dan zal ik je zeer dankbaar zijn.’
Williams haastte zich, nadat hij de wachten had ingedeeld, om het zijn gast, die zoveel voor hem gedaan had, zo aangenaam mogelijk te maken. Hij zorgde allereerst voor een stevig avondmaal. De eigenaar van de ranch was geen man van veel woorden, maar zijn ferme handdruk vertelde Arendsoog voldoende, hoe dankbaar de baas was, dat zijn vee door de flinke hulp van de jonge man behouden was gebleven.
Toen het kleine gezelschap de volgende morgen op het
| |
| |
punt stond om weg te rijden, Ann op een aardig paard, cadeau van Williams, zei deze:
‘Arendsoog, je weet, dat ik je onmogelijk kan vergelden, wat je allemaal voor me gedaan hebt. Maar, mocht je ooit mijn hulp eens nodig hebben, denk er dan aan, dat Williams altijd voor je klaar staat, dag en nacht!’
|
|