| |
| |
| |
| |
| |
XI. De verhinderde veediefstal.
De nacht was inktzwart....
En toch reden deze mannen met een snelheid, die ieder ander waarschijnlijk zou doen beven van angst. Kon niet ieder ogenblik een van de paarden struikelen? En wat zou dan het gevolg zijn van zo'n val, vooral als het een van de voorste ruiters was?....
Maar deze kerels wisten wel, wat ze deden. Van jongs af met paarden vertrouwd, zaten ze zo stevig in het zadel, alsof ze één waren met hun rijdier. En ze waren wel zo verstandig, de teugel los te houden. Als het paard maar in de
| |
| |
goede koers bleef, mocht het verder zelf de weg zoeken. Alleen als de snelheid wat dreigde te verslappen, werden even de knieën en ten hoogste de sporen gebruikt, om het dier eraan te herinneren, dat men grote haast had.
Ze spraken slechts weinig. Eentonig klonk het tokketok! tokketok! van de hoeven op de zachte grond....
‘Stop!!’
De paarden voelden plots het bit weer in de bek, en steigerend stuitten ze hun vaart.
Arendsoog, die met Williams voorop reed, sprong uit het zadel en legde zijn oor op de grond.
Tokketok.... tokketok....
‘Daar komt een ruiter aan! Ik meende het al te horen!’ zei hij, zich oprichtend.
‘Witte Veder?’ vroeg Williams.
‘Weet niet. Kan wel zijn. Maar .... veiligheid voor alles! Afstijgen en bezijden de weg gaan liggen! Vlug, want hij kan elk ogenblik hier zijn! Is het er een van de bende, dan mag hij onder geen enkele voorwaarde ontsnappen!’
Het hoefgetrappel werd duidelijker. Nu bleek, dat de man met grote snelheid reed, en blijkbaar het uiterste van zijn paard vergde.
‘Halt!’ klonk de stem van Arendsoog. ‘Hands up!’
Maar het antwoord kwam prompt:
‘Arendsoog! Hier Witte Veder zijn!’
‘Mooi! In orde! Komt maar te voorschijn, jongens!’
‘Arendsoog zeer verstandig,’ meende de Indiaan. ‘Want grote haast nodig zijn. Schelmen al dicht bij de pas, die Bachmann's Pas heten.’
‘Zei ik het niet?’ kwam Williams.
‘Morgen vee er doorheen drijven. Daarna alles verloren zijn.’
‘Hoe ben je dat te weten gekomen?’ vroeg Arendsoog.
| |
| |
‘Witte Veder naar kamp geslopen. Bespreking horen van boodschapper met Moulders en Devil Jack. Hij vertellen, Arendsoog bevrijd zijn. Toen Moulders zeggen, dan nog meer haast maken. Zij deze nacht doorwerken, en morgen al het vee bij de pas zijn.’
‘Schitterend!’ riep Arendsoog. ‘Dus je weet precies, waar hun kamp is?’
‘Witte Veder er geweest zijn,’ antwoordde de Indiaan eenvoudig.
Arendsoog stond enkele ogenblikken in gedachten.
‘We gaan er op af,’ zei hij toen, ‘en proberen, de leiders in handen te krijgen. Dan moet voor hen de boel in het honderd lopen.’
Geen ogenblik dacht hij er nu meer aan, Moulders te sparen. Voor zijn eigen veiligheid was hij niet bevreesd, maar die van Ann ging hem boven alles. En nu deze gevaar liep, zolang de schurk zich op vrije voeten bevond, was het van het grootste belang, dat hij zo spoedig mogelijk onschadelijk werd gemaakt.
Hij slingerde zich in het zadel. De anderen volgden zijn voorbeeld, en voort ging het weer.
Men nam slechts korte rusten. Van vermoeidheid was bij deze geharde mannen geen spoor te bekennen. Vastberaden zetten ze hun tocht voort, om, als het mogelijk was, deze bende voorgoed op te ruimen.
Witte Veder gaf thans de weg aan. Na enkele uren stak hij de hand op en allen hielden hun paard in.
‘Hier afstijgen. Zij anders horen!’
Eén man werd achtergelaten, om de paarden te bewaken, en de anderen gingen voorzichtig verder. Witte Veder leidde hen langs enkele grote rotsblokken, tot ze weer op een begaanbaar pad kwamen. Hier hield hij stil.
| |
| |
‘Gij allen wachten. Witte Veder vooruitgaan, om te verkennen.’
‘Hoe lang denk je weg te blijven?’ vroeg Arendsoog.
‘Eén uur, misschien twee.’
‘Het lijkt me beter, dat ik meega. Dan ben ik meteen van de ligging van het kamp op de hoogte.’
Arendsoog gaf zijn buks aan Williams ter bewaring, en Witte Veder volgde zijn voorbeeld.
‘Is dat niet wat gewaagd?’ fluisterde Williams. ‘Wat moet je nu met een revolver tegen hun geweren beginnen!’
‘We zullen wel zorgen, dat ze ons niet zien,’ zei Arendsoog. ‘Van die buksen hebben we alleen maar last. Zo kunnen we ons vrijer bewegen. Come on, Witte Veder! Jullie blijven hier op dezelfde plek, anders moeten wij onnodig zoeken. Zijn wij na twee uur niet terug, dan handel je naar goeddunken, want dan zijn wij gevangen genomen.’
Toen verdwenen ze in de duisternis.
Na ongeveer een kwartier lopen lei Witte Veder zijn hand op Arendsoogs arm. Deze stond stil.
‘Wij nu dichtbij zijn,’ fluisterde de Indiaan bijna onhoorbaar. ‘Domme bleekgezichten geen wacht uitgezet, ofschoon toch rekening moeten houden met komst van Arendsoog.’
‘Vermoedelijk menen ze, dat O'Conner een oogje op mij houdt,’ antwoordde Arendsoog.
Ze kropen nu op handen en voeten verder. De rotsen waren hier niet zo hoog. Blijkbaar bevonden ze zich vlak bij de pas. Er groeide zelfs welig gras hier en daar, en zij maakten er dankbaar gebruik van. Na een poosje zagen ze de schijn van een kampvuur.
‘Bleke honden zeer zorgeloos,’ bromde Witte Veder. ‘Maken vuur, dat zeer ver zichtbaar zijn.’
| |
| |
‘Dat ben ik anders van Moulders niet gewend,’ zei Arendsoog, meer tot zichzelf dan tegen Witte Veder. ‘Ik ken hem, ondanks dat hij een schurk is, als een heel handig westman. Zou hij dit soms opzettelijk doen.... Zou hij....’
‘Hij Arendsoog naar zich toe lokken,’ begreep Witte Veder.
‘Dus jij bent ook van die mening? Het kan best, want hij is een geraffineerde kerel.... Maar dan, Witte Veder, moeten we heel voorzichtig zijn!.... Dan zit hij als het ware op ons te wachten!....’
‘En kijken uit naar deze kant!’ vulde Witte Veder veelbetekenend aan.
‘Juist! En daarom moeten wij een omweg maken, en hen van de andere kant overvallen. Maar het lijkt me minder gewenst, dat alleen te proberen. Dat lukt ons misschien, maar dan hebben we nog niets bereikt. Ze zijn natuurlijk op alles voorbereid, en met wie weet, hoeveel. We zullen toch weer terug moeten, om de anderen te halen. Dat is dubbel tijdverlies. Dan beter nu terug!’
‘En?’ vroeg Williams direkt.
Arendsoog legde de toestand uit, en de anderen, ofschoon ze het eerst niet wilden aannemen, moesten toch wel geloven, dat Moulders met opzet het vuur zo hoog deed oplaaien. Ze grinnikten van voldoening, toen Arendsoog de omtrekkende beweging voorstelde.
Dit maakte de zaak echter niet gemakkelijker, want hun tocht voerde nu langs ongebaande wegen, over en tussen rotsblokken. En alles moest met de grootste voorzichtigheid gebeuren. Geen steen mocht met enig geraas wegrollen, geen zware laars met kracht op de harde bodem neerkomen. Het kostte hun ruim een uur....
Eindelijk gaf Arendsoog, die nu weer de leiding van
| |
| |
Witte Veder had overgenomen, het teken om te stoppen, en met een zucht van verlichting lieten ze zich neer op de grond. Maar hun aanvoerder en zijn trouwe Indiaan gunden zich geen rust.
‘Blijf hier! Wij gaan opnieuw verkennen. Dezelfde afspraak als straks.’
Ze konden nu het kampvuur vrij dicht naderen, en zagen daar twee mannen zitten, die op gedempte toon met elkander spraken. Moulders en Devil Jack waren echter nergens te zien.
‘We dienen toch eerst te weten, waar de anderen zijn,’ fluisterde Arendsoog. ‘Ik vermoed wel, dat behalve de twee aanvoerders, nog enkele kerels zich in de buurt verborgen houden.’
Ze kropen voorzichtig nog wat dichterbij. Arendsoog richtte zich een weinig op, dook dan snel weer omlaag. Van achter een rotsblok was een man verschenen, die op het vuur toekwam. Toen het schijnsel hem belichtte, zag Arendsoog, dat het Devil Jack was.
‘En?....’ vroeg een van de twee bij het vuur.
‘Nog niks,’ antwoordde Devil Jack. ‘En toch verwacht ik hem. Ik denk er sterk over, eens een mannetje die kant op te sturen, om te zien, waar onze vriend blijft.’
Die vriend ben ik, dacht Arendsoog glimlachend. Maar tegelijkertijd ook zag hij het gevaar in van deze maatregel. Hoe licht kon die verkenner hun paarden niet ontdekken! Hoe eerder er ingegrepen werd, hoe beter.
‘Nog nieuws van het vee?’ vroeg de man weer.
‘Nee. Maar dat gaat goed. Dat weet ik zeker. Die zaak zit uitstekend in elkaar. Dat kan niet mislopen.’
Als wij er niet waren! grijnsde Arendsoog.
Hij stootte Witte Veder zacht aan, en deze begreep onmiddellijk: Arendsoog had een plan.
| |
| |
Ze kropen een eind terug, en hier voerden ze fluisterend een korte bespreking.
‘Het is gewaagd,’ zei Arendsoog tenslotte, ‘maar het is te doen. Kom, dan gaan we de anderen halen.’
Zo snel mogelijk keerden ze terug naar Williams en zijn cow-boys, en daar werd nog even krijgsraad gehouden.
‘Dus goed begrepen?’ vroeg Arendsoog ten slotte. ‘Drie man links, twee man rechts van het vuur. En blijft in het donker. Williams achter ons. Houdt allen je geweer
| |
| |
gereed, en sluit de kring, zo gauw je van mij daarvoor het teken krijgt.’
Doodstil gingen ze op weg, splitsten zich op de aangegeven plaats. Ondertussen kropen Arendsoog en Witte Veder weer naar het vuur, maar kwamen nu veel dichterbij. Ten slotte waren ze zo ver genaderd, dat ze ieder, zelfs gefluisterd woord konden verstaan.
De mannen lagen half te dommelen, moesten schijnbaar alleen een paar slaperige wachtposten verbeelden, om Arendsoog te misleiden, en hem er toe te brengen, de bandieten, die op de uitkijk zaten, te passeren. Dat het gevaar van een heel andere kant dreigde, was niet in hun brein opgekomen.
Arendsoog keek schuin naar Witte Veder, en deze knikte.
‘Nu!’ fluisterde Arendsoog, die zijn revolver, evenals de Indiaan, bij de loop had genomen.
Hij deed tegelijkertijd een sprong, zodat hij bovenop een van de mannen terecht kwam. Bliksemsnel gaf hij hem zulk een klap met de kolf van de revolver op het hoofd, dat de man zonder een kreet te slaken in elkaar zakte. Witte Veder had ondertussen hetzelfde kunststukje bij de andere man uitgehaald. Even vlug, als ze bij het vuur gekomen waren, verdwenen ze weer. Echter trokken ze nu ieder een bewusteloze gedaante achter zich aan. Williams stond reeds te wachten met enkele touwen, en in een oogwenk waren de twee bandieten gebonden.
Toen keerden Arendsoog en Witte Veder naar het vuur terug. En nu begon het gevaarlijkste gedeelte van de taak, die ze vrijwillig op zich hadden genomen.....
Op een gegeven moment schoot Arendsoog eensklaps zijn revolver af en schreeuwde:
‘Hierheen! Help! Wij hebben hem!!’
| |
| |
Het plan lukte tot dusver boven verwachting! Van verschillende kanten kwamen mannen toegesneld.
‘Daar gaat ie!’ schreeuwde Arendsoog, tegelijk een sprong nemend in de richting van een rotsblok, dat hem meteen buiten het bereik van het lichtschijnsel bracht. Witte Veder was hem onmiddellijk gevolgd.
Nu klonk de stem van Moulders:
‘Waar is hij dan?’
‘Hier!’ riep Arendsoog, terwijl hij zijn revolver op Moulders richtte.
‘Maar.... Dat is....’ stamelde Devil Jack, die juist kwam aangelopen.
‘Arendsoog, om je te dienen!’ lachte Arendsoog. ‘Hands up, alsjeblieft, heren!’
Maar nu barstte Moulders in een schaterlach uit.
‘Mannetje, wat wou je nou? Een van ons neerschieten? Dan ga je er onmiddellijk zelf aan! Wij zijn acht tegen twee!’
‘Dacht je dat?’ zei Arendsoog. ‘Sluit de kring, mannen!’ riep hij toen. ‘En laat dan maar eens wat zien!’
Even later stonden er achter verschillende rotsblokken de cowboys met aangelegd geweer, tot grote ontsteltenis van de veedieven.
‘De eerste, die een verkeerde beweging maakt, wordt neergeschoten!’ riep Arendsoog. ‘Jullie staan daar mooi in het volle licht! Gooit de wapens neer!’
Moulders stiet een vloek uit.
‘Ik schiet jou nog net zo lief een kogel door je kop!’ brulde hij.
Arendsoog bleef zeer kalm.
‘Dat zul je wel laten!’ zei hij. ‘Vlug een beetje! Ik tel tot drie! Liggen de wapens dan niet op de grond, dan
| |
| |
wordt er geschoten!’
‘Nooit van mijn leven!’
‘Eén..’ telde Arendsoog.
‘Jongens, schiet hem neer!’ schreeuwde Moulders tegen zijn aanhangers, maar niemand dorst een vin te verroeren.
‘Twee....’
Kletterend gingen de geweren en revolvers tegen de grond, het laatst die van Moulders.
‘Handen op!’
Gehoorzaam gingen de handen in de hoogte.
| |
| |
‘Hier met de touwen!’
Van alle kanten kwamen nu de cow-boys aangelopen, en weldra lagen acht veedieven, waaronder de twee aanvoerders, netjes op een rij, aan handen en voeten stevig gebonden.
‘We hebben geen tijd te verliezen!’ riep Arendsoog. ‘De gebroeders Slow blijven hier, om de wacht over de gevangenen te houden. Daar achter dat rotsblok liggen er nog twee. Leg die er maat bij. Wij komen zo gauw mogelijk terug, om deze heren te gaan afleveren op fort Blue-Hill. Pas goed op! Er zijn minstens twee gevaarlijke kerels bij! Laat ze in vredesnaam niet ontsnappen!’
Even later waren de overigen reeds op weg naar de paarden.
‘En nu op zoek naar het vee!’ zei Arendsoog. ‘We zullen ons moeten verspreiden. In ieder geval heb ik drie man nodig, om de pas te bewaken, als ze er toch in mochten slagen, het vee zover te krijgen. Wil jij dat doen met nog een paar mannetjes, Williams?
Als ze bij de ingang van de pas verschijnen, moet je ten koste van alles de doortocht verhinderen. Sticht zoveel mogelijk verwarring, en waarschuw ons, door te schieten.
Wij splitsen ons in twee groepen van twee. Zijn we er toe in staat, dan brengen we alle berichten bij Williams. Als de zon opkomt, keren we in ieder geval terug naar de pas.
Houdt vol, jongens! Er is nog een massa werk te doen!’
Vlug deelde hij de groepen in. Hijzelf ging met Witte Veder. Even daarna galoppeerden ze weg, iedere groep een andere richting uit, doch allen oostwaarts. Want vandaar moest het vee komen.
Het was een geduldswerk. Urenlang zagen of hoorden ze niets. Witte Veder, de ervaren spoorzoeker, moest hier zijn onmacht bekennen.
| |
| |
‘Wij nog steeds niet op sporen van vee stoten,’ zuchtte hij. ‘Witte Veder niet begrijpen.’
Arendsoog zat diep in gedachten.
‘Ik snap het ook niet helemaal. We zitten hier op het ogenblik een heel eind ten Zuiden van de pas. Zou het kunnen zijn, dat ze het vee al een paar dagen geleden zoveel mogelijk naar het Noorden hebben gedreven, om de aandacht van Williams te ontgaan? In dat geval moeten de anderen al wat ontdekt hebben. Kom, Witte Veder, we gaan naar de pas terug.’
‘Wat wij doen?’
‘Het vee afwachten!’
‘Het vee?!’
‘Ja. Ze zijn veel handiger, die gauwdieven, dan ik gedacht had. Dat vee is dagenlang al op verschillende plaatsen gereed gehouden, om het Moulders en Devil Jack als het ware op een presenteerblaadje aan te bieden. Ze hebben niets anders te doen, dan enkele grote kudden naar de pas te drijven. Als we niet oppassen, zijn ze ons nog te slim af. Nu begrijp ik ook, waarom Moulders zo rustig in het kamp mijn komst kon afwachten. Alles gaat van een leien dakje, daar heeft hij van te voren al voor gezorgd. Vooruit, Witte Veder, in galop!’
Diep gebogen over de nekken van de paarden vlogen ze weer over de vlakte, weldra tussen de rotsen, waar het wat kalmer toe moest gaan. Maar ze gingen nu in een bijna rechte lijn terug naar de ingang van de pas, en deden er dus vrij wat korter over, dan gedurende hun zwerftocht op zoek naar het vee.
Plotseling hield Arendsoog zijn paard met een ruk in.
‘Luister!’ zei hij.
| |
| |
Daar klonk af en toe een zwak loeien, gedragen op de zachte nachtwind.
‘Daar komen ze al! Vooruit! We moeten Williams gaan helpen!’
Opnieuw spoorden ze hun vermoeide paarden aan. Ten koste van alles moest voorkomen worden, dat de bende het vee in de pas kreeg.
‘Als de anderen nu hun hersens maar gebruiken,’ merkte Arendsoog op, ‘en de bende in de rug aanvallen, als zij niet bijtijds de pas kunnen bereiken.’
‘Halt! Wie daar?’ klonk eensklaps een welbekende stem.
‘Ha! Williams! Ja, wij zijn het! Arendsoog en Witte Veder! Hoe kom je helemaal hier?’
‘Ik heb een meer vooruitgeschoven stelling ingenomen,’ antwoordde Williams, terwijl hij van achter een rotsblok te voorschijn kwam. ‘Ik kan hiervandaan te voet in tijd van een kwartier bij de anderen zijn. Het is een verborgen pad, dat ik eens ontdekte op een inspectietocht, in de tijd, dat ik nog niet zo'n sufferd was, als nu.’
‘Kom, kom, Williams!’ lachte Arendsoog. ‘Dat is voorbij. Er is nog niets verloren. We zullen het nu wel klaarspelen. Het vee is op komst!’
‘Ja, ik heb het gehoord. Wat doen we?’
‘Trek je terug naar de anderen. Wij blijven hier. Ik hoef je zeker niet te zeggen, dat je je hoog moet opstellen, omdat je anders gevaar loopt, onder de hoeven verpletterd te worden.’
‘En wat doen we, als het vee toch de pas inkomt?’
‘Als de massa eenmaal door gaat zetten, is er maar één middel....’
‘Een aantal neerschieten?’
| |
| |
‘Juist! Je zult er wat moeten opofferen. Daar is dan niets aan te doen. Dan sticht je verwarring, en breng je ze er misschien toe, om te keren. Pik er dus zoveel mogelijk de voorste uit.’
‘Witte Veder nog een middel weten,’ mengde de Indiaan zich nu in het gesprek. ‘Maar misschien geen tijd meer daarvoor.’
‘En dat is?’ vroeg Williams.
‘Vuur!’
‘Je hebt gelijk. Maar waar halen we zo gauw de brandstof vandaan? Ik mag mijn mannen niet van hun post laten gaan.’
‘Nee,’ zei Arendsoog. ‘Dat wordt te gevaarlijk. Daarvoor is het nu te laat.’
‘En wat doen jullie?’ vroeg Williams.
‘Wij blijven hier in de buurt, en nemen de drijvers onderhanden. Want wij moeten zorgen, dat het vee van achteren niet meer wordt opgejaagd. Anders krijg je in de pas een hevig gedrang en kost het je honderden runderen. Maar ga nu, want het zal niet lang meer duren, eer ze hier zijn.’
Toen Williams weg was, reed Arendsoog een eindweegs in de richting van het geluid. Hoe langer hoe duidelijker werd het geloei, en ook hoorden ze, voelden eigenlijk meer, als ze even afstegen, het gedreun van de ontelbare hoeven.
Voor hen uit, in het Oosten, begon het te dagen, en reeds konden ze vage vormen onderscheiden.
‘Wacht hier even,’ zei Arendsoog tot Witte Veder.
Hij steeg af, en beklom een hoog rotsblok.
‘Als ik me niet vergis, komen ze er aan, daar!’ riep hij naar beneden. ‘Kom ook eens even kijken!’
Witte Veder stond een ogenblik later naast hem.
| |
| |
‘Daar!’ wees Arendsoog.
‘Ja!’ zei Witte Veder. ‘Zij hier zijn, als zon opkomt.’
‘En dat is juist goed! Dan kunnen we tenminste wat zien.’
Plotseling klonk de scherpe hoefslag van een paard. In een oogwenk lagen de beide mannen plat boven op de rots. Even later kwam een ruiter in het gezicht.
‘Een der onzen!’ verklaarde de Indiaan.
‘Weet je het zeker?’ vroeg Arendsoog, wiens ogen het tegen die van Witte Veder als altijd moesten afleggen.
‘Ja. Ik hem aanroepen?’
‘Goed.’
De man hield ogenblikkelijk zijn paard in, en tuurde naar alle kanten.
‘Hierheen!’ riep Arendsoog. ‘Hier boven!’
‘Arendsoog!’ schreeuwde de cow-boy terug. ‘Ze zijn op komst! Mijn maat is achtergebleven en houdt de staart in het oog. Maar pas op! Ze hebben een verkenner vooruit gestuurd!’
Op hetzelfde ogenblik hoorden ze weer de galop van een paard.
‘Daar is hij al! Wat moet ik doen?’
‘Rijd rechtdoor naar de pas! Williams zal je wel een plaats wijzen! De verkenner nemen wij voor onze rekening!’
De man reed weg.
‘Witte Veder, jij gaat naar beneden. Ik roep die kerel aan, en jij neemt hem gevangen. Denk er om, dat hij niet ontsnapt, niet de kans krijgt, om terug te gaan.’
‘Zij toch wel onraad speuren, als hij niet terugkomen?’ merkte de Indiaan op.
‘Ja, maar dat geeft niets. Onzekerheid maakt ze zenuwachtig, en dat moet ik juist hebben.’
| |
| |
Witte Veder verdween, juist toen de ruiter in het gezicht kwam.
‘Halt!’ riep Arendsoog.
De man schrok geweldig, en zijn paard steigerde. Hij keek evenals de cow-boy in alle richtingen, zonder Arendsoog te ontdekken.
‘Laat vallen dat geweer! En er mag geen schot afgaan, of je bent er geweest!’
Verbouwereerd gehoorzaamde de kerel.
Plotseling kwam Witte Veder achter de rots vandaan en zat met een sierlijke sprong bij de bandiet op het paard. De punt van zijn mes porde de man onaangenaam in de rug.
‘Jij afstijgen! Pas op! Daar ergens Arendsoog! Hij schieten, als jij weglopen!’
De man steeg af en Witte Veder volgde, om dan met weergaloze handigheid de kerel beentje te wippen. Tegelijk zat hij boven op hem, en toen hij na enkele ogenblikken opstond, was de bandiet zo gebonden, dat hij alleen zijn hoofd nog maar kon bewegen. Witte Veder duwde hem nog een prop in de mond, waarbij hij nu niet bepaald zachtzinnig te werk ging, en sleepte hem achter de rots.
‘Vlug! Kom hier, Witte Veder!’ riep Arendsoog op hetzelfde ogenblik. ‘Daar is de voorhoede al!’
Inderdaad kwam daar al een kleine kudde aan, links en rechts geflankeerd door een paar veedieven, die de troep in de goede richting hielden, door telkens heen en weer te rennen en luid te schreeuwen.
‘We missen nu nog een van onze mannen,’ maakte Arendsoog zich bezorgd. ‘Als die maar bijtijds hier is. We hebben ze allemaal nodig.... Maar hij zit bij de achterhoede.... En.... Oh!.... Wat ben ik stom geweest!!’
‘Wat?’ vroeg Witte Veder.
| |
| |
‘Niemand heeft er aan gedacht, dat ze Moulders een boodschap sturen, zo gauw het vee bij de pas is, en ze merken, dat er iets niet in de haak is. Dan krijgen de twee bewakers het misschien kwaad te verantwoorden.’
‘Niets aan te doen zijn,’ merkte de Indiaan berustend op.
‘Je hebt gelijk. We zullen maar hopen, dat ze zich er doorheen slaan. En nu, opgepast, Witte Veder! Die mannen moeten buiten gevecht worden gesteld. Want juist die kleine kudde moet terug. Schiet de paarden onder ze vandaan. Lukt dat niet, dan in godsnaam de ruiters. Mik scherp! Ik neem die linkse, achteraan.’
Pang! Pang!
Twee kleine wolkjes stegen op van de rots, en twee paarden stortten neer.
Verrast hielden de andere twee drijvers hun paarden in, en wendden dan de teugel, om dekking te zoeken.
Pang! Pang! Pang!
Eén paard viel, van het andere tuimelde de ruiter uit het zadel.
‘Ik kon niet anders,’ zuchtte Arendsoog. ‘Ik miste, doordat hij een zijsprong maakte.’
De veedieven waren al niet meer te zien, behalve de gewonde, die kermend in de richting van een rotsblok kroop.
‘Houd je vooral gedekt!’ fluisterde Arendsoog. ‘Ze zoeken ons, maar dat is niet gemakkelijk. Ze moeten om de runderen denken.’
Deze waren al enigszins van de goede weg afgedwaald. Van de hoofdtroep, die reeds tamelijk dichtbij was, kwamen nu enkele ruiters aangerend. Ze hadden daar natuurlijk het schieten gehoord.
‘Wacht, tot ze onder schot zijn!’ waarschuwde Arendsoog.
Plotseling echter vuurde Witte Veder, en een rauwe kreet volgde onmiddellijk op het schot.
| |
| |
‘Man te voet. Hij vlak bij de paarden zijn,’ merkte de Indiaan kalm op. ‘Witte Veder gaan zien naar een betere plaats.’
‘Goed, maar kom dadelijk terug!’ riep Arendsoog hem zacht na.
Voorlopig kon Witte Veder zich echter niet bewegen. De bandieten hadden gezien, waar het schot vandaan kwam, en een hagelbui van kogels floot over de rots.
‘Toch ik gaan,’ zei de Indiaan. ‘Paarden niet kunnen missen.’
Als een slang gleed hij over de rots, en aan de achterkant naar beneden. Arendsoog hield zich stil, tuurde scherp naar alle kanten. De andere veedieven, die bij de hoofdtroep hoorden, hadden, zo gauw ze zagen, vanwaar er geschoten werd, onmiddellijk dekking gezocht aan de andere kant van de kudde. Dat was voor een gedeelte van hen een mooi en gedurfd staaltje van ruiterkunst, omdat ze voor en tussen de runderen door moesten rennen. Aan die veilige kant probeerden ze nu hun taak onverdroten voort te zetten, en het vee op te drijven. Het gevolg was echter, dat de kudde nu geleidelijk links af ging. En dit lag niet in de bedoeling van de bende. Want op deze manier kwamen ze niet in de pas terecht.
Arendsoog bemerkte het ook, en glimlachte van voldoening. Dit was meer, dan hij had durven verwachten. Als hij er nu maar in slaagde, de bandieten aan de andere kant te houden, dan konden ze er niet veel aan doen.
Op dit ogenblik keerde Witte Veder terug.
‘Oppassen!’ zei hij. ‘Tussen rotsen schuin achter ons naderen andere veedieven. Zij te voet zijn.’
‘Die zoeken ons!’ meende Arendsoog. ‘Ze willen ons onschadelijk maken, en dat is te begrijpen. Zo loopt het mis.
| |
| |
Want zie maar, het vee komt deze kant op, en ontwijkt de pas.’
Op hetzelfde ogenblik floot een kogel over hun hoofd.
‘Ze hebben ons onder schot!’ zei Arendsoog. ‘Opletten nu, waar die kerels zitten!’
‘Daar!’ wees Witte Veder.
Even liet zich een man zien.
‘Houd die kant in de gaten, en vuur op armen of benen,’ beval Arendsoog. ‘Ik moet op het vee letten.’
Op dit moment kwamen in volle galop enige veedieven van de achterhoede aanrijden. Ze hingen bijna opzij van
| |
| |
hun paarden, zodat de lichamen der dieren een tamelijke beschutting boden tegen de kogels van Arendsoog. Ze probeerden nu, door luid te schreeuwen, het vee weer in de goede richting te brengen. Arendsoog liet hen echter niet ver komen. Vier maal knalde zijn geweer, en vier paarden stortten neer.
Nu scheen het plotseling, of de hel losgebroken was. De twee daarboven werden danig onder vuur genomen, zowel door de bandieten, die zich tussen de rotsen hadden verscholen, als door de anderen, van wie de paarden waren neergeschoten, en die zo snel mogelijk dekking hadden gezocht. De hoed van Arendsoog was nergens meer te zien. Een kogel had hem doorboord en meegenomen in zijn vlucht. Koelbloedig streek Arendsoog zich de haren wat achterover, legde dan zijn geweer aan.
Witte Veder liet zich niet onbetuigd. Zo dikwijls als hem mogelijk was, vuurde hij, om de bandieten geen tijd te gunnen, naderbij te komen.
In de kudde bleek nu een grote verwarring te ontstaan door al dat lawaai. De op de grond liggende gewonde paarden spartelden om weer op te komen, en angstig ontweken de runderen de rondslaande hoeven.
‘Het wordt hier te heet!’ zei Arendsoog. ‘De kerels hebben een prachtige dekking achter al die rotsblokken. Als we niet oppassen, zitten we dadelijk als muizen in een val!’
‘Dan wij weggaan!’ merkte Witte Veder op.
‘Dat is makkelijker gezegd dan gedaan! En het zou zo jammer zijn, deze post op te geven. Als we maar hulp konden krijgen van Williams. Die heeft nu toch niets te doen.’
Williams scheen dat gemerkt te nebben. Althans, er klonken plotseling schoten aan de kant van de pas.
‘Ik geloof waarachtig, dat hij daar al is!’ riep Arendsoog
| |
| |
verrast. ‘Als hij zich nu maar wat verborgen houdt, dan weten ze niet, hoeveel tegenstanders ze voor zich hebben.’
Williams had zich lange tijd niet veel bemoeid met de gang van zaken op de ranch, vertrouwend op O'Conner. Nu het echter ging om het behoud van het grootste gedeelte van zijn veestapel, was hij wakker geschud en toonde zich weer dezelfde actieve en verstandige kerel van vroeger.
Hij scheen daar aan de andere kant een grote verwarring te stichten. Enkele runderen vielen neer en daar overheen struikelden weer andere. De dieren liepen als dol door elkaar. De onvermijdelijke botsing van de voorhoede, die terug wilde keren, met de hoofdtroep, die in dezelfde draf voort wilde, volgde, en het lawaai was onbeschrijfelijk.
‘Dat is in orde daar!’ riep Arendsoog. ‘Het lukt ze vast niet meer, om ze in de pas te krijgen, laat staan er doorheen. En nu, de heren veedieven zelf! Kom, Witte Veder!’
Hij schoof achteruit, verkende even de naaste omtrek, liet zich dan vlug naar beneden glijden.
‘Naar de paarden!’
Witte Veder ging nu voorop, voorzichtig sluipend van rots tot rots. Ongehinderd bereikten ze de paarden, die de Indiaan handig had verborgen in een kleine kloof, welke met dicht struikgewas bleek begroeid te zijn. Ze slingerden zich in het zadel, en galoppeerden in de richting van de kudde.
‘Naar de achterhoede!’ riep Arendsoog. ‘Als we ze daar hebben, dan kan het vee terug!’
Slechts enkele tegenstanders bemerkten hen, en de kogels, die ze nagezonden kregen, misten ver hun doel. Op hun snelle paarden waren ze spoedig bij de achterhoede, en zagen daar twee ruiters, die deden wat ze konden, om het vee, dat ook hier al tot stilstand was gekomen, et toe te bewegen, weer voort te gaan.
| |
| |
‘Nu komt het er op aan, Witte Veder!’ schreeuwde Arendsoog boven het oorverdovend lawaai uit. ‘Recht er op af, hoor!’
De Indiaan knikte. Het was niet de eerste keer, dat hij met zijn blanke meester een dergelijke taktiek volgde.
Hun paarden tot het uiterste aanzettend, kwamen ze als een wervelwind op twee der veedieven aangestormd. Dezen hielden even de teugel in, verrast opkijkend van hun werk, dat hen geheel in beslag had genomen. Veel tijd om na te denken kregen ze echter niet. Met een schok hield Arendsoog zijn paard in, en terwijl hij zijn revolver op de een richtte, volgde Witte Veder zijn voorbeeld bij de andere.
‘Handen op! Vlug! Ik ben Arendsoog!’
Die naam werkte als altijd verrassend. De handen vlogen omhoog, alsof er aan getrokken werd. Witte Veder had hen in een oogwenk ontwapend, en ze met hun eigen lasso's gebonden.
De andere bandieten waren op te grote afstand, dan dat ze konden zien, wat er daar wel allemaal gebeurde. Nu echter kwamen ze wat dichterbij, juist op het moment, dat Witte Veder zijn tweede gevangene tamelijk onzacht met de grond liet kennis maken. Ze begrepen onmiddellijk, wat er aan de hand was, sprongen van hun paarden, en openden het vuur op Arendsoog. Deze liet zich uit het zadel glijden, en ging plat op de grond liggen, zijn paard beduidend, hetzelfde te doen. Witte Veder had eveneens dekking gezocht, en samen schoten ze terug. Een van de veedieven werd de buks uit de handen geschoten, en hij stak als teken van overgave de handen op. De andere poogde toen op zijn paard te ontsnappen, maar nu was de beurt aan Lightfeet. Arendsoog zat bliksemsnel weer in het zadel, en er begon een felle jacht. Witte Veder bleef achter, om met de derde gevangene
| |
| |
af te rekenen, die hij weldra op even kunstige wijze gebonden had.
Arendsoog had in korte tijd zijn tegenstander zover ingehaald, dat hij hem kon beroepen.
‘Geef je over!’
De man scheen door een panische angst bezeten. Hij bukte zich over de nek van zijn paard, en spoorde het dier tot steeds grotere snelheid aan.
‘Stoppen, of ik schiet!’
Geen resultaat.
Pang! knalde het eerste schot van Arendsoog, en de hoed van de veedief vloog af.
Dit hielp! Hij hield zijn paard in, en stak de handen op. Arendsoog reed naar hem toe, en commandeerde:
‘Terug! Denk er om, bij de minste verdachte beweging schiet ik je in de rug!’
De bandiet gehoorzaamde, en spoedig viel hij in handen van Witte Veder, die korte metten met hem maakte.
‘Laten we ze achter een paar struiken leggen,’ zei Arendsoog. ‘En dan blijf jij hier, Witte Veder. Ik ga zien, wat er van de anderen is geworden.’
Het vee, nu niet meer opgedreven, maar wel door de stuwing van voren tot omkeren genoopt, begon zich te verspreiden.
Arendsoog maakte een grote bocht, want hij wist, dat het ieder ogenblik gevaarlijk kon worden, als de kudde er de draf in ging zetten. In de verte hoorde hij nog schieten, maar toen hij dichterbij kwam, zag hij, dat de strijd zo goed als geëindigd was, Williams zette met twee van zijn cow-boys een paar vluchtende veedieven na. Juist wilde Arendsoog hem aanroepen, toen hij iets zag, dat hem zijn mond deed houden.
Achter een rotsblok hurkte een kerel en legde zijn geweer
| |
| |
aan op Williams: In een onderdeel van een seconde had Arendsoog zijn revolver getrokken en vuurde. Met een kreet van pijn liet de bandiet zijn geweer vallen en greep naar zijn arm. Arendsoog reed naderbij.
‘Ja man, dat is je eigen schuld! Waarom schei je er niet uit, als je ziet, dat de zaak verloren is!’
Met een vloek keerde de man zich om, en zijn linkerhand ging naar zijn heup.
‘Afblijven van die revolver! Ben je gek?’
‘Jonge aap! Ik zal....’
‘Je zult niets! Ik de eerste plaats niet schelden!’
‘Wie ben jij? Je was niet op de ranch!’
‘Sta op!’ beval Arendsoog op scherpe toon. ‘Als je het graag weten wilt, ik ben Arendsoog!’
‘Arendsoog?!’
De man liet zich zonder verdere tegenstand ontwapenen.
‘Ga daar zitten!’ zei Arendsoog. ‘En probeer niet, te ontvluchten! Ik ken je gezicht, en ik krijg je naderhand toch wel weer te pakken.’
De veedieven waren op een paar gewonden na allen gevlucht, en toen Williams teruggekeerd was, begonnen ze allereerst het vee de laagte in te drijven, zo ver mogelijk van de pas. Weldra zat er wat gang in de kudde, en konden ze hun aandacht schenken aan de gewonden. Een was er schijnbaar ernstig aan toe, en Williams nam hem voor zich op zijn paard. Voor twee anderen, die moeilijk konden lopen, werden een paar rijdieren opgevangen, en degenen, die daartoe in staat waren, moesten marcheren, hoewel hun de handen op de rug waren gebonden.
‘Maar,’ zei Arendsoog eensklaps? ‘we missen nog een van de onzen! Dat is de man, die de achterhoede in het oog zou houden.’
| |
| |
‘Ned Rose!’ antwoordde Williams. ‘Ja, waar is die?’
‘Ik heb hem niet meer gezien,’ merkte de cow-boy op, die het laatst bij hem was.
‘Ik hoop maar, dat hem niets overkomen is,’ zei Williams bezorgd. ‘Zeg,’ vroeg hij toen aan de gevangenen, ‘hebben jullie Ned Rose gezien?’
‘Ja,’ bromde er een. ‘Hij ging een van ons achterna, die Moulders moest waarschuwen. Er werd nog op hem geschoten, maar ik geloof niet, dat hij geraakt is.’
‘Hij heeft zijn post verlaten,’ zei Arendsoog, ‘maar misschien op deze manier een verzuim van mij weer goedgemaakt. Luister eens, Williams. Ik laat jullie je tocht vervolgen. Je gaat maar rechtstreeks naar de farm terug. Ik zal met Witte Veder eens gaan zien, hoe de Slows het gemaakt hebben.’
-------------------------
Ze hadden nog geen vijf kilometer gereden, toen Arendsoog plotseling uitriep:
‘Hé! Kijk daar eens! Zou een van de paarden van de veedieven zo ver hebben kunnen afdwalen?’
Een gezadeld paard, maar zonder berijder, liep rustig te grazen.
‘Wel mogelijk,’ meende Witte Veder.
‘Ja, per slot van zake is het wel mogelijk, maar niet waarschijnlijk,’ zei Arendsoog. ‘Nee, het zou me sterk verwonderen, als dat niet het paard van Ned Rose is.’
‘Dan wij hem ook vinden moeten. Scherp uitkijken.’
Werkelijk vonden ze hem, enkele tientallen meters verder....
Onmiddellijk was Arendsoog van zijn paard en knielde bij de roerloze gedaante neer. Dan richtte hij zich langzaam op en nam zijn hoed af.
| |
| |
‘Dood!’ zei hij zacht.
Witte Veder stond eerbiedig stil, terwijl zijn jonge meester bad bij het lijk van de arme kerel....
Dan zei Arendsoog:
‘We zullen hem voorlopig in een grot verbergen en beveiligen tegen de aasdieren. Williams zal later wel voor een passende begrafenis zorgdragen.’
Zwijgend bewezen ze de dode deze laatste dienst....
Toen het afgelopen was, sprongen ze dadelijk weer in het zadel.
‘We moeten ons haasten!’ zei Arendsoog. ‘Wie weet, wat er intussen met de Slows is gebeurd!’
Na een geforceerde rit, waarbij het uiterste van de paarden werd gevergd, bereikten ze het kamp der veedieven.
Doodse stilte heerste overal....
‘Hallo! Waar zijn jullie?’ riep Arendsoog.
Geen antwoord....
Ze reden door tot midden in het kamp. De Indiaan was al van zijn paard en onderzocht de grond.
‘Grote gevecht hier zijn,’ verklaarde hij. ‘Mannen met paarden wegrijden naar het Oosten. Sporen drie uur oud.’
‘We zullen zien, of we nog iets kunnen vinden van de Slows,’ zei Arendsoog. ‘Zo niet, dan gaan we dadelijk weg.’
Hij kwam nu ook van zijn paard en samen onderzochten ze de omtrek. Geen levend wezen was te bekennen.
‘Ze zijn weg, en hebben de Slows meegenomen,’ besloot Arendsoog. ‘Maar, Witte Veder, dan wordt het gevaarlijk voor Williams en voor de farm! We moeten zorgen, zo gauw mogelijk bij Williams te komen.’
‘Wij eerst wat eten, anders onmogelijk volhouden. Lange rit misschien, en lang gevecht kunnen komen.’
Arendsoog voelde nu ook, dat hij een razende honger had,
| |
| |
en hij begreep wel, dat de tijd, besteed aan het nuttigen van een eenvoudig maal, zeker niet verloren was. Toen ze echter de inwendige mens versterkt hadden, slingerden ze zich weer in het zadel en in gestrekte draf ging het in een wijde boog naar het Noord-Oosten. Op deze manier hoopten ze de weg te kruisen, welke Williams met de gevangenen genomen had.
|
|