| |
| |
| |
X. Maatregelen.
Na een stevige rit bereikten ze de farm. Voor ze in het gezicht daarvan kwamen, verdween Witte Veder. De bandiet werd gekneveld, om hem te beletten, dat hij O'Conner of andere medeplichtigen waarschuwde.
De eerste, die hen tegemoet kwam vanuit het verblijf der cow-boys, was O'Conner! Bij het zien van de aankomenden bleef hij staan, en slechts een scherp opmerker als Arendsoog kon waarnemen, dat hij even schrok. De man herstelde zich echter onmiddellijk, en kwam vlug op de ruiters af.
‘Hallo! Dat is waarachtig Arendsoog! En wie is dat?’ vroeg hij, wijzend op Ann.
‘Mijn zuster,’ antwoordde Arendsoog. ‘En dit is een gevangene, betrokken bij de veediefstallen van de laatste tijd op jullie ranch. Is de baas thuis?’
‘Ja, die is thuis. Maar een veedief? Hoe ben je daar zo ineens aan gekomen?’
‘O, dat is een heel lange geschiedenis. En daarvoor heb ik momenteel geen tijd.’
‘Wil ik hem maar meenemen? Ik weet wel een goed plaatsje, om hem voorlopig op te bergen.’
Dit had Arendsoog voorzien. O'Conner zou maar al te graag de zorg voor de gevangene op zich nemen, om van hem te weten te komen, wat er allemaal gebeurd was.
‘Nee, dank je, O'Conner. 't Is een gewiekste kerel, en ik wil een ander niet met de verantwoording voor hem opknappen. Er hangt veel te veel van af, dat hij niet ontsnapt.’
O'Conner liet niet merken, dat hij teleurgesteld was.
| |
| |
‘Zoals je wilt,’ zei hij, de schouders ophalend.
Arendsoog sprong van zijn paard, hielp dan Ann, en maakte daarna de benen van de veedief los. Dan trok hij hem van het paard, en zette hem op de grond.
‘Vooruit!’ gelastte hij.
O'Conner was reeds naar binnen gelopen, om Williams, de baas, te waarschuwen, en deze kwam bijna onmiddellijk daarna de trap af van de veranda, die voor het hele gebouw liep.
‘Blij, je te zien, Arendsoog!’ riep hij, zijn handen naar hem uitstrekkend.
Hij was een gemoedelijke dikkerd. Echter had hij in zijn ogen een staalharde glans, waaruit bleek, dat hij een onverzettelijke wil bezat, en menigeen had tot zijn schade ondervonden, wat het zeggen wilde, tegen deze onverzettelijkheid op te botsen.
‘En wat hoor ik,’ vervolgde hij, ‘heb je eindelijk een van die kerels te pakken gekregen? Hoe heb je 'm dat geleverd?’
‘Nou, Williams,’ lachte Arendsoog, ‘dat is een hele geschiedenis. Eerst zou ik wel een plaatsje voor deze man willen hebben, waar ik hem persoonlijk in het oog kan houden.’
‘Is het dan zo'n gevaarlijk heerschap?’
‘Dat niet alleen, maar hij is voor mij van groot belang.’
‘Kom binnen, dan zal ik je een plekje wijzen, waar zelfs de satan in eigen persoon niet tegen onze wil vandaan kan komen.’
De veedief, extra geboeid, werd in een klein zijvertrek, dat geen andere uitgang had dan de deur, die uitkwam op de grote woonkamer van de farm, opgesloten. O'Conner, die zich bij alles zogenaamd zeer verdienstelijk maakte, bleef steeds in de buurt, begerig, de toedracht van de zaak te vernemen. Voor hem was het nog altijd een raadsel,
| |
| |
hoe Arendsoog er in geslaagd was, te ontsnappen. En hij begreep ook, dat hoe eer, hoe beter, Moulders en Devil Jack gewaarschuwd moesten worden. Hoe meer bijzonderheden zij echter te weten konden komen, met des te meer zekerheid konden zij hun maatregelen nemen.
Arendsoog van zijn kant was er natuurlijk alles aan gelegen, Williams de gehele geschiedenis te vertellen, opdat deze dadelijk kon beginnen met het organiseren van de troep, die tegen de veedieven moest optrekken. Hij mocht echter O'Conner niet laten merken, dat hij hem verdacht.
Daarom wachtte hij een gunstige gelegenheid af, en deze kwam, toen O'Conner even een andere kant op keek. Met het hoofd maakte Arendsoog een beweging tegen Williams, dat hij O'Conner weg moest sturen. Enigszins verbaasd, voldeed de baas aan dit zwijgend verzoek.
‘O'Conner,’ zei hij, ‘ik had graag, dat je persoonlijk even toezicht hield op het verzorgen van Arendsoog z'n paard.’
‘O, baas, u kunt ervan verzekerd zijn, dat daar goed voor gezorgd wordt.’
‘Dat weet ik, maar Lightfeet is een bijzonder paard.’
O'Conner verdween. Toen vroeg Arendsoog zacht:
‘Williams, welke boys kun je hier absoluut vertrouwen?’
Williams krabde zich eens op het hoofd.
‘Tja.... daar heb je om te beginnen natuurlijk O'Conner....’
‘Weet je dat wel zeker?’ viel Arendsoog hem fijntjes glimlachend in de rede.
‘Hè?.... Zeker?.... Ja.... dat is te zeggen.... eh.... Nee.... zeker eigenlijk niet.... Nou je 't zegt....’
Toen vertelde Arendsoog hem, wat er gebeurd was.
Lange tijd was het daarna stil.
‘Sjonge....’ zei toen eindelijk Williams, ‘da's lelijk.
| |
| |
Want als zelfs mijn opzichter me in de steek laat, wie kan ik dan wel vertrouwen?’
‘Nou, nou!’ stelde Arendsoog hem gerust. ‘Zo'n vaart zal het niet lopen. Je hebt hier toch zeker wel enkele mannen, die je nog van vroeger kent....’
‘O ja! Bill en Mike Slow, twee broers. Je weet wel, die twee lange kerels....’
Arendsoog lachte luidkeels, bedacht zich dan plotseling.
‘We moeten denken aan die luistervink in het zijkamertje. De kerel kan nu wel niets doen, maar je kunt nooit weten. Hij mocht eens ontsnappen. Ik moest lachen, toen je die twee noemde. Het zijn eigenaardige typen. Maar het zijn jongens, waar je ten allen tijde op aan kunt. Ze zijn eerlijk als goud. Wie nog meer?’
Williams noemde nog een aantal namen. Sommige eigenaars hiervan werden onmiddellijk door Arendsoog ‘goedgekeurd’, bij anderen twijfelde hij.
‘Ik sta er van te kijken, zoveel vreemden als er hier op de ranch zitten. Zijn die soms allemaal door O'Conner aanbevolen?’
‘Nou, een massa wel,’ bekende Williams verlegen. ‘Ja, zie je, ik dacht, dat ik die schurk onvoorwaardelijk kon vertrouwen, en liet hem daarom, misschien achteraf bezien wel wat te veel, zijn gang gaan. Als hij zei, dat er meer hulp nodig was, dan geloofde ik dat, en als hij dan meteen zorgde voor nieuwe krachten, dan vond ik, dat hij mij een hoop werk bespaarde.’
‘Ondertussen zit je hier met de gebakken peren,’ merkte Arendsoog op. ‘Want als ik het goed beschouw, deugt zowat de helft van het stelletje niet. Dat maakt de zaak er niet gemakkelijker op.... Maar, wat zou je er van zeggen, als we eerst eens een stukje gingen eten? Ik heb een honger als een paard. Hoe denk jij daarover, zus?’
| |
| |
‘Nou,’ antwoordde Ann, die tijdens het gesprek bij het raam had gestaan en de bedrijvigheid gade sloeg in de omtrek van het cow-boyhuis, ‘ik heb ook wel trek. Ik heb daar in die akelige hut niet al te veel gehad, maar hier krijg ik helemaal niets.’
‘Dat noem ik ronduit spreken!’ lachte Williams. ‘We zullen zorgen, dat er gauw wat komt, hoor!’
Binnen korte tijd was de tafel gereed, en toen de mannen zich na het eten lui in hun stoelen uitstrekten en Ann zich met een paar uit een hoek van de kamer opgediepte oude tijdschriften bij het raam op een rustbank ‘genesteld’ had, begon Arendsoog:
‘We zijn dus, alles en alles bij elkaar genomen, ons tweeën meegeteld, met tien man. Dat is niet te veel. Daar komt nog bij, dat er minstens twee hier zullen moeten blijven, voor Ann en onze gevangene.’
‘Kun je Ann niet meenemen, en ergens op een veilige plaats achterlaten?’ vroeg Williams. ‘Ik weet wel een blokhut....’
‘Dank je wel!’ viel Arendsoog hem in de rede. ‘Die kennen de bandieten natuurlijk ook. Nee, sinds ik weet, dat ze speciaal op Ann loeren, om zekere redenen, heb ik liever, dat ze een beetje uit hun buurt blijft. We houden dus acht man over, om die bende onschadelijk te maken.’
‘Heb je Witte Veder meegerekend?’
‘Nee, daar heb je gelijk in. En die telt wel degelijk mee.....’
Plotseling weerklonk driemaal het gekras van de nachtuil.
‘Hoor!’ zei Arendsoog. ‘Dat is hij. Nu is er een boodschapper naar Moulders gestuurd. En hij gaat er achter aan, om de plaats te ontdekken, waar het vee zit.’
‘Je sprak van een pas,’ zei Williams peinzend. ‘Dat kan geen andere zijn dan de Bachmann's Pas. Maar dan zijn die
| |
| |
lui wel brutaal, en rekenen ze er op, dat ze van onze kant niet veel moeilijkheden ondervinden. Want dat is nog geen halve dag rijden van hier.’
‘Een reden te meer, om die andere boys, waar we niet helemaal zeker van zijn, niet in ons vertrouwen te nemen.’
‘Je hebt gelijk. Maar wat zullen we nu doen? Als we die schurken hun gang laten gaan, dan is over een paar dagen het grootste deel van mijn veestapel verdwenen.’
‘Ik heb dit bedacht,’ zei Arendsoog. ‘Morgen is Witte Veder terug, en reken er maar op, dat die ons nog meer te vertellen zal hebben, dan alleen, dat het vee bij de Bachmann's Pas wordt samengedreven. Als ik het goed heb, dan zijn daar in de buurt natuurlijk de meeste van O'Conners mannetjes. Hijzelf is veiligheidshalve hier gebleven, om een oogje in het zeil te houden. We moeten zo gauw mogelijk een bespreking hebben met de ploeg, waar we op vertrouwen kunnen. Zie je kans, om die hier te halen, zonder dat O'Conner argwaan krijgt?’
‘Hm!’ zei Williams bedenkelijk. ‘Ik zou niet weten, hoe ik dat moest klaarspelen. De kerel is natuurlijk al achterdochtig, en als ik nu ineens juist die mannen bij me laat komen, waarvan hij weet, dat ze ons trouw zullen blijven....’
‘Ja, dat wordt lastig,’ gaf Arendsoog toe. ‘Dan moeten we de knoop maar doorhakken. Luister eens, Williams. Mag ik de leiding van de hele zaak op me nemen?’
‘O, met alle plezier!’ stemde Williams onmiddellijk toe, blij, dat hij in zulke moeilijke en gevaarvolle momenten geen beslissing behoefde te nemen.
‘Goed, maar dan moet je me ook in alles mijn eigen gang laten gaan.’
‘Afgesproken! Zeg me maar, wat er gebeuren moet, baas!’
| |
| |
‘Roep, om te beginnen, O'Conner eens binnen. Dan zullen we eerst met hem afrekenen. Ik durf haast te veronderstellen, dat hij op het ogenblik geen helpers meer tot zijn beschikking heeft. Hij zal er toch niet meer hier hebben gehouden, dan strikt nodig was, en dat is eigenlijk alleen maar de man, die contact moet houden met de bende. Nou, die is zoëven weggegaan. Waarschijnlijk zal dus niemand van die schurken voorlopig in de gaten hebben, dat de opzichter buiten gevecht is gesteld.’
‘Buiten gevecht?....’
‘Ja zeker. Dat ben ik van plan. Let maar eens op!’
Williams ging naar buiten en liet zijn bekende schreeuw om de opzichter horen. Even later kwam hij met O'Conner binnen. Deze keek enigszins verbaasd en een tikje ongerust.
‘Wel, O'Conner,’ begon Arendsoog opgewekt, ‘ga even zitten daar, man. Ziezo, en zeg nu eens even je mening. Williams en ik kunnen het niet eens worden. Hij zegt, dat het twee dagen duurt, en ik, dat er wel drie mee gemoeid zijn.’
‘Waarmee
‘Om al het vee, dat de moeite van het stelen waard is, naar de Bachmann's Pas te drijven.’
Alsof een adder hem gestoken had, vloog O'Conner op van zijn stoel, om op hetzelfde ogenblik in de loop van Arendsoogs revolver te kijken!
‘Blijf zitten, man! Blijf rustig zitten! Ik ben nogal zenuwachtig vanavond, en als je zoveel beweging maakt, kon dit ding wel eens afgaan. Zo is het beter,’ vervolgde hij, toen O'Conner grommend weer ging zitten. ‘Nou, wat denk je daarvan? Je hebt me nog steeds geen antwoord op mijn vraag gegeven.’
‘Ik weet niet, waarover je het hebt. Wat heeft de
| |
| |
Bachmann's Pas nou met ons vee te maken. Er wordt de laatste tijd geen vee meer gestolen.’
‘Zou je denken?’ Arendsoog stond op. ‘Laten we het heel kort maken. Ik heb nog meer te doen. Wil je zo goed zijn, je handen omhoog te steken? Zo, Williams, neem hem nou eerst even zijn wapens af.... Eigenaardig, man, als de toestand dan zo veilig is, dat jij zo zwaar gewapend rondloopt.... Mooi, Williams, en heb je nu een stevig touw?’
Enkele ogenblikken later had de gevangene in het zijkamertje gezelschap. Veel konden ze intussen niet met elkaar bepraten, omdat ze zo gekneveld waren, dat ze slechts een onverstaanbaar gebrom konden uitbrengen.
‘Ziezo,’ zei Arendsoog, ‘dat is gebeurd. Als je nou onze mannen eens bij elkaar wilt trommelen. Ik heb er zo'n idee van, dat ze allemaal thuis zijn. Daar zal O'Conner wel voor gezorgd hebben. Die kon geen pottenkijkers velen.’
Inderdaad waren binnen vijf minuten acht stevige boys in de kamer bij elkaar, zeer nieuwsgierig, wat Arendsoog, die de meesten wel kenden, hun te vertellen zou hebben.
‘Jongens,’ begon deze, ‘ik zal jullie niet lang in onzekerheid laten. Het grootste gedeelte van het vee wordt op dit ogenblik bij mekaar gedreven naar de Bachmann's Pas, en zal, als we niet oppassen, over een paar dagen spoorloos verdwenen zijn.’
‘Zo, dus de veedieven zijn weer aan het werk?’ vroeg er een.
‘Ja, en geholpen door de cowboys van de W-ranch, die op het ogenblik niet hier zijn.’
Er ging een kreet van verbazing en verontwaardiging op; maar Arendsoog vervolgde:
‘Nou wou ik graag weten, of jullie een handje wilt helpen, om dit te verhinderen.’
| |
| |
Enkele ogenblikken later had de gevangene in het zijkamertje gezelschap. (Blz. 106)
| |
| |
Als uit één mond stemden ze toe.
‘Mooi zo! Luistert dan. Ik zal heel kort zijn. Twee moeten er hier blijven, om op onze gevangenen te passen.’
‘Gevangenen?....’
‘Ja, een veedief, die ik niet ken, en O'Conner.’
‘Dus die hoort er ook bij?’ vroeg Mike Slow.
‘Ja. Dat maakte voor hen de zaak juist zo gemakkelijk. Maar het duurt te lang, om jullie alles, wat ik op het ogenblik al weet, te vertellen. De zaak is, om kort te gaan, zo: O'Conner heeft het op een accoordje gegooid met de bende van Moulders en Devil Jack. Zoals jullie wel weet, is er de laatste tijd op deze ranch veel nieuw volk bijgekomen....’
‘Ja, en wat voor volk....’ mompelde er een.
‘Juist. Dat zijn allemaal goede kennissen van O'Conner. Dan weet je het wel. O'Conner heeft het zo klaargespeeld, dat jullie, waar hij niets aan had, de laatste dagen allemaal werk in de buurt hadden, nietwaar?’
Er klonk een toestemmend gebrom.
‘Zijn handlangers zijn nu met de bende bezig, het vee bij mekaar te brengen....’
‘Dat zal ze zo gauw niet lukken,’ merkte Bill Slow op.
‘Vlugger dan je denkt,’ zei Arendsoog. ‘Hun maatregelen hadden ze al dagen geleden genomen, en ze wachtten nog maar alleen op een teken van O'Conner. Doordat ik ze op het spoor kwam, moest de zaak een beetje bespoedigd worden. Al behoefde alles niet te mislukken, want ze hadden mij te pakken gekregen, waren ze toch genoodzaakt, wat wijzigingen aan te brengen.
Zoals je ziet, ben ik gelukkig weer bevrijd, en hoop ze nu een spaak in het wiel te steken. Witte Veder, een Indiaan, die sommigen van jullie wel zullen kennen, en die me te hulp kwam, is op het ogenblik een boodschapper van
| |
| |
O'Conner achterna, en komt zo gauw mogelijk terug, om me te vertellen, wat hij ontdekt heeft.
Ondertussen hoeven wij niet stil te zitten. Wij weten met vrij grote zekerheid, dat het vee nu al wel in de nabijheid van Bachmann's Pas is, en dus zal het grootste deel van de bende daar ook wel zijn. Daar zal de boodschapper dus heen gaan. Rijden wij dezelfde weg, dan komen we Witte Veder tegen. Dat bespaart een massa tijd. Ik zou jullie aanraden, om je geducht te wapenen, want het kon er wel eens heet toegaan. En neem voldoende proviand voor een dag of drie, vier mee. Jullie baas zal wel uitmaken, welke twee er hier moeten blijven.’
Williams wees de mannen aan, en Arendsoog drukte ze op het hart, toch vooral goed voor Ann te zorgen. De mannen keken teleurgesteld, dat ze niet mee mochten, maar monterden weer op, toen Arendsoog hun in het vooruitzicht stelde, dat ze het hier niet zo gemakkelijk zouden krijgen, daar de kans heel groot was, dat een gedeelte van de bende de gelegenheid zou willen benutten, de farm te plunderen.
‘Die kerels zijn van alle markten thuis, en of het nu vee of geld is, dat ze stelen, het blijft hun allemaal om het even. En denk er vooral aan: een mensenleven heeft in hun ogen maar heel weinig waarde.’ Niet lang daarna reden acht mannen de donkere nacht in, op weg naar Bachmann's Pas.
|
|