| |
| |
| |
IX. Hulp
Bij een klein vuur hurkte huiverend in de stille, koele nacht een eenzame Indiaan....
Witte Veder was genoodzaakt, enige rust te nemen. De vorige nacht en de daar op volgende dag had hij voor het grootste deel in het zadel doorgebracht, en zowel hijzelf als zijn paard hadden daarbij een bewonderenswaardig uithoudingsvermogen vertoond. Thans echter waren zij vrijwel uitgeput. Witte Veder voelde, dat hij nog lang niet op krachten was gekomen, en, ofschoon hij er geen acht op wilde slaan, keerde toch de pijn in zijn borst in alle hevigheid terug. En daarmee ook de koorts....
Rillend dook hij ineen, half soezend....
Plotseling echter stond hij overeind. Zijn scherpe oren hadden de hoefslag van een snel galopperend paard opgevangen!
Wie kon dat zijn, die midden in de nacht reed, of de duivel in eigen persoon hem op de hielen zat?
Eensklaps hinnikte zijn eigen paard, en even plotseling was het hoefgetrappel opgehouden. Een blij gehinnik klonk terug, dan kwam het paard snel nader in de richting van het vuur.
Even later stond Lightfeet, geheel met schuimvlokken bedekt en nog trillend van de vliegende galop, bij een dodelijk ontstelde Indiaan....
‘Lightfeet! Maar waar dan Arendsoog zijn?’
Het paard hinnikte zacht, als begreep het, wat er gevraagd werd.
Witte Veder wist, dat er iets ernstigs gebeurd moest zijn. Hij onderzocht onmiddellijk het zadel, doch vond geen bloedvlekken. De buks van Arendsoog hing nog aan de zadel- | |
| |
knop. Zijn eigen paard was reeds naderbij gekomen en besnuffelde Lightfeet nieuwsgierig
Een ogenblik nog stond Witte Veder in gedachten. Wanneer Arendsoog niet van zijn paard geschoten was, dan kon het niet anders, of hij was onverhoeds overvallen. Maar dan zou hij hoog twaarschijnlijk ook nog wel in leven zijn. Zijn besluit was snel genomen. Hij zadelde zijn paard, slingerde zich erop, en, wegrijdend, riep hij Lightfeet toe:
‘Come on, Lightfeet! Weg wijzen naar Arendsoog!’
Maar Lightfeet maakte in het geheel geen aanstalten, om Witte Veder voor te gaan. Het edele dier hinnikte zacht, en keek de Indiaan met zijn grote bruine ogen aan, als wilde het hem iets vertellen.
‘Maar, wat dat nu zijn? Come on! Naar Arendsoog!’
Witte Veder kon niet weten, dat Lightfeet reeds eerder een bevel had gekregen, het bevel ‘Naar huis!’, dat zijn eigen meester het had gegeven, en dat het paard nog niet geheel en al had uitgevoerd. Hij bracht nu door zijn commando het dier aan het weifelen, want hij was een goede bekende, zijn paard eveneens, en... het verlangen naar zijn meester werd Lightfeet bijna te sterk.
Witte Veder, die, als geboren zoon der wildernis, een bijna onuitputtelijk geduld bezat, had nu echter de tijd niet, om te wachten, tot het paard uit zichzelf mee wilde komen. Hij bukte zich, greep de teugel, die langs de kop van Lightfeet half neerhing, en nam het tegenstribbelende dier mee. In het begin had hij toch nog geen gids nodig, want hij wist, dat Arendsoog naar de W-ranch zou gaan. Het beste was dus, daar in de buurt eens een kijkje te gaan nemen, in de hoop, dat Lightfeet onderweg tot beter inzicht zou komen, en vooruit zou rennen, om hem de juiste weg te wijzen.
Zo vlug, als het in het duister van de nacht mogelijk was,
| |
| |
galoppeerde hij over de prairie. De pijn in zijn borst was daar nog, in hevige mate. Maar hij sloeg er geen acht op, wilde er niet aan denken, nu zijn meester en beste vriend in gevaar verkeerde. Alle vermoeienis was vergeten, de koude werd niet geteld. Alles moest op het spel gezet worden, om Arendsoog spoedig te hulp te kunnen komen.
En indien zijn hulp eens tevergeefs was?....
Indien zijn redenering van straks nu eens verkeerd was.... Als Arendsoog gevallen was door een verraderlijk schot, of een messteek zijn moedige hart had doorboord?....
Witte Veder was nog geen christen, maar door de goede zorgen en het mooie voorbeeld van de familie Stanhope was hij reeds ver gevorderd. Hij had ook al herhaaldelijk horen spreken over het grote gebod: ‘Hebt uw vijanden lief’. Doch heel zijn Indianennatuur kwam hiertegen in opstand. Vergeving?! Dit stond bij hem vast: àls het waar mocht zijn, dat Arendsoog gedood was, dan wee de moordenaars! Al moest hij heel zijn leven hieraan besteden, hij zou niet rusten, voor al deze schurken hun straf uit zijn hand hadden ontvangen!
Vervuld van deze sombere gedachten, zette hij zijn weg voort. Reeds begon in het Oosten de hemel licht te worden, en de duisternis maakte allengs plaats voor de morgenschemering. Nog kouder werd het, en de eenzame Roodhuid rilde af en toe. De wond in zijn borst begon heviger te steken, en, gehard als hij was, hij zag in, dat hij moèst rusten, wilde hij dadelijk nog in staat zijn, om in het zadel te blijven. Hij hield zijn paard in, riep Lightfeet een bevel toe, en liet zich op de grond glijden. Toen begaven hem zijn krachten, zijn hoofd gleed achterover, en hij wist niets meer....
--------------------
Toen hij zijn ogen weer opende, scheen de middagzon
| |
| |
warm op zijn gezicht. Verbaasd keek hij om zich heen. Hij wist, dat er iets geweest was, dat hem uit zijn bewusteloosheid had doen ontwaken, maar hij kon zich niet herinneren, wat.
Plotseling kraakte er een geweerschot. En toen begreep hij: dat was het geweest! Maar onmiddellijk was hij nu bij volle bewustzijn en de ware Indianenaard kwam weer boven. Hij richtte zich voorzichtig op en speurde over de vlakte. Daar draafden enige ruiters, en daarvoor een paard zonder berijder....
Lightfeet!!!
Maar dan... die ruiters! Dat waren dan zonder twijfel de veedieven, die Arendsoog te pakken hadden gekregen, en nu, door zijn paard te vangen, wilden verhinderen, dat zijn vrienden er kennis van kregen.
Witte Veder zag om naar zijn eigen paard. Het graasde een eind verder, maar scheen door de veedieven nog niet opgemerkt te zijn. Witte Veder kroop er op handen en knieën heen en riep het dier zacht het bevel toe, te gaan liggen. Het paard gehoorzaamde dadelijk, en in spanning wachtte Witte Veder nu af, wat het einde zou zijn van de achtervolging. Met bewondering keek hij naar Lightfeet. Hoe uitstekend was het edele dier gedresseerd! Met Arendsoog op zijn rug had het reeds dikwijls dezelfde manoeuvres uitgevoerd, om aan vervolgers te ontkomen. Zigzagsgewijze rende het nu over de vlakte, zodat het voor de veedieven onmogelijk was, het goed onder schot te krijgen. Meenden zij, dat zij het eindelijk een kogel konden geven, dan deed het dier weer een plotselinge zijsprong, en het schot ging ver naast. Bovendien, ze mochten nog zulke snelle paarden hebben, Lightfeet was vlugger, en won zienderogen terrein.
Plotseling kreeg Witte Veder een schok!
Lightfeet kwam in een rechte lijn op hem af! Indien zijn
| |
| |
vervolgers het nu niet opgaven, dan moesten zij onvermijdelijk de Indiaan ontdekken.
Wat te doen? Want dit moest tot elke prijs voorkomen worden!
Voorzichtig richtte hij zich op, en, toen Lightfeet nog wat dichterbij was gekomen, floot hij zacht en wuifde even met de hand....
Lightfeet steigerde hoog op, plantte dan zijn voorpoten stevig op de grond, schudde wild met de manen.... dan nam het dier een sprong.... en veranderde van koers.
‘Goed gedaan, Lightfeet!’ mompelde Witte Veder.
De bandieten zagen blijkbaar in, dat ze hun kostelijke tijd verspilden, met hier een paard achterna te jagen, dat ze nooit konden vangen. Ze hielden de teugel in en schenen met elkaar te overleggen. Lightfeet echter rende door, en was na enkele ogenblikken in een laagte verdwenen. Toen gaven de veedieven het op en trokken weg.
Opgelucht keek Witte Veder hen na. Dolgraag was hij ze gevolgd, om te zien, wat ze in hun schild voerden. Doch thans kwam Arendsoog het eerst aan de beurt. Voor hij wist, wat er met zijn vriend gebeurd was, wilde hij niets anders doen. En reeds had hij veel tijd verloren! Als hij nu maar zo gelukkig was, dat Lightfeet hem de weg wilde wijzen, dan behoefde hij niet te zoeken.
Toen de bandieten aan de horizon nog als kleine stippen zichtbaar waren, kwam hij overeind en steeg te paard. Dan onderzocht hij met de hand boven de ogen de omtrek....
Toen schoot hij, ondanks de ernst van de toestand, in een lach. Want daar recht voor hem kwam heel voorzichtig de kop van Lightfeet boven de rand van een laagte uitkijken! Het dier speurde naar alle kanten, of zijn vervolgers daar nog waren, en kreeg op hetzelfde ogenblik Witte Veder in
| |
| |
het oog. Hinnikend kwam het op de Indiaan toegerend, en wreef zijn kop langs Witte Veders been.
‘All right, Lightfeet! En nu naar Arendsoog!’
Lightfeet gehoorzaamde nu direkt en rende weg. Witte Veder moest zijn paard tot uiterste krachtsinspanning aanzetten, om zijn gids te kunnen blijven volgen.
Spoedig bereikten ze nu de uitlopers van de bergen, en de tocht door de kronkelende wegen, die Arendsoog reeds eerder had gevolgd, begon. Lightfeet had zijn gang gematigd, en het was, alsof het dier gevaar rook. Witte Veder bemerkte dit, en was op zijn hoede. Spiedend naar alle zijden, de revolver in de vuist, gereed, om zich bij het minste, wat zich voordeed, van zijn paard te laten glijden, volgde hij langzaam het thans schichtige dier voor hem.
Plotseling stopte Lightfeet, en onmiddellijk stond Witte Veder op de grond, doodstil.... alle spieren gespannen....
Toen er echter niets gebeurde, begon hij in gebukte houding vooruit te sluipen.
‘Aha!’ mompelde hij.
Hij was bij de open plek aangekomen, waar de hut stond. Dadelijk begreep hij, aan wie dit bouwsel behoorde, en waar Arendsoog vermoedelijk te vinden was. Zijn eerste werk was, de paarden op een veilige plaats te brengen, niet te ver uit de buurt. Daarna sloop hij naar de hut, onder dekking van de rotswand. Hij begreep echter ook wel, dat hij, als iemand naar buiten mocht komen, dadelijk ontdekt zou worden. Maar hij wist ook, dat er niet veel tegenstanders meer hier zouden zijn, omdat hij het grote getal veedieven onderweg ontmoet had. Hij was dan ook van plan, indien hij gezien werd, onmiddellijk handelend op te treden.
Hij bereikte echter de hut zonder stoornis, sloop voort tot vlak bij de deur, en luisterde scherp....
| |
| |
Geen geluid verbrak de stilte....
Dan nam hij een kort besluit, knelde de revolver stevig in de vuist, en gaf een trap tegen de deur, om vervolgens met één katachtige sprong midden in de hut terecht te komen.
De hut was leeg!....
Snel onderzocht hij de twee kleine vertrekjes, die van de grote ruimte der hut door een planken beschot gescheiden waren.
Niets!
Tot zijn verrassing ontdekte hij wat anders. Zijn scherpe ogen bespeurden op een plank naast een ruwe legerstede een paar lange blonde haren!
Een vrouw hier?!
Och, waarom niet? Waarom zou er geen vrouw zijn, die het eten kookte, en de kleren der mannen verstelde?
Maar hier, in deze wildernis, zou toch geen vrouw of meisje vrijwillig....
Toen stond de Indiaan plotseling doodstil...... Hij begreep.
‘Kleine miss Ann hier!’ fluisterde hij.
Hij zag nu alles voor zich, alsof hij het van het begin had meegemaakt: Arendsoog, die ontdekt had, dat zijn zuster hier gevangen gehouden werd, en door niets te weerhouden was, om haar te bevrijden. De worsteling in het grote vertrek, want hij had reeds dadelijk de kapotte lamp gezien en de bloedvlekken bij de haard, en dan.... de nederlaag van Arendsoog tegen de overmacht.
Maar, waar was nu Arendsoog?
Witte Veder herinnerde zich nu ook, dat men reeds eerder van plan was, Arendsoog gevangen te nemen. Had hij niet zelf het gesprek van Moulders met de samenzweerders
| |
| |
afgeluisterd in Mining-Valley? Maar dan kon het ook niet anders, of de ontvoering van Ann met al de gevolgen ervan moest eveneens het werk van Moulders zijn.
Moulders en Devil Jack!
Een mooi compagnonschap!
Nu wist hij echter ook: Arendsoog was niet dood! Hij was veel te kostbaar in de ogen van die mannen! Moest hij niet gedwongen worden, om hun de weg naar de goudmijnen der Indianen te wijzen?
Witte Veder ging weer naar buiten en onderzocht de omtrek van de hut. Al spoedig ontdekte hij de plaats, waar de paarden hadden gestaan. Er was daar wat zachte grond, waarop enig gras groeide, dat nu echter kaal gevreten was. Op de rotsachtige bodem verderop bleek het hem echter onmogelijk, om meer sporen te ontdekken. Mismoedig wilde hij het opgeven, toen hij plotseling iets wits zag. Hij raapte een stukje doek op, waarschijnlijk van een zakdoek afgescheurd. Toen hij het uitspreidde op zijn hand, bemerkte hij, dat er met modder een ‘A’ op getekend was.
Arendsoog!.... of .... Ann!
Dit was een vingerwijzing! Het lapje lag dicht bij een nauwe doorgang tussen de rotsen, en dadelijk besloot hij, deze weg te volgen.
Hij was op het juiste pad! Want enkele tientallen meters verder lag weer een stukje, nu veel kleiner, nauwelijks zichtbaar voor wie er niet speciaal op lette, en thans zonder letter er op. Maar het was duidelijk te zien, dat het eveneens van een zakdoek was afgescheurd.
Het pad was nauw en lag vol met kleine en grote rotsblokken. Het leek hem onmogelijk, dat hier paarden met een last op de rug door konden, en Witte Veder begreep, dat Arendsoog niet veraf kon zijn, omdat men te voet in een
| |
| |
betrekkelijk korte tijd hier zonder ongelukken geen grote afstand zou kunnen afleggen. Dubbele voorzichtigheid was dus geboden. Speurend om iedere hoek sloop de Indiaan verder, zijn met mocassins beklede voeten zo neerzettend, dat geen enkel losliggend stukje steen verschoot.... totdat hij ten laatste een geluid hoorde, dat hem verbaasd deed stilstaan. Want vlak voor hem klonk een vrolijk gefluit!
De bewaker van Arendsoog scheen zich hier dus wel zeer veilig te voelen, dat hij zo alle voorzichtigheid uit het oog verloor. En Witte Veder zou wel erg dom geweest moeten zijn, als hij daar geen partij van getrokken had....
De bandiet was juist bezig, onder het fluiten van zijn lustig deuntje, een pijp te stoppen, toen hem plotseling de onheilspellende woorden in de oren klonken:
‘Hands up!’
Hij aarzelde geen moment. Kletterend viel de pijp op de harde grond aan stukken, en de handen gingen de hoogte in. Nu kwam Witte Veder te voorschijn.
‘Vlug! Wijzen, waar Arendsoog zijn, of jij geen tien seconden meer leven!’
De man was totaal overbluft en wees met het hoofd naar de ingang van een grot.
‘O nee, jij voorgaan, maar eerst omdraaien!’
| |
| |
In een oogwenk was de man ontwapend, en dan marcheerde hij voor Witte Veder uit de grot in.
‘Hier, Witte Veder!’ klonk een stem.
Arendsoog had reeds gehoord, wat er buiten voorviel. Hij lag, evenals Ann, aan handen en voeten gebonden, achter in het donkerste gedeelte van de grot. Men moest bukken, om tot daar te komen.
‘Jij gaan liggen!’ gebood Witte Veder de bandiet.
Dan bukte hij zich, en met enkele messneden waren de gevangenen verlost. Arendsoog stond op, en wreef zich de pijnlijke ledematen. Doch dan was zijn eerste gedachte voor Ann, die kreunend op de grond was blijven zitten.
‘Probeer eens, of je op kunt staan, Ann.’
‘O, ik kan niet! Alles is zo stijf! En mijn voeten tintelen!’
Arendsoog hielp haar voorzichtig overeind, wreef haar polsen en enkels, en na enkele ogenblikken ging het al wat beter.
‘Ziezo’, zei Arendsoog. ‘Nu eerst die meneer daar eens onderhanden nemen.’
In korte tijd was de bandiet gebonden, en toen eerst liet Witte Veder zijn wapen zakken. Arendsoog greep beide handen van de Indiaan.
‘Dank je, boy!’ zei hij eenvoudig.
Maar de ogen van Witte Veder glinsterden, vooral, toen Ann op haar beurt hem een stevige hand gaf.
‘En nu,’ zei Arendsoog, ‘zullen we eerst een stukje eten, tenminste, als er nog wat te vinden is. Onze vriend daar op de grond meende zeker, dat hij alles alleen moest opeten, en dat wij met één karige maaltijd per dag konden volstaan.’
Ze gingen op zoek, en vonden al gauw een flinke voorraad proviand. Haastig werd er wat klaargemaakt, en toen ieder een portie voor zich had, besprak Arendsoog de maatregelen,
| |
| |
die genomen moesten worden. In het kort bracht hij Witte Veder op de hoogte, van wat de bandieten uitvoerden en vervolgde dan:
‘Daar moeten wij natuurlijk zo gauw mogelijk een stokje voor steken.’
‘Hoe met Ann?’ vroeg Witte Veder.
‘Tja!....’ Arendsoog krabde zich nadenkend het hoofd. ‘Dat is nogal lastig. Haar kunnen we op zo'n tocht niet gebruiken. Maar,.... we kunnen haar wel naar de farm brengen. We hoeven ons nu niet meer verborgen te houden voor de anderen, want Moulders zal O'Conner en wie hem verder nog helpen wel verteld hebben, dat ik hem op het spoor was.’
‘Dat waar zijn,’ gaf Witte Veder toe. ‘Maar zij niet weten, Arendsoog in vrijheid zijn.’
‘Daar heb je gelijk in.... Maar toch moet Ann geborgen zijn, anders begin ik niets. Ik begrijp nu ook wel, waarom ze haar ontvoerd hadden. Ze wilden mij natuurlijk door haar dwingen, het geheim van de goudmijn prijs te geven. En waarschijnlijk zouden ze daar hun doel wel mee bereikt hebben....’
‘O nee, Bob,’ viel Ann in. ‘Ik zou me zeker goed gehouden hebben!’
‘Beste meid, niemand zal zich waarschijnlijk goed kunnen houden onder de martelingen, die die wrede duivels uitdenken. Maar het gaat hun ook niet om degenen, die zij zulke martelingen laten lijden. Het is hun juist te doen om de toeschouwer, die er niets tegen doen kan, en toch niet mag toelaten, dat iemand, waar hij zoveel van houdt, zulke pijnigingen ondergaat.’
Ann kneep Arendsoog liefkozend in de arm.
‘Alles is nu voorbij, jongenlief! Maak je nu maar niet meer bezorgd!’
| |
| |
‘Ik zal pas gerust zijn, als ik jou helemaal in veiligheid weet. En dat is bij moeder thuis. Maar tot zolang moeten we zo goed mogelijk maatregelen zien te nemen. Ik geloof niet, dat er veel anders op zal zitten, dan openlijk naar de farm te rijden. Is O'Conner daar, dan nemen we hem meteen gevangen.’
‘Maar wij dan nog niet andere medeplichtigen hebben,’ merkte Witte Veder op.
Arendsoog verzonk in gedachten.
‘Nee,’ zei hij toen, ‘dit plan deugt ook niet. Er komt nog bij, dat we O'Conner niet zonder bewijzen onschadelijk kunnen maken. Ik geloof wel, dat dit het beste zal zijn: we wachten af, wat O'Conner gaat doen. In ieder geval zal hij Moulders willen waarschuwen, dat ik weer op vrije voeten ben. Dan gaat hij zelf, of hij stuurt een van de cow-boys. Daaruit blijkt dan meteen, wie er nog meer in het complot is. Natuurlijk wordt er op mij gelet, zolang ik op de boerderij ben. Daarom moet jij je niet laten zien. Niemand behalve deze kerel weet, dat jij ons bevrijd hebt. Als ze niemand dan Ann en mij zien verschijnen, zullen ze denken, dat ikzelf zo handig ben geweest. Jij zorgt, dat je in de buurt van de boerderij bent. Zie je O'Conner of een van de anderen uitrijden, en dat zal waarschijnlijk vanavond pas gebeuren, dan waarschuw je mij, door driemaal het krassen van een nachtuil na te bootsen, en je gaat de man dadelijk achterna. We komen dan meteen te weten, waar zich het vee bevindt. Ik zal wel zorgen, tegen die tijd genoeg vertrouwde mannen bij elkaar te hebben gebracht, om het tegen de bende op te nemen. Ann laten we onder bewaking op de farm achter.’
‘Begrepen,’ zei Witte Veder alleen.
Ze stonden op en maakten hun toebereidselen voor de tocht. Arendsoog knoopte de touwen om de benen van de
| |
| |
gevangene los en zette hem overeind. Dan nam hij de wapens van de bandiet en commandeerde:
‘Vooruit!’
Witte Veder had ondertussen de plaats ontdekt, waar de veedief zijn paard liet weiden, en voerde het dier aan de teugel mee. Ze vorderden slechts langzaam, omdat de gevangene voortdurend struikelde. Daarom nam Arendsoog hem bij de arm, en zo bereikten ze de hut. Hier werd de bandiet op zijn paard gezet, en zijn benen bonden ze vast onder het dier door. Arendsoog zette Ann voor zich op Lightfeet, en dan ging het in gestrekte galop op de farm af.
|
|