| |
| |
| |
VIII. Een Nederlaag
Diezelfde avond werd het dorp in opschudding gebracht door oude Jim, die dodelijk ongerust mededeling kwam doen van de verdwijning van Ann.
Geen der Indianen kon hem helpen. Niemand had haar gezien.
‘Waar is dan toch Arendsoog!’ riep hij uit. ‘Het zal zijn moeders dood nog zijn, als de kleine meid niet terecht komt!’
Op dit ogenblik baande zich Witte Veder een weg door de omstanders.
‘Wat gebeurd zijn?’ vroeg hij.
‘Kleine Ann is verdwenen!’ antwoordde Jim. ‘Weet jij niet, waar Arendsoog is?’
‘Arendsoog op weg naar W-ranch, om veedieven te bespieden.’
‘Mijn God! Dat is ruim twee dagreizen van hier! Wanneer is hij op weg gegaan?’
‘Vanmorgen.’
‘Hij moet gewaarschuwd worden! Maar wie zal dat doen? Ik durf Mrs. Stanhope niet alleen te laten.’
‘Ik,’ zei Witte Veder.
‘Jij? Maar je bent nog nauwelijks hersteld!’
‘Vanmorgen Witte Veder zeer vermoeid van eerste rit,’ kwam Grijze Beer tussenbeide.
‘Niemand precies weten, hoe Arendsoog rijden,’ zei Witte Veder. ‘Alleen Witte Veder weten. Witte Veder zal gaan.’
‘Is het waar, wat hij zegt?’ vroeg Jim, ofschoon hij wel wist, dat de Indiaan geen onwaarheid zou spreken.
Niemand antwoordde. Witte Veder was reeds verdwenen.
‘Voorzichtig, boy!’ riep Jim hem na. ‘Pas op jezelf!’
| |
| |
Vijf minuten later klonk een zich snel verwijderende galop in de stilte van de nacht. Witte Veder was vertrokken....
--------------------
Arendsoog reed voorzichtig verder. Hij wist, dat hij op het gebied van de W-ranch was, en dus op gevaarlijk terrein. Hij wilde zelfs niet, dat een van de cow-boys hem zag, want hij had er een stil vermoeden van, dat de veedieven geholpen werden door een of meer leden van het personeel. En werd zijn aanwezigheid gemeld, dan kon hij er vrijwel zeker van zijn, dat het nieuws gauw bekend was aan Devil Jack en zijn volgelingen. Dit was wel het laatste, wat hij wenste, want dan werd hij gedwongen, reeds nu handelend op te treden, en hij had Witte Veder beloofd, te wachten, tot deze geheel hersteld was.
Hij hield de westzijde van de ranch, in de hoop, zodoende op sporen te stoten, die hem zouden vertellen, waar het vee werd heengevoerd. Dit noodzaakte hem, af en toe kleine omwegen te maken, om enkele rotspartijen te vermijden. En juist toen hij een hoek wilde omgaan, hoorde hij plotseling hoefgetrappel van tamelijk dichtbij. Dat dit nog niet eerder tot hem was doorgedrongen, kwam, doordat de rotsen vrij hoog waren, en slechts een nauwe kronkelweg openlieten. Vlug wendde hij zijn paard en keerde een eindje terug, om zich dan in een bosje te verschuilen. Zijn paard liet hij neerliggen, en hij bedekte met zijn hand de neusgaten van het dier, opdat het zijn meester niet door snuiven zou verraden.
Terwijl de ruiters, vier in getal, hem passeerden, ving hij een brokstuk van hun gesprek op.
‘Dus het ging nogal gemakkelijk?’
‘O ja, die Vlugge Pijl heeft zijn werk uitstekend gedaan. Ze hebben er zeker niets van gemerkt, voor het avond was, en toen was hij al een flink eind op weg.’
| |
| |
‘Als ze hem maar niet op het spoor zijn gekomen.’
‘Och, het is best mogelijk, dat ze hem niet eens vervolgd hebben, want ik denk, dat ze helemaal niet weten, hoe het meisje verdwenen is.’
Het verdere van het gesprek ging voor Arendsoog verloren, omdat de ruiters een hoek omsloegen. Hij richtte zich langzaam op en staarde peinzend voor zich uit.
‘Devil Jack was er bij!’ mompelde hij. ‘Maar dat ook Moulders hier achter stak, wist ik niet. Bovendien schijnen ze nog een andere pijl op hun boog te hebben. Het beste is, de heren te volgen, om te zien, waar ze heen gaan.’
Hij steeg weer te paard en reed voorzichtig de vier veedieven achterna. Hij zorgde wel, een behoorlijke afstand te bewaren. Ook vergat hij niet, af en toe achter zich te kijken, omdat de mogelijkheid bestond, dat nog meer veedieven dezelfde weg volgden. Na een poos hield het hoefgetrappel voor hem plotseling op, en hij begreep, dat de ruiters waren afgestegen. Ze hadden waarschijnlijk hun kamp bereikt. Ook hij liet zich van zijn paard glijden en leidde het een eind opzij. Hij bevestigde de leidsels losjes aan een tak. Ofschoon het dier de lus gemakkelijk zou kunnen lostrekken, was Arendsoog er verzekerd van, dat het dit niet dan in de uiterste noodzaak zou doen. Gevaar, dat het paard hun beider aanwezigheid zou verraden, door te dicht bij het kamp te komen, bestond er dus bijna niet.
Voorzichtig ging Arendsoog nu te voet verder, op zoek naar het kamp. Het kostte hem nogal enige moeite, want de ruw getimmerde hut stond goed verscholen tussen rotsen en bomen. Dit maakte het Arendsoog echter vrij gemakkelijk, om het kamp zeer dicht te naderen. Omzichtig kroop hij tussen de struiken verder, tot hij alles goed kon overzien, en ieder woord, als dit tenminste werd gesproken,
| |
| |
kon verstaan. Hij moest echter een poosje geduld hebben, want de mannen waren blijkbaar in de hut, en daar de deur hiervan gesloten was, drong geen geluid naat buiten door. Arendsoog waagde het niet, nu, bij klaarlichte dag, nog verder te gaan, om door het enige venster een blik naar binnen te kunnen werpen. De kans op ontdekking was dan te groot.
Daar werd de deur geopend, en een der mannen kwam naar buiten met een emmer, om water te halen aan een beek, die dicht bij de hut stroomde. Hij liet de deur open, en toen drongen de stemmen van de anderen tot Arendsoog door. Duidelijk onderscheidde hij die van Moulders en Devil Jack. Maar plotseling hoorde hij een meisje spreken, en het was hem, of zijn hart stilstond. Nu begreep hij, waarover de mannen het hadden, toen ze hem voorbij reden.
Kleine Ann was ontvoerd!....
Zijn eerste opwelling was, op te springen, en met de revolver in de vuist de mannen te dwingen, zijn zuster aan hem over te geven. Maar hij bedacht zich bijtijds. Er stonden nog andere belangen op het spel. Er zat niets anders op, dan te wachten, tot het donker was, om dan door list de kleine Ann te bevrijden.
Geduldig bleef hij liggen, in de hoop, nog iets van de gesprekken op te vangen.
‘Morgen is het nog te vroeg,’ klonk de stem van Moulders.
‘Waarom?’ werd er gevraagd door Devil Jack. ‘Hoe eerder, hoe beter, zou ik zeggen.’
‘Nee, alles is nog niet helemaal in orde. O'Conner vertelde, dat de baas argwaan had gekregen. Als die merkt, dat zijn opzichter er persoonlijk bij betrokken is, dan wordt alles veel lastiger. Want met O'Conner, die zelf de zaken regelt, op de ranch, gaat het immers nou van een leien dakje.’
Aha! dacht Arendsoog. Dus het is O'Conner! Daar had
| |
| |
ik al een vermoeden van. Wacht maar, heren! Als eerst Ann maar bevrijd is, dan zullen we verder zien!
Plotseling dook hij zo diep mogelijk weg, de hand aan de revolver....
Iemand was hem rakelings gepasseerd!
Maar de man scheen te veel haast te hebben, om de hut te bereiken. Hij keek rechts noch links, stapte snel naar binnen, en.... wierp de deur achter zich dicht.
Wrevelig keek Arendsoog naar de gesloten deur. Want nu kon hij niets meer horen. Er schoot hem niets anders over, dan maar geduld te koesteren, tot het donker genoeg was, om de hut ongezien te naderen.
De tijd viel hem lang, maar niet voor niets had hij dagelijks met Indianen omgegaan. Hij bleef rustig, waar hij was. En toen eindelijk de duisternis gevallen was, begon hij voorzichtig vooruit te kruipen in de richting van de hut. Deze leek nu niet anders meer dan een donkere massa. Geen enkel lichtstraaltje drong naar buiten door. Klaarblijkelijk hadden de bandieten hun raam voorzien van een goed sluitend luik.
Pas toen hij vlak bij was, onderscheidde hij een enkele lichtstraal, die onder de kier van de deur door viel. De tijd was dus nog niet gekomen, om in de hut door te dringen. Geluidloos sloop hij voort tot vlak onder het raam en luisterde scherp. Hij hoorde echter niets. Enigszins wantrouwig keerde hij terug naar de deur.
Zouden ze al slapen? Maar waartoe diende dan dat licht?
Onwillekeurig keek hij weer naar beneden, maar tot zijn verwondering was de lichtstraal verdwenen. Ze schenen dan toch te gaan slapen. Blijkbaar voerden ze iets in hun schild, waarvoor ze voor dag en dauw al op moesten.
Des te beter, dacht Arendsoog. Dan hoef ik niet zo lang te wachten.
| |
| |
Even nog stond hij in tweestrijd.
Was het niet beter, de morgen af te wachten, en dan, nadat de schurken vertrokken waren, Ann uit de hut te halen? Maar de kans was groot, dat er iemand achter bleef, en die zou waarschijnlijk scherp de wacht houden, zodat het vrijwel uitgesloten was, dat hij de hut kon bereiken, zonder een schot te krijgen. Daar kwam nog bij, dat hij niet veel tijd had. Zodra Ann bevrijd was, moest hij haar terugbrengen. Eerder kon hij niets tegen de veedieven beginnen. Hij hoopte maar, dat Witte Veder hem spoedig achterna zou komen, dan kon die de wacht van hem overnemen, terwijl hij met Ann naar het Arendsnest terugkeerde. Met dat al zou hij zeker drie dagen kwijt zijn, vooropgesteld, dat hij voor Ann een paard kon machtig worden. Dit leek hem echter zo onmogelijk niet, want toen het nog licht was, had hij reeds kunnen bepalen, waar de paarden zich moesten bevinden.
Voorzichtig probeerde hij nu de deur. Deze was niet afgesloten, een teken, vond hij, dat ze zich hier volkomen veilig waanden. Hij waagde het, de deur een weinig open te duwen. Hij behoefde niet bang te zijn, dat de scharnieren kraken zouden. De deur was als gewoonlijk opgehangen aan een paar stukken leer.
Ademloos wachtte hij af, of men er binnen iets van gemerkt had. Niets bewoog zich echter....
Arendsoog stond op het punt, naar binnen te sluipen. Hij weifelde echter.... Er was iets, dat hem verontrustte. Hij zou niet kunnen zeggen, wat, maar hij voelde, dat er iets niet in de haak was.... Het was er tè stil binnen... Indien ze sliepen, of in de dommel waren, dan zou hij allicht enkele geluiden horen, een zucht, het gekraak van hout, als iemand zich keerde op zijn legerstede....
Heel voorzichtig duwde hij de deur wat verder open, keek
| |
| |
dan door de kier.... regelrecht in de loop van een revolver!
Maar Arendsoogs tegenwoordigheid van geest had hem nog nooit verlaten. Een sprong opzij, en hij was buiten bereik van het wapen......
‘Hands up! Arendsoog!’ hoorde hij echter op hetzelfde ogenblik achter zich, en tegelijkertijd zette een duw met een revolverloop kracht bij aan deze woorden.
Arendsoog deed het enige, wat hem in deze omstandigheden mogelijk was: hij stak de handen omhoog.
‘Laat die revolver vallen!’
Het pistool kletterde neer op de rotsachtige grond.
‘En nou naar binnen!’
Mislukt! dacht Arendsoog, terwijl hij gedwee ook dit bevel opvolgde, wel wetend, dat Moulders, (want diens stem had hij onmiddellijk herkend) geen seconde aarzelen zou, om te schieten.
Toch achtte hij alles nog niet verloren. Witte Veder was er ook nog, al kon hij dan ook niet dadelijk ter hulp snellen. Maar Witte Veder moest gewaarschuwd worden. En dat moest zijn paard doen....
Plotseling weerklonk door de stille nacht een eigenaardig gefluit.
| |
| |
‘Wat is dat voor gekheid?’ vroeg Moulders verstoord.
Opeens begreep hij echter.
‘Vlug!’ schreeuwde hij, terwijl hij, met Arendsoog voor zich uit, bij de deur kwam. ‘Vlug! Zijn paard! Hij heeft het gewaarschuwd!’
Arendsoog glimlachte voor zich heen. Lightfeet kregen ze niet. Een zacht gehinnik had zijn oor bereikt, en hij wist, dat het trouwe dier zijn bevel ‘Naar huis!’ begrepen had.
Op dit moment stormden hem een aantal mannen voorbij, die direkt de hoek van de hut omgingen. Naar de paarden, begreep Arendsoog. Even later klonk hoefgekletter: de achtervolging van Lightfeet was begonnen.
Ondertussen werd hij de hut ingeduwd, waar men reeds weer licht had gemaakt. Hij onderscheidde alleen Devil Jack. Van Ann was niets te ontdekken. Waarschijnlijk zat zij ergens opgesloten.
‘Ah!’ riep Devil Jack grijnslachend uit. ‘Daar hebben we nu onze vriend Arendsoog. Kom binnen, mijn jongen, kom binnen! Ga zitten, ga zitten! Je zult wel geschrokken zijn van deze buitengewone ontvangst, en je zult hopenlijk meteen wel inzien, dat je tegen mannen als Fred Moulders en mij niet opgewassen bent.’
Arendsoog verloor geen moment zijn kalmte. Hij keek de kerel glimlachend aan.
‘Wat verspil je weer een woorden, Devil Jack,’ zei hij. ‘Je weet heel goed, dat je bang voor mij bent.’
De bandiet liet een ruwe schaterlach horen.
‘Bang! Jongmens, vergeet in 's hemelsnaam niet, tegen wie je spreekt, want dat kon je wel eens opbreken!’
Arendsoog deed, alsof hij hem niet hoorde, en wendde zich half tot Moulders.
‘Zeg, Moulders, als het je hetzelfde is, zou ik graag de
| |
| |
handen naar beneden doen. Het is wat vermoeiend, zie je.’
‘All right!’ bromde Moulders. ‘Als je maar weet, bij de minste verdachte beweging gaat mijn revolver af.’
‘Weet ik. Die revolver van jou is altijd nogal gemakkelijk afgegaan. Ik zou wel enkele feiten op kunnen noemen, waarvoor de lui van fort Blue-Hill je allang zoeken.’
‘En nou hou jij die grote mond van je, of ik sla hem dicht!’ brulde Moulders woedend.
‘Verspil geen woorden, Fred!’ hitste Devil Jack hem op. ‘Of anders, laten we hem eerst even onschadelijk maken.’
‘Dat is beter, ja,’ stemde Moulders toe. ‘Je kunt zo iemand nooit vertrouwen. Doe je handen naar achteren!’ gelastte hij toen aan Arendsoog, tegelijkertijd zijn revolver scherper richtend.
Hier beging hij echter een onvergefelijke domheid. Want hij verschafte Arendsoog de gelegenheid, om zijn armen in beweging te brengen, een gelegenheid, waarop hij al lang had gewacht. Hij had namelijk opgemerkt, dat hij vlak bij de lamp stond....
Er klonk glasgerinkel, en de hut was in duisternis gehuld. Tegelijkertijd een scherpe knal.... een kreet van pijn.... echter niet van Arendsoog. Het was de stem van Devil Jack!
‘Verduiveld! Oh! Je hebt me in de arm geschoten!!’
Geen wonder, dacht Arendsoog, die op hetzelfde ogenblik, dat hij de lamp van de tafel sloeg, opzij was gesprongen, en wist, dat Devil Jack zich op èèn lijn met hem en de revolverloop had bevonden. Nu zat hij neergedoken achter de tafel, niet goed wetend, wat hij moest beginnen.
Het was doodstil in de hut. Arendsoog begreep, dat Moulders op het gehoor trachtte te bepalen, waar zijn tegenstander zat. Daarom kon hij zich niet bewegen, omdat het geringste geluid hem zou verraden. Toch kon hij niet te lang wachten,
| |
| |
want ieder ogenblik waren de achtervolgers van Lightfeet terug te verwachten, en dan was alles verloren. Zijn ogen, spoedig gewend aan de duisternis, ontwaarden de schim van Devil Jack, die, ondanks de pijn, toch zijn gekreun inhield, om Moulders te helpen. Onder de tafel door onderscheidde hij de benen van Moulders....
Het was zijn enigste kans, en hij greep die aan....
Even later werd Moulders volgens alle regelen der kunst ‘beentje gewipt’. Met een schreeuw van schrik sloeg hij achterover, en Arendsoog, die zich vliegensvlug onder de tafel had doorgewerkt, zat in een oogwenk boven op hem, tastend naar de revolver, die hij niet had horen vallen. Hij kreeg Moulders rechterarm te pakken, en drukte die tegen de grond. Hij ontmoette weinig tegenstand, en hij leidde daaruit af, dat de schurk door de val verdoofd moest zijn. Even later omklemde zijn hand de revolver, maar dat was dan ook het laatste, wat hij zich herinnerde....
Hij had gehoopt, dat Devil Jack buiten gevecht zou zijn gesteld. Die was echter nog wel in staat, hem met een stuk hout zulk een klap op het hoofd te geven, dat hij als een blok neerviel....
--------------------
Onduidelijk drongen stemmen tot hem door. Hij kon echter geen woord onderscheiden. Het suisde in zijn oren, of hij in het water ondergedoken lag.... Langzamerhand keerde evenwel het bewustzijn terug. Hij opende de ogen, en zag, dat de hut weer verlicht was. Bij het vuur, dat nu een rossige schijn tegen de houten zoldering wierp, zaten enkele mannen, waaronder Moulders en Devil Jack, de laatste met sijn arm in een doek.
Toen herinnerde Arendsoog zich alles, en hij deed tegelijkertijd twee onaangename ontdekkingen.
| |
| |
De eerste was, dat hij een ondragelijke hoofdpijn had, de tweede, dat hij zo gebonden was, dat hij geen vin kon verroeren.
‘Als die knol naar huis terug is,’ hoorde hij Moulders zeggen, ‘dan moeten we ons in ieder geval haasten.’
Arendsoog wist nu zeker, dat Lightfeet ontsnapt was.
‘Nou, zo'n haast heeft het niet,’ antwoordde Devil Jack. ‘Het duurt minstens drie dagen, eer er iemand hier kan zijn en dan zijn wij er niet meer.’
‘Drie is wel wat veel. Want je kunt er op rekenen, dat dat paard zo mogelijk bijna aan één stuk door loopt. Zeg dus maar gerust, twee dagen. Daarom moeten we morgen dadelijk aan de slag, en O'Conner moet vannacht nog een boodschap hebben. We zijn met het vee nog niet over de pas! Het is de grootste troep, die ik ooit onderhanden gehad heb.’
‘Nou, dan moest Ritter maar gaan. Die kent de weg het beste, en weet, waar hij O'Conner vinden kan.’
Een van de mannen stond op en rekte zich uit.
‘Veel zin heb ik er niet in,’ zei hij, ‘maar ik veronderstel, dat het nodig is. Wat voor boodschap moet ik overbrengen?’
‘Zeg hem,’ antwoordde Moulders, ‘dat hij moet zorgen, dat het vee morgen al de kant van de pas wordt opgedreven. Vertel hem maar, wat er is voorgevallen, dan begrijpt hij wel, dat er haast bij is. Zolang dat vee niet over de pas is, kunnen wij geen pottenkijkers hebben.’
‘Anders niks?’
‘Nee. Voor de rest gaat alles, zoals we met hem hebben afgesproken.’
Arendsoog lag ingespannen te luisteren, glurend door zijn half gesloten oogleden. Hij hield zich opzettelijk bewusteloos, hopend, op deze manier nog iets te weten te komen. Niet, dat hij vertrouwde, deze veediefstal op grote schaal nu nog te
| |
| |
Wat doen we met hem daar............ (Blz. 85)
| |
| |
voorkomen. Maar hij kon misschien later het gestolene opsporen, en wellicht daarbij ook de dieven. Even schoot het door zijn gedachte, dat de schurken hem waarschijnlijk zouden vermoorden, maar dat wierp hij dadelijk zover mogelijk van zich af. Hij vertrouwde er vast op, dat God hem en de kleine Ann niet in de steek zou laten.
‘Wat doen we met hem daar?’ vroeg Devil Jack, doelende op Arendsoog.
‘Die brengen we zolang naar de grot, met de kleine.’
‘Zouden we hem niet....’
Even hield Arendsoogs hart op met kloppen.....
‘Nee. Ik heb hem later nog voor wat anders nodig. Dat zal ik je wel eens vertellen. Eigenlijk loer ik al lang op hem, maar tot nog toe was hij me steeds te glad af.’
Moulders stond op, en kwam op Arendsoog toe. Even stond hij bij de roerloze gedaante, toen gaf hij hem een hevige trap....
Arendsoog slaagde er in, zich stil te houden, ondanks de pijn, die de schop hem veroorzaakte.
De anderen keken onbewogen toe.
‘Dit is nog maar het begin, mannetje! Als we eerst maar eens op de W-ranch klaar zijn, dan spreken we mekaar nader. En nu mannen, geloof ik, dat we nog maar wat moesten gaan slapen. Deze hier is nog in geen uren bij, en bovendien kan hij de touwen toch niet loskrijgen. Morgen is er genoeg te doen, dus neem van je rust mee, wat je nog krijgen kunt.’
|
|