| |
| |
| |
VI. Feest
Arendsoog ging niet eerder weg, dan nadat hij zekerheid had, dat Witte Veder goed verzorgd was. Langzaam reed hij naar huis, in diepe gedachten verzonken.
De toestand werd er niet gemakkelijker op, nu Moulders ontsnapt was, temeer, waar deze thans wist, wie Arendsoog eigenlijk was. Zeer zeker zou de schurk niet rusten, voor hij duchtig zijn haat gekoeld had.
Op het erf kwam zijn moeder hem tegemoet.
‘Mijn jongen, ik heb zo in ongerustheid gezeten! Je slaat helemaal geen acht op je wond! Hoe kun je nu zo lang wegblijven! Heb je gegeten?’
‘Nou, niet veel, moeder!’ zei Arendsoog glimlachend. ‘Ik had er ook geen tijd voor. Mijn wond doet me helemaal geen pijn meer. Die arme Witte Veder is er veel erger aan toe. Hij is neergeschoten door.... dat raadt u nooit... schrikt u niet....’
Moeder werd wit.
‘O, jongen.... toch niet....’
‘Ja moeder! Door Moulders!’
Arendsoog vertelde nu in korte woorden, wat er gebeurd was. Hij verzweeg niet, dat hij bijna had toegegeven aan de bekoring, om Moulders te doden, maar hij vertelde ook van zijn ongerustheid, nu de man ontsnapt was.
‘Och, jongen,’ zei moeder, ‘het is misschien beter zo. Laat alles maar aan Onze Lieve Heer over.’
‘Ja, moeder, maar ik ben zo bang voor u en Ann!’
‘Jongen, maak je over mij maar niet ongerust. Moulders kent in ieder geval nog niet onze schuilplaats. Ik vind het
| |
| |
op het ogenblik het ergste voor die arme Witte Veder. Heb je goed voor hem gezorgd?’
‘Natuurlijk, moeder!’
‘Dat verwachtte ik ook wel. Maar nu kom je eerst binnen, om wat uit te rusten en te eten. Ondertussen zal ik je groot nieuws vertellen. Er is hier een boodschapper van Pater Boyle.’
‘Wat?!’ riep Arendsoog verrast. ‘Van Pater Boyle? Komt hij?’
‘Ja, hij is al op weg hierheen.’
‘Wanneer kan hij hier zijn?’
‘Vermoedelijk morgenavond en anders overmorgen.’
‘Dat zou schitterend uitkomen! Overmorgen is het Zondag!.... Maar.... daar bedenk ik.... De streek is op het ogenblik helemaal niet veilig! Zolang Moulders hier met zijn bende rondzwerft, loopt de Pater groot gevaar! Ik moet hem onmiddellijk tegemoet!’
‘Kalm! Kalm, jongen! Er is geen sprake van, dat je nu weer uitrijdt!’
‘Maar, moeder, de veiligheid van de Pater....’
‘En jouw gezondheid! Dat zijn twee dingen, waarom we moeten denken.’
‘Goed! Maar mijn gezondheid zal er toch niet onder lijden....’
‘Dat weet ik nog zo niet. Je vergt veel te veel van jezelf. Ik weet wel een oplossing. Stuur er de Indiaan Christinus op af.’
‘Christinus? Is dat de boodschapper?’
‘Ja. Hij weet toch het beste, welke weg de Pater kiest.’
‘U hebt gelijk. Alleen weten we niet, of de Pater een voldoende geleide bij zich heeft. Want al is hij gewaarschuwd, als hij zich niet verdedigen kan....’
| |
| |
‘Dan geef je Christinus de boodschap mee, dat je morgenochtend de Pater tegemoet komt.’
Arendsoog had zich hierbij neer te leggen. Hij ging naar binnen, en vond daar de jonge Indiaan, die bij zijn Doopsel de naam Christinus had gekregen. In enkele woorden was de zaak uiteen gezet, en Christinus, die begreep, dat er groot gevaar dreigde, vertrok onmiddellijk.
De andere morgen volgde Arendsoog hem, vergezeld van een aantal Indianen, aan wie hij in de nederzetting om hulp had gevraagd. Daar vernam hij ook, dat er een verbetering in de toestand van Witte Veder was gekomen. Dokter Johnson had de hele nacht bij hem gewaakt. Daar de Indiaan echter nog steeds niet bij kennis was gekomen, had het geen zin, nog langer te blijven wachten.
--------------------
‘Kijk eens aan!’ lachte Pater Boyle, toen hij Arendsoog begroet had. Dat lijkt er veel op, of er een vorstelijk persoon wordt ingehaald!’
‘Ja, Pater,’ zei Arendsoog ernstig, ‘maar toch is het nodig. Er is hier veel gespuis in de buurt, en daar bent u met uw zes Indianen niet tegen opgewassen.’
‘Maar mijn kleed! Ze zien toch wel, dat ik priester ben! Anders heb ik nooit last!’
‘Deze keer vertrouw ik het niet erg. Er zijn er bij, die u, juist omdat u priester bent, niet zullen sparen.’
--------------------
Of Moulders niet in de buurt was, dan wel, dat hij een zo grote troep niet durfde aanvallen, in ieder geval ondervonden ze niet de minste last, en veilig en wel bereikten ze de nederzetting, waar het extra escorte afscheid nam. Pater Boyle keek de stoere kerels peinzend na.
‘Nog steeds hetzelfde hier?’ vroeg hij.
| |
| |
Arendsoog knikte.
‘Jammer,’ zei de Pater. ‘Er is hier veel werk te verrichten. Ze lijken me toch wel van goede wil. Helaas sit ik te ver weg, en heb voorlopig nog werk genoeg.’
‘Ik doe, wat ik kan, Pater. Maar het heidendom zit er zo ingeroest....’
‘Toch maar volhouden, Bob. Zo gauw ik me vrij kan maken, kom ik hier een hele tijd. Als jij ondertussen mijn catechist wilt blijven....’
‘Ik beloof het u, Pater. Alleen, u weet, dat ik mijn handen ook nog met andere dingen vol heb. In deze tijd hebben ze nog al eens wat te verduren van troepen bandieten, die als blanken geen goed voorbeeld geven.’
‘Je hebt gelijk. En juist bij deze eenvoudige Roodhuiden is het zo moeilijk, ze te doen inzien, dat het Christendom wat anders is dan zoals vele zogenaamde Christenen het beleven. Maar we geven nooit de moed op. Als er toch maar wat meer helpers in Gods wijngaard kwamen! Je ziet zelf, hoe groot mijn gebied is. Alleen het feit, dat ik hoogstens een of twee maal per jaar bij jullie kan komen, zegt al genoeg.’
‘Wat zijn de mensen toch bevoorrecht, die in de grote steden wonen,’ merkte Arendsoog op. ‘Zij kunnen desnoods iedere dag naar de kerk gaan.’
‘Als ze dat maar beseften,’ zuchtte de Pater. ‘Er zijn er helaas te veel, die maar hoogst zelden gebruik maken van die voorrechten.’
Na enkele uren rijden kwamen ze behouden op het Arendsnest aan. Moeder stond al met Ann bij de deur te wachten, en beiden knielden neer, om de zegen te ontvangen.
‘Welkom, Pater!’ zei mevrouw hartelijk, ‘U wilt zeker eerst naar uw kamer, om u wat te verfrissen?’
| |
| |
‘Graag, mevrouw, want we hebben nog al wat stof opgedaan tijdens die geforceerde rit.’
‘Heeft Bob u weer voortgejaagd? Die jongen gunt zichzelf en anderen nooit eens wat rust.’
‘Nou, nou, moeder!’ lachte Arendsoog. ‘Zo erg is het nu ook weer niet! En u weet toch, dat het nodig was. Ik voelde me niet eerder gerust, voor de Pater veilig en wel in het Arendsnest zat.’
‘Wel!’ riep de Pater uit. ‘Nu zit hij in het Arendsnest, en nu gaat hij eerst zijn veren eens wat opstrijken!’
Daarop volgde hij mevrouw Stanhope naar de logeerkamer, terwijl Arendsoog met Jim zorgde voor het nachtverblijf der Indianen.
‘En houdt u nu helemaal nog geen conversatie met buren?’ vroeg Pater Boyle, toen ze na het avondmaal nog even rustig bijeen zaten.
‘Die conversatie is onmogelijk,’ antwoordde mevrouw, ‘omdat er hier in de omtrek nog steeds geen ranchers wonen.’
‘Onze enige buren zijn nog altijd de Indianen van het dorp, dat we straks passeerden,’ vulde Arendsoog aan.
‘Maar is dat nu wel goed?’ vroeg de Pater. ‘Het is zo toch veel te eenzaam.... Ja, niet voor jou, Bob. Jij gaat er dag in, dag uit vandoor, komt voortdurend met andere mensen in aanraking. Maar je moeder en Ann en Jim en....’
‘Och, Pater,’ zei moeder met een berustend glimlachje, ‘men moet van twee kwaden het minste kiezen. U weet, waarom we indertijd onze farm verlaten hebben....’
‘Ja, maar alleen begrijp ik nog maar steeds niet, hoe het komt, dat die Moulders met zijn kornuiten zo'n haat tegen u en uw man hebben.’
‘U had altijd zo weinig tijd, Pater, en u hebt er nooit naar gevraagd. Maar nu kan ik het u wel vertellen. Bob,
| |
| |
jij weet het voor een groot gedeelte al. Ann niet, maar die mag het nu wel horen.
Zoals u weet, zijn wij beiden, mijn man zaliger en ik, in Engeland geboren. Voor we trouwden, vertrok mijn verloofde naar Amerika, omdat hij in Engeland niet voldoende vooruit kon komen. Toen hij hier een goede positie had als opzichter op een grote ranch, liet hij mij overkomen. Ondertussen had hij het geluk, zelf een ranch te kunnen kopen. In de streek, waar hij opzichter was, hadden ze een overval op'n bank gedaan. De directie loofde een toentertijd grote som, drieduizend dollar, uit, aan degene, die het klaarspeelde, het geroofde geld terug te brengen. Door een toeval kwam mijn man van een Indiaan te weten, wie de rovers waren. Hun aanvoerder was Moulders. Geheel alleen ging hij naar hun kamp, speurde net zolang, tot hij wist, waar het geld verborgen was, en twee dagen later was hij terug met de politietroepen. Het geld werd in beslag genomen, en de meeste bandieten gearresteerd. Onder degenen, die ontsnapten, was helaas Moulders.
In de rechtzaak, die volgde, moest mijn man natuurlijk komen getuigen, en zodoende wist Moulders al gauw, wie hem deze kool gestoofd had. Een paar dagen, nadat de veroordeling een feit was, kreeg mijn man een anonieme brief, die natuurlijk van Moulders kwam. Daarin dreigde men hem, dat hij vroeg of laat zijn straf voor het aanbrengen van de bende wel zou krijgen. En we weten nu....’
Mevrouws stem beefde. Tranen kwamen in haar ogen. Pater Boyle brak het verhaal af.
‘Ja,’ zei hij, ‘we weten nu, dat Moulders woord gehouden heeft. Maar we weten ook, dat er Eén is, die alles ziet en hoort, en die eenmaal zal oordelen.... En nu zullen we, als u het goed vindt, eens aan andere dingen gaan denken. Hoe staat het met onze kapel, Bob?’
| |
| |
‘O, Pater,’ antwoordde deze, ‘die heeft Jim ondertussen al klaar gemaakt. Hij is er natuurlijk al aan begonnen, zo gauw hij hoorde, dat u zoudt komen.’
Als kapel diende een loods achter het huis, die ist gewone omstandigheden als bergplaats was ingericht voor allerlei, wat men niet direkt nodig had. Nu was dit alles opgeruimd, en de kleine ruimte herschapen in een stemmige huiskapel. Een ruw altaartje stond op een verhoging, wachtend op de
bekleding, die de Pater altijd meebracht. In het midden, waar de altaarsteen zou rusten, gaapte nog een ondiep, vierkant gat.
Met behulp van gordijnen had Jim zelfs een biechtstoel gefabriceerd. En daar werd nu door de Pater biecht gehoord, nadat hij eerst met Jim en Bob het altaar in orde had gebracht.
| |
| |
De andere morgen was het groot feest. Na de H. Mis, waaronder allen, ook de Indianen-geleiders, ter H. Communie gingen, wachtte een kostelijk ontbijt, opgediend door de meid, die vòòr de anderen was weggegaan.
Over het Arendsnest was de zondagsrust vredig neergestreken....
Een plechtig lof besloot deze heerlijke dag....
--------------------
's Maandagsmorgens in alle vroegte vertrok de Pater weer, begeleid door Arendsoog en hetzelfde escorte Indianen uit de nederzetting. Men kon immers nooit weten! Moulders mocht eens in de buurt zijn....
|
|