Niet het algemeene, maar het bizondere moet ik trachten aan te duiden. Wie na ons komt zal kunnen spreken over de kunst van deze dagen, - wij zien nog het meest de kunstenaars, elk op zichzelf.
Ieder kunstenaar van eenige beteekenis staat afzonderlijk voor iets. Hij vertegenwoordigt iets: het bizondere dat met zijn naam verbonden blijft.
De vraag wordt dus: wat is dit bizondere, als we spreken over Hélène Lapidoth-Swarth?
Het antwoord is kort: zij is de dichteres van de Liefde.
Zij is de eerste vrouw geweest, die in onze taal, trots vooroordeel, kilbloedigheid en babbelzucht, het lied van den hartstocht durfde uitzingen zonder voorbehoud.
Onze dichteressen deden het niet, onze dichters na '60 al evenmin.
Blader ze maar door, de dichtbundels, en zoek naar liefdezangen, naar kreten van passie... Misschien vindt ge hier of daar iets wat er uit de verte aan doet denken, - het geluid is zoo zwak, zoo flauw.
Het blijft bij een verzuchting, een zacht geneuried liedje, een schroomvallige aanduiding, een oolijkheidje, maar er is niets van het geweldige in, dat een pijnboom ontwortelt en dompelt in een vulkaan om een gloed-bekentenis te griffen in de hemel-ruimte; ook niets van de groote smart, die den grooten hartstocht overal vergezelt, zoo trouw als zijn schaduw.
Toen kwam Jacques Perk - en tegelijk kwam Hélène Swarth.
Dit was het opklinken van twee vreemde stemmen met geheel nieuw geluid, maar waarvan de eene àl te gauw zweeg.
Hélène Swarth bleef, en in vollen rijkdom ontbloeiden haar verzen als wonderschoone bloemen. Haar verzen brachten het nieuwe van vrouwenliefde en vrouwenlijden in onze lite-