| |
IV.
Met verloochening van alle schrijvers-ijdelheid zou ik kunnen wenschen dat men het résumé van Termeer's karaktertrekken, wat ik hierboven trachtte te geven, vervelend vond, en wel om deze reden: opdat men daardoor te meer eerbied zou krijgen voor het kunst-vermogen van Emants, dat hem in staat stelde over dien Termeer een boek te schrijven van bijna drie honderd bladzijden, belangrijk van het begin tot het einde.
Het is of hij van al de vroeger gegeven uitbeeldingen van zenuwzwakke naturen, het meest karakteristieke heeft saamgenomen, tot het scheppen van éen volkomen beeld. Mag ik de zielsontledingen van dergelijke menschen, gelijk ze in zijn vroegere werken voorkomen, elk voor zich vergelijken met een beek, dan zijn al die beken samengevloeid in Een nagelaten bekentenis tot een breeden krachtigen stroom.
Als ik van dit boek zeg dat het eentonig is, dan bedoel ik dit als lof. De artiest heeft dat zóo gewild, en hij had de macht - een niet geringe - om het zoo te maken. Het is met bewonderenswaardige beheersching grijs gehouden van
| |
| |
de eerste bladzij tot de laatste. Een tijdlang sprak men in de schilderkunst van een symphonie in kleuren. Welnu - dit is een symphonie in grijs. Het geheele gamma werkt samen, van het donkere horizon-grauw op een herfst-avond tot het teeder grijs van de parel. Maar daar binnen blijft het. Het boek is overweldigend door zijn somberheid, die nooit gewild is, maar een noodzakelijk gevolg blijkt. Voorzeker heeft Emants in dit werk het uiterste bereikt in een zijner kunstrichtingen, een toppunt. Ik wil dit hier zoo nadrukkelijk zeggen, uit een gevoel van teleurstelling dat er nog met zoo weinig geestdrift over dit boek is gesproken. Heeft Nederland dan zooveel schrijvers van beteekenis, dat het niet meer verheugd behoeft te zijn over deze heel bizondere uiting van littérair talent?
Bij het lezen van de reeks zijner werken ontdekt men bij dezen schrijver een doorzettingsvermogen, een vastheid van artistieke overtuiging, een taaie trouw aan zijn beginselen, een volharding die zich niet laat ontmoedigen door de weinige sympathie, gevonden bij het Nederlandsche volk, en die eerbied afdwingt. Door al de mode-kenteringen in den littérairen smaak van '78 tot heden is Emants zelfbewust zijn eigen weg gegaan, niet zich storend aan den nukkigen smaak van een steeds weifelend en wankelend publiek.
Aangetrokken door het Fransche naturalisme en niet tevreden over de vrijmachtige wijze, waarop vele auteurs de door hen geschapen personen als ledepoppen naar hun hand zetten, ze bewegende volgens de eischen niet der natuur, maar hetzij van een intrige, hetzij van de maatschappelijk-overeengekomen moraal, meende hij dat der wetenschap een grooter aandeel toekwam in de littéraire kunst. Niet meer de willekeur van den schrijver mocht beslissen over het karakter en de handelingen van zijn schepselen: hun daden, hun goed en kwaad
| |
| |
moesten gemotiveerd blijken door wat vooropgesteld werd van hun afkomst, zoowel als door de omstandigheden, waaronder ze menschen werden; door erfelijken aanleg en fyziek, zoowel als door hun omgeving.
‘Beschrijft de auteur een zenuwzwak gestel, dan zal hij de omgeving niet als een decoratief behandelen, dat op het spel van den acteur weinig invloed uitoefent; integendeel doen gevoelen hoe kleine veranderingen in de atmosfeer, onbeduidende opmerkingen van sym- of antipathieke personen, nauwelijks waarneembare geuren en niets beteekenende wijzigingen in een dagelijks wederkeerenden loop van zaken, reacties in het leven roepen, die verbazend hevig zijn, in verhouding tot de wijze, waarop de normale mensch door dezelfde prikkels wordt aangedaan.’
Zoo geeft hij de theorie in Pro domo, en hij brengt ze in practijk in zijn laatste werk. Doch dat hij zelf lang niet terstond geweest is waar hij wilde, dat hij zich nog had los te maken uit veel, wat aan de literatuur van vóor vijf-en-twintig jaren eigen was, blijkt uit tal van détails, als wij zijn vroegere werken doorlezen en met dit laatste vergelijken. Er is voor hem een tijd geweest toen hij een natuurbeschrijving nog geheel-en-al gebruikte als decoratie, als een aangename afwisseling in de compozitie van het boek, en het verband weinig voelbaar was tusschen de personen en wat hen omringde. Zoo in zijn Najaarsstormen de gezochte schildering van het herfstlandschap met de afgesleten vergelijking van de natuur als bruid en den herfst als bruidegom, welke vergelijking wij terugvinden in Jong Holland (I, 134).
Maar om te weten hoever hij het al spoedig gebracht had in het weergeven van gemoedsstemmingen, zoo waarachtig mogelijk, leze men hoe de overspannen Fanny haar linnenkast in orde maakt, of de wandeling van Tonie Upbergen
| |
| |
met Bertha door Arnhem, leze men, - ik doe maar hier en daar een greep - hun laatste onderhoud voor het afscheid, of de droom-vizioenen van Lina (Juffrouw Lina, 261 vlg.).
Heb ik in dit opstel reeds meer dan eens gesproken over zijn kunst-theorieën, dan heb ik dit toch niet gedaan omdat ik er zoo bizonder veel waarde aan hecht. Misschien klinkt dit wat vreemd. Wel in het algemeen als er rationeele denkbeelden over kunst in verkondigd worden, maar niet in het bizonder met betrekking tot den artiest zelven. Het komt mij namelijk voor dat de kunstenaar meer zijn theorie maakt of kiest naar den kunstaanleg die hem in het bloed zit, waaraan hij zonder het zich beredeneerd bewust te zijn reeds uiting gaf in zijn werk, dan dat hij zijn kunst zou vormen naar zijn theorie; zooals een godsdienstig mensch onwillekeurig zich aan die dogmata zal hechten, welke het best passen aan zijn natuur. Ook tot deze schijnbare vrije keuze wordt hoogst waarschijnlijk in onszelven voor ons besloten.
In elk geval vind ik den kunstenaar honderdmaal meer belangrijk dan zijn theorie. Spreekt hij ze uit dan zal hij, als we goed toezien, ons een middel te meer in de hand geven om hem te kennen. Maar ze interesseert ons, wat hèm betreft, ook alleen, als hij eerst bewezen heeft artiest te zijn. Dat staat bovenaan. Een knap, scherpzinnig psycholoog zal, wat het feitelijke aangaat misschien een nog beter zielsontleding geven van een mensch als Willem Termeer, en nog helderder kunnen aantoonen welke factoren erfelijkheid, opvoeding en omgeving waren in zijn menschwording. Zijn analytisch vermogen is door uitsluitend psychologische studie wellicht zóo verscherpt dat hij als het ware elk ziele-vezeltje u op zichzelf voorlegt, en geheel duidelijk maakt waar de verwording begint en hoever zij zich
| |
| |
uitstrekt, - maar.... zal hierbij de mensch als geheel niet verloren gaan? Door de boomen zoudt ge spoedig het bosch niet meer zien. Om ondanks de ontleding elk oogenblik nog den geheelen mensch te kunnen reconstrueeren, den levenden en handelenden mensch, den mensch die gehoorzaamt aan den druk der duizenderlei verborgen veeren, waarvan wij er nu en dan eenige zien, - daarvoor is de artiest noodig.
Wat dezen Willem Termeer betreft - voor hem was Emants noodig.
Emants geeft hem met absoluut terugstellen van persoonlijk wel- of onbehagen.
Zijn groote kracht is zijn objectiviteit, de beheersching van eigen voorkeur of antipathie, welke zeldzame eigenschappen zoo gelukkig samengaan met het vermogen om in het zieleleven van anderen door te dringen. Tot verduidelijking kies ik een voorbeeld van dit objectiveeren uit Juffrouw Lina, ook omdat ik de herinnering aan dit door velen ook ‘onsympathiek’ genoemd boek gaarne verlevendigen wil.
Misschien heeft elk lezer wel eens voor de moeilijkheid gestaan om met opzet onlogisch te spreken. Wat vanzelf maar al te dikwijls zoo gemakkelijk geschiedt, blijkt lastig te zijn als men het op een gegeven oogenblik wil nabootsen.
Deze zelfde moeilijkheid ervaart de schrijver in nog veel grooter mate, als hij zich in moet denken in den onlogischen gedachte-gang van iemand die door allerlei invloeden verward denkt. Een op te voren bepaalde wijze verwarden denker te laten spreken eischt veel meer indenken en samenvoelen met den persoon, dan iemand een logische redeneering te laten houden.
Van de kunst om bijv. een zenuwzwakke, praatgrage, eigenwijze boerevrouw zich te laten uiten, zooals dit onder
| |
| |
velerlei invloeden noodzakelijk moet geschieden, levert Emants een meesterlijke proeve.
Jan Prank krijgt ruzie met Willem van der Straeten, den galant zijner dochter Ant, wiens vader een strooibiljet heeft laten verspreiden ten nadeele van Prank's herkiezing tot gemeenteraads-lid.
Ant kiest partij voor haar vader, en dit brengt Willem op het vermoeden dat zij hem niet trouw is. Er zijn over en weer heftige woorden gevallen, en eindelijk wordt het oordeel van Prank's tweede vrouw, Lina, gevraagd.
Hoor nu Emants verder:
‘Een poos hield zij de oogen gesloten en de lippen stijf op elkander geklemd. Daarna - de blanke, welgevormde vingers diep in de boter begravend - sprak zij met klem in haar eigenaardigen tongval, die zijn Geldersche afkomst nooit geheel verloochende:
- 't Is, omdat ielui 't vraagt; want 't zunt m'n zaken niet. Ieder 't zijne, en Ant is maar m'n stiefdochter. Of ze dien Piet Terhorst ook 't jawoord heeft gegeven.... ik weet 't niet: want op de woning is hie zeker in geen half jaar geweest, en.... da's 'n zaak van Ant met d'r hart en d'r geweten. Was ze m'n eigen kind, dan zol 'k zeggen: wees oprecht tegen één, want niemand kan 't tegen twee tegelijk wezen. Maar.... recht is recht en de waarheid mot gezeid. worden zonder anzien des persoons. Daarom.... dat Ant d'r vader verdedigt.... 't is mooi en zooas 't behoort. Z'n vader krijgt een mensch van God, en al was hie ook 'n moordenaar, 't past niet kwaad van 'm te spreken, want zooas 't is, zoo is 't ook goed en niemand zal 't verbeteren, schoons.... rechtvaardig is God niet, en as de dominee 't vertelt, dan weet ie d'r niks van. Trouwens, ik heb 't 'm gezeid, doe z'n
| |
| |
vrouw me verlejen Zondag vroeg hoe 'k rooie jenever maakte. Waarom, zei 'k, is d'een rijk en gezond en gaat 'm alles voor de wind, zei 'k, en waarom is d'ander arm en ziek en ongelukkig? Wel, zei hie: God is ondoorgrondelijk. Noe, da's waar, en daarom motten wij, menschen, rechtvaardig wezen, want God ziet waarheen ie koers zet; maar wij zunt blind. En d'r staat geschreven: wat gij nier wil, dat u geschiedt, doe dat ook an een ander niet. En zoo komt 't, zooas z' in Zutphen zeggen, dat de beste mensch, die heeft ook 't beste geleuve. Daarom.... as oe vader kwaad en laster van 'n ander schrijft, dan schrijft ie z'n eigen 'n oordeel en op de wereld zal 't 'm slecht gaan, schoons.... Wie zonder zonden is, moet den eersten steen werpen, en dan zeg ik maar altoos: oordeelt niet as ie niet geoordeeld wilt worden. Vergevingsgezind motten wij, menschen, mekaar behandelen; want volmaakt zunt we geen van allen, en wie haat draagt jegens z'n naaste is as 'n man, die z'n eigen huis in brand steekt om de duiten te krijgen van de assurantie.’
Vergelijk hier nu eens bij de bekentenis van Emma Blank aan haar man; of die van Clara van Harden, en daarna het gesprek van Willem Termeer met De Kantere, dan zal ieder wel duidelijk zijn wat ik bedoel met Emants' groote gaaf van objectiveeren.
Interessant ware het zeker deze zijde van zijn talent te beschouwen in verband met zijn tooneelarbeid.
Ik heb straks reeds gerept van Emant's onafhankelijkheid tegenover het publiek. Hij schept nu eenmaal een kunst, die hem niet populair zal doen worden, en hij doet niets om zijn kunst ter wille van het publiek te wijzigen.
Men mag hieruit niet het gevolg trekken, dat populaire schrijvers dit wel doen: een artiest kan geheel zichzelf zijn,
| |
| |
en toch populair. Dat hangt af van zijn artistieke neiging. Doch daar het den kunstenaar niet onverschillig zijn kàn waardeering en sympathie te vinden, is er, als deze zich tot weinigen blijven beperken, meer kracht en zelfvertrouwen en artistieke bewustheid noodig om zichzelf te blijven en geen concessies te doen.
Men moet hier goed blijven onderscheiden, en al theoretizeerende heeft Emants zelf zich vergist. In zijn Pro Domo haalt hij de woorden aan van een criticus, die gezegd heeft: ‘wanneer de kunstenaar slechts trouw weergeeft, dan missen zijn werken het sympathieke, het roerende, waarnaar de lezer vraagt.’ Emants is het niet met dezen criticus eens, maar wat doet hij nu? Hij bestrijdt niet de geheel-en-al verkeerde concluzie van den criticus, maar beweert dat een kunstenaar dat ‘sympathieke’ extra in een werk zou moeten leggen. Hier slaat hij de plank mis.
Het hangt immers geheel van zijn temperament af, hoe de artiest weergeeft. De indrukken door twee artiesten van eenzelfde voorwerp of toestand ontvangen zijn noodwendig verschillend. Derhalve zal ook het rezultaat van weergeving even noodzakelijk moeten verschillen. En uit het kunstwerk zal de kenner het onderscheid der beide temperamenten opmerken. Dat van den licht aandoenlijke moet anders zijn dan dat van den koel observeerende, juist als beiden oprecht zijn.
En het verschil is nog verder van strekking. Zelfs de aard der indrukken hangt af van de individualiteit des kunstenaars. De een zal een indruk ontvangen en tot weergeving geprikkeld worden van wat den ander in het geheel niet treft. Dat noemt men gemakshalve ‘de keus van het onderwerp’, terwijl men zou kunnen zeggen, dat het ‘onderwerp’ den kunstenaar kiest en zich aan hem opdringt.
Nu dringen zich aan Emants' artistieke natuur het meest onderwerpen op, die der groote massa onsympathiek zijn. En daar deze
| |
| |
niet op de kunst, dat is op de weergeving zelve, maar bijna alleen op het weergegevene let, en zich daarbij geheel laat leiden door persoonlijk wel- of onbehagen, blijft zij zoowel in haar sym- als antipathie den artiest vreemd. Alleen zal sympathie haar vanzelf iets dichter tot hem brengen, en haar vermogen tot kunstwaardeering vergrooten. M.a.w. het publiek zal er eer' toe komen het kunst-schoon te ontdekken in iets wat zijn sympathie wekt, dan in iets waarvan het zich met antipathie afwendt.
Gelijk weer uit zijn laatste boek blijkt, wordt Emants' natuur het meest aangegrepen door onderwerpen, die hem in staat stellen zijn lust bot te vieren in het analyzeeren van 's menschen aandriften en de daaruit volgende handelingen, - en zijn pessimisme doet hem zich bij voorkeur (wij weten nu in welken passieven zin) wenden tot gedegenereerden, in wien het mooie der menschelijke neigingen overheerscht wordt door het leelijke. Andersom kan zijn pessimisme ontstaan zijn uit het niet vinden van dat mooie, of wel uit het daarvoor blind zijn, zoodat het zich voor zijn observatie-vermogen hardnekkig schuilhoudt, - kan zijn pessimisme ook ontstaan zijn uit teleurgesteld verlangen of geloof. Scherr heeft gezegd, dat het pessimisme de spijtbetuiging in zich sluit over het niet verwezenlijkt zien van een ideaal, dat men voor verwezenlijking mogelijk acht. Is dit zoo, dan zouden vele moderne kunstenaars en Emants met hen verkapte idealisten zijn.
Behalve de grieve tegen het onsympathieke van het meerendeel zijner kunst, hoort men ook van zijn ongevoeligheid als artiest. Het is wel ‘knap’ wat hij schrijft, maar het ‘gevoel’ ontbreekt. Ook hierin moeten wij wel onderscheiden. Dat zijn talent hem meer brengt tot koel observeeren en analyzeeren van menschelijke aandriften en aandoeningen, dan tot pathetische weergeving van passies en emoties, is waar. Maar toch worden in zijn werken noch de heftigste uitingen van harts- | |
| |
tocht, noch het innig weergeven van smart gemist. Ik wijs op Mantazza en Najaarsstormen, op de geheele overgave van Hanna in Een avontuur, op het groote leed van Crébillard (Lichte kost), op de teerheid van Luitenant van Harden voor zijn paard (Dood). Maar Emants blijft vóor alles krachtig, zich beheerschend. Ik wil ten overvloede nog een fragment inlasschen uit Juffrouw Lina, waarin ik veel en mooi sentiment vind, doch de boerejongen van Emants is niet sentimenteel, gelijk de jongens van Cremer zijn.
Kees, de pleegzoon van Jan Prank houdt veel van Maria, die door een ander verleid is, en ondanks haar toestand heeft hij haar ten huwelijk gevraagd.
Jan Prank weet dit, vraagt hem naar den uitslag van zijn aanzoek, en wij hooren nu het volgende gesprek:
- ‘Zoo.... eb ie nog met d'r gesproke? En wa' zai ze:
- Ja, ze was errig kort van stof; maar ik 'iel an, zie je, en eindelik zai ze zoo: je zel d'r toch wel voor bedanke de vader te worde van 'n kind da' je nie angaat. Nou.... toe wist ik wel waar de schoen 'm wrong en zai 'k: as 't jouw kind is, ïs 't ook van jou, en voor al wa' van jou is zei 'k zorrege of 't van mezelf was.’
Prank knikte.
- ‘Net. En wat eit ze daer wel op geantwoord?’
- ‘Nie veul mooi's. Eerst keek ze me eel wonderlik an.... zoo errenstig, weet je, maar daarna begon ze valsch te lache: Nou, da' vin ik nie mooi; 't was toch zoo belachelik nie. Toe zai ze: je weet nie wat je praat, en je zei d'r nog wel is anders over denke. Maar da's nietes! Ik weet eel goed wa 'k zai, en....’ Bij deze woorden begonnen zijn oogen vochtig te glinsteren: ‘as ze d'r ongelukkig van wordt.... waarom zou ik dan naderand anders prate? Ik meen 't ommers goed met 'r, en....’
| |
| |
Van sentiment gesproken!
Nu keer ik tot besluit nog eens naar Een nagelaten bekentenis terug.
Ik heb vroeger reeds elders (Los en Vast, 1894 No. 2) trachten te betoogen dat een oprechte weergeving van het leven tevens in zich zou sluiten het onwillekeurig prediken van een moraal. Welnu - ik ben er door Emants in versterkt. Deze is in zijn laatste werk - en zeker nolens volens - moralist!.... Om hem hiervan te overtuigen roep ik een auteur te hulp, wiens bedoeling bij hem niet verdacht zal zijn, namelijk Zola. Hoor hem even: ‘C'est nous autres, les naturalistes, qui sommes les seuls moralistes, parce que nous sommes les seuls respectueux de la vérité.’
Die zoozeer geëerbiedigde waarheid verkondigt in zijn laatste werk een moraal. Niet alleen de opwekking aan anderen om zich aan Willem Termeer te spiegelen, maar ook nog een andere. Onwillekeurig, maar met des te meer kracht. En om die moraal zou ik wenschen dat dit boek niet alleen gelezen werd door literatoren, maar door alle ouders en opvoeders. Het is een werk van ongewone pedagogische waarde. Het is daarom - en nu doe ik een beroep op onzen volksaard - een bizonder nuttig boek. Een handleiding in zielkunde, waaruit ieder, wien kinderen ter opvoeding zijn gegeven of toevertrouwd, kan leeren zich niet te laten afschrikken door de schuwheid, stugheid en eenzelvigheid van een ‘moeilijk’ kind, of door het ontdekken van verschillende kwade neigingen; waaruit zij kunnen ervaren hoe zelfs in dit zoo verworden kind, waarvan wij aldoor de menschelijkheid gevoelen, een zucht naar liefde, vriendschap en vertrouwlijkheid bestaat, maar zoo teer, zoo zwak, zoo arm aan leefkracht, dat die met veel verstand en zorg en liefde had moeten worden aangekweekt en gekoesterd.
| |
| |
De klacht van Willem Termeer: ‘Met wat verstandige dwang hadden mijn ouders aan mijn ongelukkig bestaan een betere plooi kunnen geven,’ is een aanklacht, gelijk dit geheele boek met zijn koele ontleding, zijn streng verband-zoeken van oorzaak en gevolg een aanklacht is tegen velen. Het wijst op de groote verantwoordelijkheid bij het sluiten van een huwelijk, op de verantwoordelijkheid der ouders voor het kind dat zij uit puur egoïsme het leven geven.
Voor onze letteren heeft Een nagelaten bekentenis natuurlijk in de eerste en voornaamste plaats zijn beteekenis als kunstwerk. Naar het mij voorkomt: als sluitsteen in een geheel van literarische werkzaamheid. Want in deze richting iets geven dat volmaakter is, lijkt mij niet mogelijk.
Heb ik Emants in mijn bundel Letterkundige Opstellen in zijn zucht naar het òn-gewone een der voorloopers genoemd van de nieuwere literatuur in ons land, - als prozaschrijver is hij het eerst den weg gegaan, waarop later Ary Prins, Frans Netscher, Van Deyssel, Van Looy, Van Groeningen e.a. hem volgen zouden.
Zijn verschillende kunst-uitingen te beschouwen in verband met de hoofdstroomingen in de letteren van Europa gedurende de laatste helft dezer eeuw blijve een werk voor later; hem nu in onze eigen literatuur de plaats aan te wijzen waarop hij aanspraak heeft, is voorshands nog onmogelijk; maar ik ben er zeker van dat zijn naam nog in de geschiedenis onzer letteren zal genoemd worden, als de namen van velen, wier stem met zelfverheffing gehoord werd in het litterair ramoer van het laatste tiental jaren, lang zullen vergeten zijn.
Daartoe zal Een nagelaten bekentenis niet het minst bijdragen.
|
|