| |
| |
| |
Tweede bedrijf.
Eenvoudig gemeubelde bovenkamer. Tegen den achterwand een groot fotografisch portret van een kind. Rechts in den achterwand een deur op de gang. In den linkerwand iets naar achter een deur naar een zijkamer. Tegen denzelfden wand een boekenhanger vol boeken. In den rechterzijwand twee vensters, waarvoor de gordijnen zijn neergelaten. Midden op den voorgrond een tafel met een paar stoelen. Links vóor tegen den zijwand een kleine tafel, met een stoel. Onder die tafel eenig speelgoed, waarbij een paardje. Ook rechts een stoel en op den vloer wat speelgoed. Het vertrek flauw verlicht door éen lamp.
| |
Eerste tooneel.
doortje. dr. frans koorders.
komt met behuild gezicht uit de zijkamer, zet een paar stoelen recht, gaat naar rechts, neemt een paar speelgoed-doosjes van den vloer, zet die zichtbaar aangedaan op elkaar op den stoel en wil door de gangdeur weggaan, als Frans binnenkomt.
O, meneer dokter, is u daar nog?... Ach God, - 't is net gegaan zooals u dacht. (Zij brengt haar zakdoek aan haar oogen.)
| |
| |
Ach ja - al voor een half uur, meneer. Hij was strakjes al zoo min, toen u wegging. Hij is toen niet meer bijgekomen. Een oogenblikje later werd hij ineens heelemaal blauwig in z'n gezichtje. Toen gaf hij nog een paar snikjes... en toen... was 't uit... (Zij schreit.)
meewarig.
't Is treurig!... En hoe is 't met de juffrouw?...
Akelig, meneer dokter. Naar om aan te zien. Denkt u nou dat ze een oogenblik gehuild heeft om het kind? - Ik heb geen traan van 'er gezien.
iets zachter.
Net als toen verleden maand 'er vader gestorven is. Ze was er niet bij geweest, - ze waren niet best met mekaar, begrijpt u, - maar toen ze den doodsbrief kreeg, kijk, meneer dokter, ik werd er miserabel van, zóo vreemd als ze deed. Toen heeft ze ook niet gehuild, maar dagen lang met zoo'n strak gezicht geloopen - net als een steenen beeld. En nou weer - datzelfde gezicht, maar geen traan... geen traan...
Ja, meneer dokter, en 't is net of ze er nou niet bij kan
| |
| |
blijven, - bij het kind. Ze loopt er aanhoudend vandaan, - 't is of ze er bang van is... ik weet zelf niet...
Zoo, - nu, ik zal eens gaan kijken... (Doortje af. Frans gaat naar de deur links.)
| |
Tweede tooneel.
frans. herman.
komt uit de zijdeur, loopt Frans voorbij, ziet doodsbleek, valt op een stoel bij de tafel neer, steunt snikkend het hoofd met de hand.
staat een oogenblik ten hoogste verbaasd, gaat dan naar Herman toe, legt hem de hand op den schouder.
Herman! - Jij hier?... En...
ziet verwilderd op, strijkt met de hand langs het voorhoofd.
bezorgd.
Kerel - wat zie jij er uit! Wat is er toch?... wat doe jij hier?
't Kleine ventje, - ja, dat heb ik gehoord. Maar ik begrijp niet...
| |
| |
laat het hoofd moedeloos zinken en schreit.
treedt iets terug en beschouwt hem verbaasd.
Herman - ik begrijp niet, waarom ben je zoo nerveus... zoo bedroefd? (Herman zwijgt. Frans haalt de schouders op, loopt naar de andere zij van de tafel, steunt daarop met beide handen en fixeert hem.) Herman, - zeg toch iets. Wat scheelt je?
dof.
Hij was al dood toen ik hier kwam... o God... zoo'n lief kereltje!... (Hij snikt.)
met groote ontroering.
Toen - jij - hier - kwam?... En jij kwam hier, omdat jij (met nadruk) zoo met de lui hier te doen hadt? Daarom kwam jij hier, - omdat de vader op 't kantoor werkt, is 't niet? (Herman zwijgt, buigt het hoofd dieper.) Zeg eens - is die vader nu ook thuis?... is die vader dáar nu ook? (Hij wijst naar de deur links.) Herman - antwoord me, is die vader dáár nu ook? (Herman schudt het hoofd.) Hê?... Niet?... Maar waar is hij dan? Of?... Of?!... (Hij ziet rond, en opeens blijft zijn blik gevestigd op het kinderportret. Hij doet er een pas naar toe, bekijkt het eenige oogenblikken en zegt met trillende stem:) - Herman... dit kind lijkt op... jou. (Gaat weer naar hem toe, angstig.) Dat portret lijkt op jou... Herman... op jou... kàn dat?...
springt op, hartstochtelijk.
Ja - 't lijkt op mij... 't is mijn kind, - mijn jongen, - mijn lieveling! (Frans wijkt ontsteld terug. Herman zakt weer op zijn stoel. Hoofdschuddend.) En nu is hij dood... dood! (Langzaam het hoofd opheffend.) Nu vind je me gemeen, hè?
| |
| |
smartelijk.
O Herman, - Herman! Vraag je dat aan mij?
Ja, jou, - jou. Veroordeel me maar.
Ik weet niet koe ik over jou oordeelen moet. Maar wat je daar gezegd hebt, vind ik verschrikkelijk.... voor Marie...
als wezenloos.
Verschrikkelijk... verschrikkelijk... (Strijkt met de hand langs het voorhoofd. Vliegt op.) Verschrikkelijk - zeg je - voor Marie?... Zeker... ja maar... die mag het niet weten - nooit - nooit! (Gaat naar Frans toe.) Ik bid je, Frans... ik smeek je... laat er haar nooit iets van merken... zij zou dood ongelukkig zijn... en dat mag niet.... dat mag niet!
somber.
Dus je hebt haar bedrogen?
staart voor zich; dof.
Ja.
En dat moest ik ontdekken.
(Pauze.)
opeens woest en dreigend.
Maar Marie mag er niets van weten... Verstaan? Begrepen?!
kalm, ziet hem strak aan; kortaf.
Ik heb nu àlles begrepen. Ik zou je nu raden je wat kalm te houden.
| |
| |
grijpt met beide handen naar zijn hoofd.
Kalm?... Kalm?... O, wees jij eens kalm, als je zoo gemarteld wordt!... (Gaat langzaam naar de zijkamer. Zachter.) En nu wil ik... mijn kind nog eens zien. (Af.)
volgt hem.
Ik moet het kind ook nog zien. (Hoofdschuddend.) Marie... Marie...
| |
Derde tooneel.
doortje, marie.
laat Marie binnen.
Neem me niet kwalijk, juffrouw, dat ik u niet dadelijk binnenliet. Ik verstond u niet goed - wij zijn zoo heelemaal van streek.
gekleed als einde 1e Bedrijf, ziet het vertrek rond. Half verstrooid.
Ja... jawel... dat kan ik begrijpen...
Niewaar, juffrouw?... Toen hij strak zoo erg werd, - ach, zoo'n ijselijke stuip, juffrouw, 't was niet om aan te zien! - toen ben ik uitgevlogen om den dokter. Vanmorgen hebben we maar den eerste den beste geroepen, die het dichtst in de buurt woont. Maar hij kon er weinig aan doen, en vanavond werd het hoe langer hoe erger. Nou is hij er weer bij, maar... (zij wischt haar oogen met de hand) nou is het al lang te laat.
ontroerd.
Is het kind al... dood?
Ja juffrouw, onze lieve Herman is dood.
| |
| |
Ja juffrouw, hij heette Herman. 't Was zoo'n flinke, knappe jongen. Daar hebt u zijn portret. (Marie ziet verwilderd naar 't portret en dan weer naar Doortje.) 't Arme schaap - och heer!... (Wijzend.) Daar staat zijn speelgoed nog. Gisterenmiddag was hij nog zoo vroolijk. Toen heeft hij nog met zijn paardje gespeeld, en dan riep hij gedurig: ‘Meerijen, Door - meerijen!’... En nou al dood!.... 't Is voor de juffrouw niet om te overkomen.
De juffrouw?.. de juffrouw?... en...
U woudt de juffrouw spreken?
verward.
Neen... neen... ja... dat is te zeggen... is er niet een mijnheer hier?... Dien zou ik graag even spreken... (Aarzelend.) Mijnheer... Koorders...
ziet Marie aandachtig aan; ontwijkend.
O zoo - een mijnheer, zegt u? Wacht, - dan zal ik toch eerst maar even... de juffrouw... Maar ga u zitten, juffrouw. (Zij wijst op een stoel en vertrekt, na geklopt te hebben, door de deur links. Marie blijft staan en kijkt naar het portret.)
| |
| |
| |
Vierde tooneel.
marie. frans.
komt uit de zijdeur op, ziet Marie en ontstelt.
Marie!... Jij?...
geveinsd kalm.
Och ja, Frans, ik ben je gauw gevolgd. Toen ik wis dat Herman zooveel belang stelt in de menschen hier, - (Zij ziet Frans strak aan.) dat merkten wij immers strakst
alsvoren.
Toen vond ik het niet meer dan mijn plicht, om mij die menschen ook aan te trekken. Allicht kan een vrouw in dit opzicht meer doen dan een man.
met meer beslistheid.
Zeker - zeker. Ik vindt het allerliefst van je. Maar ongelukkig is het niet meer noodig.
alsvoren.
Neen, dat heb ik gehoord. Wat is dat treurig! Maar ik wil toch Herman niet alleen laten staan in zijn... liefdadigheid. Misschien is er nog wel iets, waarmee ik van dienst kan zijn.
Neen, geloof me, je kunt hier niets meer helpen, en daarom... (Hij aarzelt.)
| |
| |
gemoedelijk.
Daarom stel ik je voor met me heen te gaan. Dan zal ik je naar huis brengen. Ga nu maar mee.
ziet naar de zijdeur.
Ja maar...
Neen werkelijk, Marie. Het is daar niets dan akeligheid. Wat behoef je nu noodeloos zulke treurige indrukken te zoeken? Dat moet je niet doen... Dat moet je vermijden. Daarbij, geloof me, je kunt hier toch niets uitrichten, niets helpen - waartoe zou je dan blijven?
met veel nadruk.
En... Herman dan?
ziet hem strak aan.
Frans - is Herman daar? - De waarheid, hoor!... de waarheid!
verward.
Herman?... Ja zie je... die... dat is... (Dringend.) Marie, hoor eens, je zult me een ontzaglijk groot genoegen doen, als je naar mijn raad wilt luisteren. Ik bid je - ga nu mee heen. Werkelijk - 't is beter, 't is veel beter. Kom, laat ik je nu naar huis brengen!
zeer beslist.
Neen, Frans - ik blijf: ik wacht op Herman.
Dus je wilt niet?... (Zich bezinnend.) Wacht - dan is het eenvoudigste, dat ik Herman even roep, dan kan hij met je heengaan. (Hij keert terug naar de deur van de zijkamer. Juist komt Greta Roskamp daardoor op.)
| |
| |
| |
Vijfde tooneel.
de vorigen. greta roskamp.
Donker gekleed. Rossig blond haar. Zeer blank. Groote, strak starende oogen. Dunne, dichtgeknepen lippen. Spreekt bijna voortdurend met diepe of gedempte stem. Meest bedaard, eenigszins automatisch in haar bewegingen.
Wat wilt u, dokter? (Trekt de deur achter zich dicht.)
treedt terug.
Ik meende dat mijnheer Koorders...
Die zal dadelijk wel hier komen.
aarzelt, kijkt naar Marie.
Zoo, komt hij dadelijk hier? Dan...
tot Frans.
Wacht ik hier even op hem. Ga jij gerust.
beleefd. Is bij de tafel gekomen.
Wilt u gaan zitten, mevrouw? (Marie gaat zitten.) Dan zal ik mijnheer Koorders even waarschuwen. (Zij gaat zeer langzaam naar de deur van de zijkamer.)
tot Marie.
En ga je dan dadelijk met Herman naar huis? Beloof je me dat?
| |
| |
Bonsoir Marie. (Tot Greta.) Juffrouw. (Af.)
heeft de deur half geopend, ziet om, weifelt, trekt ze opeens snel dicht en keert langzaam terug.
| |
Zesde tooneel.
greta. marie.
blijft bij de tafel staan tegenover Marie.
Mag ik ook weten, mevrouw Koorders?...
Zeker ken ik u. Al lang. Mag ik nu ook weten?...
aarzelend en ontwijkend.
Wat is het treurig... met uw kind... afgeloopen.
Zoo - vindt u dat ook treurig?
ziet haar meer en meer met bevreemding aan.
Ik? Natuurlijk. Wie zou dat niet vinden?
als bij zich zelf.
Ja, 't is heel droevig... vooral - (ziet Marie aan) dat weet u nog niet - omdat het een straf is.
| |
| |
Ja, ik voel dat het een straf is... voor mij - en ook voor Herman.
verschrikt.
Wat zegt u dáar?!
Zeker. Ook voor hem. Daar is goddank nog een beetje rechtvaardigheid.
alsvoren.
Maar ik begrijp u niet.
laat zich moedeloos op een stoel neervallen. Staart voor zich.
Dat moet dan het einde zijn, dáarvoor heb ik hem dan zoo liefgehad - voor al die ellende... En daarom heeft mijn vader mij verstooten, - mij niet eens meer willen zien, toen hij stierf... Nu is de groote straf gekomen voor alles. (Ziet opeens Marie aan.) Zeg - waarom moest Herman zich aan u verkoopen? En wat komt u nu hier doen?
ontsteld.
Ik weet niet... ik begrijp niet...
Wat komt de koopvrouw hier doen?... Ik heb u altijd de koopvrouw genoemd. U hebt immers Herman voor geld - voor heel veel geld gekocht?
vliegt op.
Juffrouw!... wat zeg je! Mensch - ben je krankzinnig?!
| |
| |
met iets angstigs.
Ga toch zitten... en praat niet zoo hard.. 't Is hier een sterfhuis... Hiernaast ligt mijn dood kind.
zakt als verlamd op haar stoel en blijft Greta verwezen aanstaren.
Of ik krankzinnig ben? (Hoofdschuddend.) Neen - nu niet. Bijna geweest - vroeger - vier jaar geleden - toen u met hem trouwde... Ik heb u toen gehaat... gehaat... ik kan u niet zeggen hoe ik u gehaat heb. (Marie schrikt.) Waarom moest u ook mijn Herman koopen? Ik was immers met hem getrouwd.
Maak u niet ongerust... niet op het stadhuis... daar was hij te fatsoenlijk voor. Nu heb ik geen recht meer op hem, - u hebt hem betaald. Vóor dien tijd was hij van mij, - van mij alleen.
ziet haar met weerzin aan, spreekt heesch.
Mensch - je liegt... je liegt... (Kreunend.) O God - wat meen je toch?
zeer somber.
Ik wou dat ik het loog: dat was gelukkig voor ons allemaal. (Met iets meer hartstocht, maar steeds met lage stem.) Wat ik meen? Moet ik u dan alles zeggen? Moet ik dan aan zijn vrouw vertellen, hoeveel ik van hem gehouden heb, en hoe ik met hem samenleefde, twee jaar lang...
| |
| |
handenwringend.
Ach, zwijg!
let hier niet op; als in zichzelf.
Twee jaar - twee heerlijke jaren... (Marie is opgestaan en gaat angstig luisterend naar haar toe.) Toen was hij alles voor me. Elken avond kwam hij hier - elken avond. En dan vertelde hij me alles - en dan lazen we samen - en... (Zij buigt het hoofd en blijft in gedachten voor zich staren. Marie ziet angstig naar haar. Pauze.)
ziet op.
O, en toen ging hij zich verkoopen - aan u. (Ziet Marie wanhopig aan.)
half opstaand.
Ga terug, - nog verder, - terug - daarheen.... Kom in godsnaam niet zoo dicht meer bij me. Mijn haat moest weer eens wakker worden. Want ik heb u gehaat... gehaat... (Ziet haar een oogenblik zwijgend aan. Met zeer gedempte stem:) Ik heb u dikwijls nageslopen; u weet wel, wij vrouwen willen zien die wij haten. Ik heb u dikwijls nageslopen, als u met hem wandelde. Ik ben u ook wel eens tegengekomen. Dan werd Herman wit van angst. (Nerveuzer.) En als u dan, zonder iets van mij te merken... vroolijk pratend naast hem voortwandelde... (Een oogenblik zich vergetend.) o - dan had ik u wel kunnen worgen! (Marie schrikt. Greta veel kalmer.) Och neen - wees nu maar niet bang. Ik zou het nu niet meer willen doen: Herman is het niet waard.
met trillende stem, fier.
Ik verbied je zoo over mijn man te spreken.
| |
| |
lusteloos neerzakkend.
Daar hebt u gelijk in. Maar ik kan niet anders over hem spreken. U houdt natuurlijk veel van hem - anders zoudt u hem niet gekocht hebben. (Ziet haar strak aan.) U hebt niet eens opgemerkt, of hij wel graag bij u was, - wèl?
met afkeer.
Mensch, je bent afschuwelijk.
let hier niet op, ziet voor zich.
Maar ik ging hem toen verachten... Bah, een man die zich verkoopt! U moogt hem nu gerust houden, - ik zou hem niet meer willen.
zinkt als vernietigd op haar stoel.
alsvoren.
Ik had genoeg aan het kind, - aan mijn lieveling. Voor hem bleef Herman trouw zorgen. Daarvoor had ik hem nog noodig. En nu... is mijn lieveling dood... mijn vader dood... en Herman verkocht. (Ziet Marie aan. Dof.) Nu ben ik alles kwijt, - àlles wat ik heb liefgehad, - hebt u nu nog geen medelijden met me?
ziet haar met weerzin aan.
Ik?... ik?... medelijden met ú?
fluisterend en scherp.
Dan toch met je man zeker?... 't Is immers ook zijn éenig kind, dat dood is. (Leunt moedeloos op de tafel. Somber.) 't Is mijn straf... mijn verdiende straf. Waarom heb ik mijn vader verlaten voor hèm?... En ik ben slecht geweest. (Tot Marie.) Ik heb mij dikwijls verheugd, innig verheugd, dat u geen kinderen kreegt, en toen dat twee, drie jaar duurde, plaagde, sarde ik Herman er mee... daar hielp geen geld voor.
| |
| |
weenend.
Hou op - hou op!... 't Is gemeen!...
ziet voor zich.
Ja, dat was slecht, heel slecht. En nu (meer en meer met aandoening) heb ik zelf... geen kind meer. - Soms heb ik gewenscht dat... mijn lief ventje sterven zou, omdat ik hem nooit den naam van zijn... vader zou kunnen noemen, als hij grooter werd... omdat ik bang was, dat hij me dan... verachten zou. Maar nu... valt het mij nog zoo zwaar! (Zij begint te snikken en laat het hoofd op de armen vallen. Zoo ligt zij eenige oogenblikken, terwijl Marie met ontroerd gelaat en onbewegelijk naar haar zit te staren.)
| |
Zevende tooneel.
de vorigen. herman.
komt met gebogen hoofd langzaam de kamer in. Marie ziende, ontstelt hij zeer.
Hoe!.... Marie - jij?
met een schok overeind, wischt haar tranen af. Snijdend.
Je vrouw komt je condoleeren.
deinst terug en ziet beiden om beurte aan.
O!
is opgestaan, bedwingt zich zichtbaar, ziet Herman strak aan. Pauze.
| |
| |
smartelijk.
Maar Marie, - in godsnaam, - waarom heb je dit gedaan?...
met zelfbeheersching. Haar stem trilt.
Omdat ik geen rust meer had; omdat ik best voelde dat er iets was tusschen ons...
Neen, neen - niets tusschen ons - ik zweer je...
Ik wilde weten wat het was. Nu weet ik alles en zal heengaan. (Gaat naar de deur.)
treedt haar in den weg.
Nu nog niet - u gaat nog niet heen.
verbaasd, doet een stap naar de deur.
Wat!
ziet Greta fier aan; met eenige stemverheffing.
En waarom niet?... Wat geeft u het recht mij hier te willen houden?...
smeekend.
Spreek niet zoo hard - 't is hier een sterfhuis. (Zij houdt even de hand aan haar voorhoofd, als om haar gedachten bijeen te houden.) U moet nog niet weggaan.... nog even blijven... even maar. Ik zal u geen kwaad doen - (met een blik naar Herman) uw man is er immers bij.
onwillig, toch weifelend.
Maar waarom?...
| |
| |
alsvoren.
Ik bid u - ga nog even zitten - ik bid u er om. Wij moeten nu tot klaarheid komen - dezen dag nog - den dag der gerechtigheid... Dan kunt u gaan... dan is àlles, àlles voorbij... voorgoed voorbij.
alsvoren.
Maar ik weet nu...
snel.
U weet nog niet het voornaamste. (Zij ziet opeens vol bitterheid naar Herman.) U weet nog niet wie hij is.
schrikt hevig.
Greta - och kom! - wat is dat nu?...
zacht en met nadruk.
Ik wil - spreken - vrijuit - eindelijk...
angstig.
Maar nu niet - hoe is 't mogelijk! Nu ben je toch veel te zenuwachtig... Morgen...
ziet hem strak aan.
Nu wel. Morgen zou jij het me wel onmogelijk maken. (Herman schudt ongeduldig het hoofd. Tot Marie.) Vandaag is de straf gekomen, de groote straf die komen moest. Maar nu wil ik ook alles zeggen, - alles.
doet een stap naar haar toe.
Greta! je zult toch niet...
ziet hem zoo wanhopig aan, dat hij terugtreedt.
Ik zal wèl. Alles, àlles wil ik vertellen, ik moet, het brandt mij hier. (Zij legt de hand op haar borst.)
| |
| |
smeekend.
Marie... Marie... ga heen - ik bid je - ga heen! Luister niet... ze is niet normaal... ze is overspannen door het groote verdriet.
ziet beiden om beurte aan zakt dan bevend op haar stoel neer en blijft Greta, als onder betoovering, strak aanstaren. Tweemaal opent zij den mond, maar er komt geen geluid.
tot Herman.
Jij zoudt nu misschien wel willen beweren, dat ik niet wel bij 't hoofd ben, niet? (Somber voor zich.) O - ik heb soms gehoopt krankzinnig te worden, want met een helder hoofd te moeten nadenken over al het onrecht, dat er in de wereld is, maakt het leven haast ondragelijk. (Tot Herman.) Maar val me nu niet meer in de rede - ik moet met je vrouw spreken. (Zij nadert Marie iets meer die op haar stoel een terugwijkende beweging maakt.) Mevrouw Koorders, ik heb u misschien diep beleedigd, dit spijt me - het was mijn bedoeling niet. Maar aan al de ellende, die eerst ik heb moeten beleven, en u op 't oogenblik, heeft maar éen persoon de schuld - hij... Hij alleen.
U heeft hij evengoed bedrogen als mij.
angstig tot Herman.
O Herman...
| |
| |
Hij zal mij niet tegenspreken.
Greta - zwijg! Ik beveel het je - zwijg! (Doet een stap naar haar toe.)
ziet hem strak aan. Vermanend.
Niet hard spreken - denk er aan! (Zij wijst naar de deur links.)
buigt het hoofd, treedt terug en valt moedeloos op een stoel.
tot Marie.
Herman Koorders heeft u ten huwelijk gevraagd, nu vier jaar geleden. Hij deed dit alleen om uw geld. (Herman schrikt hevig.)
slaat de rechterhand voor 't gelaat en maakt met de linker een afwijzend gebaar.
O!...
koud en kortaf.
Ik heb de waarheid moeten verdragen, - nu moet u dat ook doen. U moet hem nu kennen - heelemaal Koorders zijn zaken stonden toen...
staat op en maakt een beweging naar de gangdeur.
ziet naar hem.
Wil je heengaan?... Ga gerust.
| |
| |
staat een oogenblik besluiteloos, ziet naar Marie, die als versuft vóor zich staart, treedt met gebogen hoofd en toornigen blik op Greta terug.
Greta - hoe kùn je...
ziet hem minachtend aan, spreekt snel en zacht.
Ik zal niets dan de waarheid zeggen. Maar je vrouw heeft recht die te weten. (Tot Marie.) Vier jaar geleden stonden Koorders zijn zaken slecht. Hij had geld noodig. Anders liep het mis. Toen ging hij een vrouw zoeken met geld - of liever ‘geld zoeken met een vrouw.’
let hier niet op.
Hij hield vroeger veel, heel veel van mij. Dat weet ik zeker. Dat zal hij niet ontkennen. Hij had ook geen enkele reden om liefde voor te wenden, want ik was àrm. (Marie zeer onrustig.) Hij had genoeg aan mijn liefde en zou ook niet over een huwelijk met... een ander gedacht hebben, als 't niet geweest was om dat ellendige geld... (Als voor zich zelve.) Om hem plezier te doen had ik mij met lezen ontwikkeld. Misschien heeft hij wel plan gehad (Zij ziet even naar Herman, die somber voor zich staart) mij te trouwen, maar zijn zaken...
staat op.
O, ik wil weg - ik wil weg - ik kan het niet uithouden!...
| |
| |
treedt haar in den weg. Vragend.
Wat zachter, mevrouw Koorders... ik bid u... (Beslist.) U kunt nog niet heengaan. U moet eerst alles weten. (Marie kijkt, als zocht zij een uitweg, naar de deur links.) U kijkt naar die deur. (Zich opwindend en een oogenblik zich vergetend.) Daar komt u nooit door: daar ligt mijn kind - mijn dood kind - en jij zult niet wagen daar dicht bij te komen! (Zij ziet Marie zoo wanhopig aan, dat deze terugwijkt en Herman vooruit komt. Dan, als kwam zij tot bezinning.) O... vergeef me... (Tot Herman.) Wees gerust: ik zal je vrouw geen kwaad doen. (Tot Marie, smeekend.) Ik bid u, - blijf nog een oogenblik... ik meende niets kwaads... ik ben zoo van streek... maar ik moet u alles zeggen... àlles... Het brandt mij hier zoo. (Zwijgt even.) Later zal ik wel heengaan.
grijpt de leuning van haar stoel en zakt er langzaam op neer.
ziet vol onrust naar Marie.
spreekt wat sneller.
Toen hij meer kapitaal noodig had - de zaak staat nu weer wrak - zocht Herman een rijke vrouw. Toen trouwde hij u. Alleen om uw geld, dat was zijn excuus tegenover mij - dat begrijpt u wel.
begint dreigend naar haar te zien.
Maar u hebt toch wel gemerkt dat hij niet veel van u hield? (Marie laat het hoofd zinken.) Dat voelt een vrouw dadelijk. Maar u hieldt veel van hem, u woudt hem hèbben,
| |
| |
en met uw geld hebt u hem gekocht. Daarom noemde ik u de ‘koopvrouw’. Weet u hoe hij u noemde?...
vliegt op en grijpt Greta bij den schouder. Dreigend.
Zwijg nu - of....
staat opeens fier tegenover hem.
Denk je dan, dat ik nog langer voor jou behoef te zwijgen? Maar spreek zachter... (Zij wijst naar de deur links.)
slaat de hand aan zijn voorhoofd en wijkt wankelend terug.
Hij noemde u tegen mij - tegen anderen zal hij het wel niet gedurfd hebben - het...
smeekend.
Ach Greta, - Greta - waarom?...
tot Herman.
Je vrouw moet de waarheid weten. (Tot Marie.) Hij noemde u het... goudvischje, - het... goudvischje.
weent en barst in snikken uit.
zakt als vernietigd op een stoel.
Pauze.
wijst op Marie.
Greta - ingodsnaam - heb medelijden!...
| |
| |
Ik heb medelijden met je vrouw, dat ze zoolang met een blinddoek heeft geloopen... (Scherper, zich nu geheel tot hem wendend.) Medelijden?... Had jij iets medelijden met mij, toen je mij het ergste aandeedt?.... Zeg?.... O, dat ik nu zoo hard, zoo wreed ben, - dat ik niet gebroken neerzit bij mijn dood kind... bij mijn lieveling, (Zij veegt met de hand langs haar oogen.) - dat is jouw schuld, alleen jouw schuld. Jij hebt me bedorven, jij hebt me slecht, gevoelloos gemaakt... Jij hebt mijn ziel vergiftigd.
geagiteerd.
Neen - neen... och kom!... je bent zenuwachtig, overspannen, maar...
zich beheerschend; met koude stem.
Niet slecht - wil je zeggen? Jawel - ik zal het je bewijzen. Vier jaar lang heb ik je veracht, - van dag tot dag hoe langer hoe dieper veracht. (Herman staart haar verschrikt aan.) En daar heb ik je nooit iets van laten merken. Waarom niet?... Uit berekening - versta je. Ben ik geen goede leerling van Herman Koorders? - Ik heb aanhankelijkheid, hondetrouw gehuicheld, gedaan of ik je nog liefhad, nadat je mij verschopte. En dat deed ik enkel, omdat ik bang was dat je anders de hand van ons kind zoudt aftrekken.
staat op en wijkt terug.
Mensch - dat is ontzettend!
alsvoren.
Vind je dat nu werkelijk zóo erg?... Jij huichelde liefde voor je vrouw (Marie krijgt een schok.) ten voordeele van je zaak; ik deed of ik jou nog liefhad, - voor de toekomst van ons kind: wat vind je nu het ergste?...
| |
| |
(Zacht.) Nog iets kwam er bij, - en dat wil ik ook gerust zeggen waar je vrouw bij is, want nu haat ik haar niet meer. Ik merkte best dat ik je lastig werd,... dat je meer en meer je vrouw lief kreegt. (Hij ziet Marie even aan en buigt dan het hoofd.) Maar dat toonde je mij niet - dat durfde je mij niet zeggen. Jij bleeft ook tegen mij liefde huichelen. Net of ik het niet merken zou!... En dat deed je - misschien voor ons kind - (Herman maakt snel een toestemmende beweging.) maar nog meer, omdat je bang waart... uit angst...
onthutst.
Uit angst?... Bang?...
ziet hem strak aan.
Ja, jij waart bang... voor mij. Jij werd een lafaard - versta je: een lafaard... Jij hadt angst dat ik onze verhouding verraden zou - meer en meer angst voor schandaal. Ik heb je eens doodsbleek zien worden, toen ik je er mee dreigde. Van dat oogenblik wist ik, dat ik je in mijn macht had, maar ook, (Zij ziet even naar Marie.) dat je veel van je vrouw hieldt. Dat wist ik toen meteen.
(Met een vreemde opwinding.) Zoo hebben wij dan vier jaar lang gehuicheld, elkaar bedrogen! Zeg - is het nu niet hoog tijd, dat ik de waarheid zei, dat ik zei wat mij op het geweten brandde!... (Zij ziet angstig rond en grijpt haar hoofd met beide handen.) O, 't is vandaag de dag van straf... van gerechtigheid! (Zij valt op een stoel en blijft met wijd open oogen als wezenloos voor zich staren.)
staat op, gaat snikkend naar de deur.
doet een stap naar de deur.
Marie!...
maakt een afwijzend gebaar. Af.
| |
| |
| |
Achtste tooneel.
greta. herman.
keert terug. Zijn oog valt op het kinderspeelgoed. Hij laat zich met een smak op zijn knieën vallen, neemt het paardje in de hand, streelt en kust het eenige oogenblikken hartstochtelijk.
ziet dit, zucht diep, staat langzaam op en gaat naar de deur van de zijkamer.
staat op, wil ook naar de zijkamer.
heeft de deur geopend en blijft er in staan. Zacht.
Wat wil je?
met gebroken stem.
Mijn kind nog eens zien.
schudt langzaam het hoofd. Beslist.
Neen.
zeer ontroerd.
Wat?... Wil je niet eens... dat ik... Herman nog eens zie?
ziet hem strak aan.
Neen. Je komt hier nooit meer binnen. (Gaat achterwaarts de zijkamer in, doet de deur dicht. Men hoort het omdraaien van het slof.)
Het gordijn valt.
|
|