| |
| |
| |
Eerste bedrijf.
Weelderig gemeubelde kamer. Een deur midden in den achterwand leidt in de gang; een in den rechter zijwand, eenigszins naar achter, in de kamer van Herman Koorders; een in den linker zijwand, wat meer naar voren, in het boudoir van Marie. Links achter, schuin voor den hoek, een schoorsteenmantel waaronder haardvuur. Daarvoor een tafel en een paar fauteuils. Rechts vóor een causeuse, daarnaast een tafeltje met een bouquet er op. Verder luxe-meubeltjes, bibelots enz. Aan de wanden oud porselein en schilderstukken in olieverf. Midden in 't vertrek een fraaie gaskroon. Het gaslicht brandt.
| |
Eerste tooneel.
herman. frans. gerrit.
Herman en Frans komen door de middendeur op. Gerrit volgt hen met een blad waarop twee koppen koffie en een likeurkeldertje.
Knap uiterlijk, met veel zorg gekleed; iets fatterigs, iets vermoeids; nerveus in zijn bewegingen.
Ga daar zitten Frans. (Wijst op een fauteuil bij den haard.) Maak het je zoo lekker mogelijk. (Tot Gerrit.) Zet de koffie maar op de tafel voor den haard. (Tot Frans.) Ik
| |
| |
kom dadelijk terug; even sigaren krijgen. (Gaat naar de deur rechts. Tot Gerrit.) De couranten nog niet gekomen?
gaat even in zijn kamer, komt met sigaren terug.
Ziezoo, steek nu eens op. Wat wil je? Dit is uitstekend, geïmporteerd, niet zwaar - en hier heb je manilla's van dit jaar, pas aangevoerd. (Beiden gaan zitten en drinken hun koffie.)
stemmig van voorkomen, niet stijf; bedaard in zijn bewegingen. Neemt glimlachend een sigaar.
Ik zal maar nemen wat voor mij ligt; ze zullen stuk voor stuk wel uitstekend zijn. Ik heb niet zoo'n verwende tong als jij. Een dineetje als van dezen middag apprécieer ik dan ook dubbel.
De koffie is wat slap, dunkt me... wat flauw... Zeg - wat wil je voor ‘pousse’? Cognac? chartreuse? kirsch?...
invallend.
Dank je, liefst niets. Met koffie zondig ik toch al tegen mijn gewoonte.
zich inschenkend.
Ja, je bent een voorbeeldig matig mensch. - zeldzaam matig. (Hij strekt zich gemakkelijk uit en neemt slurpend een teugje likeur.)
Een probaat middel om gezond te blijven en tevreden te zijn.
| |
| |
Och kom!... C'est selon... (Drinkt nog eens.) Hoor eens, dat valt maar niet zoo ineens uit te maken. (Zet het glaasje neer, hoofdschuddend.) Maar dit goedje is niet zoo lekker meer als vroeger.
glimlacht.
Zoo - vind je?
wuift den rook van zijn sigaar naar zich toe.
Werkelijk. En 't is waarachtig net of ze met sigaren, zelfs met de beste soorten, ook al meer en meer gaan knoeien.
Kan het ook aan je zelf liggen?
Wel - is 't niet heel goed mogelijk, dat je verhemelte langzamerhand veel te verfijnd, veel te verwend raakt?
Gekheid!... Als je je smaak veredelt, dan ben je immers veel beter in staat iets fijns te apprécieeren.
Mis, broertje! Je vergeet dat ‘fijn’ geheel betrekkelijk is. Je proeft het bizondere niet meer, als je het dagelijks krijgt. Dat spreekt vanzelf - en dat is dan ook de schaduwzijde van de weelde. Weelde stompt af door overprikkeling, maakt geblaseerd.
| |
| |
staat eensklaps op en loopt de kamer op en neer, zich opwindend.
Och kom!... Neen - neen - dat is een stokpaardje van je. Maar je hebt ongelijk: het is niet waar. Ik beweer dat het niet waar is!
glimlacht.
Maar Herman, kerel, wind je er niet over op. Je bent nerveus.
Ja maar... Hoor eens: zoo iets moet je niet meer zeggen, het hindert me. Je mag niet afgeven op weelde. Weelde is het goddelijkste wat ik ken...
schudt het hoofd.
Tut - tut...
driftig.
O, ik weet best dat jij er niets voor voelt. Jij hebt er geen orgaan voor. Maar dan moest je er ook niet over praten: jij praat er over als een blinde over de kleuren. Jij zit op je kamer tusschen je vervelende boeken...
alsvoren.
Je loopt je praktijkje af, en je begrijpt volstrekt niet hoe heerlijk het is in een omgeving (rondziende), waar alles je oog prettig aandoet. O - er is iets hoogs - iets nobels - iets door en door artistieks!... Bah, die sigaar deugt niet. (Hij legt zijn sigaar neer en neemt een andere.)
Je overdrijft. Ik voel daar wel degelijk iets voor - heel veel zelfs! Maar ik ben overtuigd, dat het maar zelden
| |
| |
den bezitter tevreden maakt, even overtuigd als ik ben, dat de sigaar die je nu afkeurt en neerlegt net zoo geurig is als die je nu opsteekt.
kalmer, gaat weer zitten.
Dat zal ik dan toch in elk geval probeeren... Jij praat van ‘tevreden’. Wat is ‘tevreden’? Wie is er tevreden? Elk mensch wil nu en dan iets anders. Als je je meubels een tijdlang gebruikt hebt, dan schaf je weer eens nieuwe aan, - dat spreekt toch vanzelf. Maar een smaakvol, gedistingeerd intérieur is een verfijnd genot, en voor mij - ik wil het graag bekennen - een levensbehoefte... Zie je, daar komt nog iets bij: ik geloof zeker dat het iemand beter maakt, al dat mooie om je heen, dat artistieke...
staat weer op.
Ja... ja... dat geloof ik zeker. (Met vreemde opwinding.) Als ik het ooit missen moest - ik verzeker je -
beschouwt hem met aandacht.
Nu?
eenigszins verward.
Dan... wel dan - ja ik weet niet... wat ik dan doen zou... ik...
Herman, Herman - hou je kalm. Waarom maak je je nu weer opeens zoo zenuwachtig? (Staat op.) Zeg eens, er is toch niets bizonders?
| |
| |
Ja - ik vind je een beetje... een beetje overspannen. Je hebt toch geen zorgen - financieele zorgen? (Gaat dichter bij hem. Zachter.) Je bent toch niet aan 't speculeeren?
afwijzend.
Och kom!... Waarom vraag je dat?
Neen - in ernst - antwoord mij nu eens rechtuit: je zit toch niet in Portugeezen?
gedwongen lachend.
Zeg eens, dokter, wat weet jij nu eigenlijk van Portugeezen?
Goddank niet veel, dat stem ik je toe. Maar vanmorgen, toen ik op de Societeit de courant las, zaten er een paar lui heel druk over effecten te praten, - vooral over Portugeezen en Brazilianen.
is gaan zitten en trommelt met de vingers op de tafel.
Zoo - en?...
Zij bespraken dat er te Londen zulke groote klappen vallen, en meenden, dat het muisje nog wel eens een heel leelijk staartje zou kunnen hebben, ook in ons land.
onrustig, glimlachend.
't Is verbazend, zooveel lui als tegenwoordig een hoog woord hebben over Beurszaken. Dat redeneert en profeteert er maar op los, of het zoo niets is!.... 't Is of ze de wijsheid in pacht hebben!
| |
| |
Hoe bedoel je dat? - Is het dus niet waar?
Och iets, zie je, iets is er van aan. Te Londen zijn er een paar in het nauw geraakt - maar zoolang er geen groote lui springen.... Zie je, als dat gebeurde.... ja dan....
Dat vervloekte speculeeren!....
Neen Herman, dat moet je niet vergoelijken. Uit al dat gespeculeer kun je zien, dat veel menschen zonder werken, zonder inspanning, ineens rijk willen worden, - en dat vind ik kortweg treurig. Daar komt nog bij, dat het heel dikwijls ten koste van anderen geschiedt. Om ineens binnen te zijn, wordt geen middel ongebruikt gelaten, niets ontzien.
ontstemd.
Hoor eens Frans. Wees jij nu toch in godsnaam niet zoo dwaas, om ook al mee te redeneeren over zaken, waar je heelemaal buiten staat. Waar je volmaakt geen verstand van hebt: niets - niets!
kalm.
En waar ik nooit verstand van hoop te krijgen. (Warmer.) Want ik vind het een min boeltje, dat heele geld gescharrel, dien windhandel, al dat gezwendel op eenige percenten hooger of lager, al dat gedobbel in 't groot. Men heeft juist in onze eeuw haast overal de speelbanken afgeschaft...
| |
| |
De speelbanken?!... Dus...
ironisch en met nadruk.
Is de Beurs soms geen speelbank? (Gemoedelijk.) En weet je, Herman, wat ik in dit alles nog het ergste vind?... Dat het de menschen zoo immoreel maakt. In de hoop van een goeden slag te zullen slaan, verliest men soms het verschil uit het oog tusschen eigen en andermans geld... Bah - dat gespeel!
allengs zich opwindend.
En heb jij er ook wel eens aan gedacht, mijnheer de moralist, hoeveel er door dat geldgescharrel, zooals jij het noemt, tot stand komt? Weet jij wel dat de humaniteit, waar jij zoo mee dweept, meestal aan den leiband loopt van de groote geldlui? Dat die soms kunnen beslissen over oorlog en vrede? (Staat op, loopt driftig heen en weer.) Bedenk jij wel, dat diezelfde Beurs, waar jij zoo uit de hoogte over spreekt, het hart is van de heele wereld?
kalm.
Dat zal ik je volstrekt niet tegenspreken. Maar dan heeft dat hart leelijke gebreken. En daardoor is het lichaam van de heele wereld ziek geworden, ernstig ziek.
korzelig.
Och kom - onzin!
alsvoren.
Geen onzin - maar waarheid. Door het schipperen met de moraliteit heerscht er bederf in de maatschappij. Voortdurend wordt er oneerlijkheid, ja diefstal uitgeoefend op groote schaal, hoe grooter hoe mooier, - en dit gebeurt ongestraft.
| |
| |
lachend.
Wel zeker - draaf maar door - de plus fort en plus fort!...
zeer ernstig.
Daar moest je niet om lachen, Herman; 't is treurig... maar waar.
En ik verzeker je, er zal nog eens een groot zuiveringsproces noodig zijn, eer de maatschappij van die overal invretende speculeerwoede genezen is - eer...
| |
Tweede tooneel.
de vorigen. marie.
is onder Frans' laatste woorden uit het boudoir gekomen. Jeugdig uiterlijk, opgewekt, toch nu en dan iets weemoedigs. Smaakvol en kostbaar gekleed. Theeroos op haar borst.
Wel, wel, wat is zwager Frans weer ernstig geworden!.. Zeg eens, zoo'n gezicht past nu volstrekt niet bij onzen feestdag!
glimlacht; opeens zichtbaar tot Marie aangetrokken.
Vind jij het leven dan niet ernstig, zusje?
Nu, dat is er al naar. Soms wel. Maar je kunt ook alles wel te zwaar opnemen. Vind je niet, Herman?
| |
| |
is opgestaan, ziet op zijn horloge. Verstrooid.
Wat zeg je?... O ja, zeker - zeker -
tot Frans, plagend.
Zoo moet je het met de tekortkomingen van je naasten ook maar niet al te nauw nemen: wat dunkt je?
(Herman kijkt inmiddels uit de deur in de gang, sluit ze dan weer, blijft een oogenblik besluiteloos staan. Marie let op hem.)
verwonderd.
Van je naasten? Waarom leg je daar den nadruk op? Wat bedoel je?
Wat ik bedoel?... Wel, dat je zelfs op je naaste betrekkingen maar niet te veel staat moet maken. Begrijp je dat niet? (Tot Herman, die naar de deur van zijn kamer gaat). Zeg, je gaat toch niet heen?
Neen, ik kom dadelijk weer bij je. (Af.)
| |
Derde tooneel.
marie. frans.
Ziezoo, zondaar, ga daar nu eens zitten.
Ja jij, ga dáar zitten. (Beiden gaan zitten.) Ik heb je eetlust niet willen bederven en daarom maar tot nu gewacht. Maar 't is heel erg, hoor!
| |
| |
lachend.
Wat bedoel je?... Ik begrijp er niets van...
kwasi ernstig.
Zoo!... Ontwaakt het geweten nog niet? Is het al zoover met je gekomen? Luister dan maar eens aan dachtig.
langzaam en met nadruk.
Wie heeft mij - nu al driemaal vierentwintig uren geleden - in deze zelfde kamer, op dien zelfden stoel, beloofd...
plotseling opstaand, zichtbaar verstoord.
Noodlot van Couperus. Je nebt gelijk. Hoe is 't mogelijk!... Marie, dat... dat spijt me.
dreigt hem met den vinger.
Ja, ja, zwagertje, zoo zie je nu maar. Wij vrouwen worden nu en dan maar met een mooi praatje, met een belofte afgescheept.
Hoor eens, je zult het hebben - vanavond nog. Maar je moet er mij niet meer mee plagen - het hindert me meer dan ik je zeggen kan.
staat op, gaat naar hem toe.
Zeg eens Frans, 't is toch maar malligheid!... Je neemt alles veel te serieus op. 't Spijt me nu dat ik er iets van gezegd heb.
| |
| |
Ja maar, ik kan me maar niet begrijpen, hoe 't mogelijk is, dat ik een belofte aan jou vergeten kon, - aan jou zie je....
| |
Vierde tooneel.
de vorigen. gerrit. herman.
Dokter, daar is iemand die vraagt of u mee kunt gaan.
komt uit zijn kamer. Tot Gerrit.
Nog geen couranten?
Die doctoren zijn toch maar de dienaren van het publiek.
Ja, - dat is welbeschouwd de mooie zij van onze betrekking.
Nu - à chacun son goût - maar ik zou je danken.
Adieu, je ziet me gauw terug. (met nadruk) Mèt het boek, Marie.
Graag zien wij je gauw terug, maar dat Noodlot heeft geen haast.
Soms wel. Te veel zelfs. Tot straks. (af.)
| |
| |
| |
Vijfde tooneel.
marie. herman. later gerrit.
gaat naar Herman toe, legt de hand op zijn arm.
Herman, ik heb de invitaties voor ons diner al weg laten brengen. Die zorg is dus alweer van je schouders, mijnheer de gastronoom!
Komaan, dat is flink van je. - Wat een mooie roos!
Ja, 't is wel een beetje ondankbaar van me, na jouw allerliefste attentie van vanmorgen, (Ziet naar de bouquet.) maar ik was daareven in de serre en kon aan de verleiding geen weerstand bieden. Ruik eens hoe heerlijk.
buigt zich even over de roos en geeft Marie een kus.
Heerlijk!
neemt haar hand van zijn arm, treedt iets terug. Lachend.
Zoo bedoelde ik het volstrekt niet! (Gaat op de causeuse zitten.) Kom nu eens even rustig bij me zitten.
ziet in de richting van zijn kamer, dan op zijn horloge.
Ja - ja - maar...
Nu geen ‘maren’ vandaag. (Herman zet zich naast haar; zij neemt zijn hand.) Zeg, ik kan me haast niet begrijpen dat wij vandaag al vier jaar getrouwd zijn. Wat is die tijd omgevlogen!
| |
| |
teeder.
En 't is aan jou niet te zien ook, dat je vier jaar ouder geworden bent. 't Is net of ik mijn bruidje nog naast mij heb.
ziet op eens voor zich; haar gezicht betrekt; aarzelend.
Maar dat vind ik nu juist zoo heel prettig niet.
verbaasd.
Hoe?... Wàt vind je niet prettig? Dat je er goed uitziet?
alsvoren.
Andere getrouwde vrouwen gaan er soms gauw wat ouder uitzien - als ze... kinderen hebben.
meelijdend.
Maar Marie - denk je daar nu weer aan!...
Daar moet ik juist vandaag den heelen tijd aan denken: ik kan het niet verzetten. O Herman, - graag zag ik er tien jaar ouder uit, als wij zoo'n kleinen lieveling hadden. Wat zou het op dezen dag een gezelligheid gegeven hebben... zoo'n aardig klein meisje of een vroolijke deugniet van een jongen. Voor een man is een jongen altijd veel...
staat op, onrustig.
Och kom Marie, daar moet je nu niet over tobben - dat màg je niet!... Daarbij... die kleine lui geven groote zorg... dat vergeet je. (Zwijgt even, legt de hand op haar schouder.) En van jou - dat weet je wel - van jou houdt ik toch evenveel.
| |
| |
ziet ernstig tot hem op, komt even met haar zakdoek aan haar oogen en neemt dan zijn hand.
Ja - dat weet ik wel. (Trekt hem weer naast zich op de causeuse.) Herman, - 't is net of je hoe langer hoe meer van me bent gaan houden.
getroffen.
Meen je dat?... In ernst?...
schuift dicht bij hem
Ja. In 't begin van ons huwelijk was je lang zoo lief niet voor me. Ik weet zelf niet wat het eigenlijk was. (peinzend) Soms had ik het gevoel, of er iets tusschen ons stond - iets vreemds.
Ja, zoo was het, Herman. O - ik heb me dat eerste jaar dikwijls zoo dood ongelukkig gevoeld, - je was soms zoo vreemd... zoo koel... zoo verstrooid...
gedwongen lachend.
Nòg iets?
Ja, nòg iets - en dat ben je gebleven: onrustig. Vreeselijk onrustig. Maar het andere is veel beter geworden, anders... zou ik er ook niet over spreken. Je bent tegenwoordig veel liever voor me dan vroeger: heusch, 't is geen verbeelding.
Nu - dat is dan toch beter dan het tegenovergestelde - vind je niet? (Teeder). Het bewijst, dat ik mijn lief wijfje hoe langer hoe meer heb leeren apprécieeren.
| |
| |
gaat voor hem staan en ziet hem met veel innigheid aan.
Hoe aardig van je! (Hij trekt haar op zijn knie.) Zeg Herman, zou je mij vandaag eens een groot plezier willen doen?
Wel natuurlijk - graag! Wat wil je? Is 't iets heel gewichtigs? Bijvoorbeeld...
legt hem de hand op den mond.
Geen voorbeelden!... Weet je wat ik graag zou willen?... Voor jouw plezier, mijnheer, hebben wij Vrijdag een diner. Toe - doe mij nu ook een plezier en blijf vanavond thuis.
langzaam.
Thuisblijven - vanavond?
Ja, gezellig thuisblijven ter eere van onzen trouwdag! Moet je nog naar 't kantoor?
Nu, ga dan vanavond wat later. Blijf eerst bij me theedrinken, verstokte onrust, - dat doe je haast nooit! Ik zou het zoo innig gezellig vinden. Op onzen trouwdag mag je toch wel eens een uitzondering maken. (Zij staat op en legt de hand op zijn schouder.) Toe - doe je 't?
staat ook op.
Hoor eens, lieveling, 't is werkelijk een heel aardig plannetje van je - 't zou heel gezellig zijn, zeker... heerlijk gezellig... maar...
| |
| |
Geen ‘maren’ - neen, vandaag geen ‘maren’! Hoor eens - ik zal hier de thee laten klaar zetten, vlak bij den haard. Zeg, 't is toch zoo verschrikkelijk niet om hier een uurtje rustig bij me te blijven.
ziet met welgevallen rond.
Neen, dat zeker niet. (Opeens ernstig, gaat dichter bij haar.) Zeg eens... ik moet je eens iets vragen...
verbaasd.
Gut man, waarom kijk je opeens zoo ernstig!
ziet voor zich.
Vind jij armoede niet iets afschuwelijks?
alsvoren.
Wel natuurlijk - maar waarom vraag je dat?
ziet rond.
Verbeeld je eens, dat je dit alles zou moeten missen, - dat je je verminderen moest - in alles; dat je van dag tot dag geldzorgen zou moeten hebben.
ontsteld.
Herman... waar denk je aan!
O, 't zou mij heelemaal demoraliseeren!
angstig.
Maar daar is toch geen kwestie van?
| |
| |
Neen. Gelukkig niet. Hoor eens Marie. Je begrijpt dat mijn betrekking altijd iets gevaarlijks heeft. Soms is ze heel gevaarlijk. Ik kan je dat alles niet zoo precies uitleggen. Maar doordat ik altijd geldzaken behandel, groote zaken, sta ik ook bloot aan groote verliezen.
Ja, - als anderen oneerlijk zijn.
hoofdschuddend en wrevelig.
Neen, kind, dat is niet altijd oneerlijkheid. Jullie hebt van die verkeerde begrippen. Daar had ik het zooeven met Frans nog over.
Ja, maar jij zult toch je geld niet kwijtraken, als een ander het je niet op de eene of andere manier afhandig maakt. En dat is toch oneerlijk?
a.v.
Och kom!... daar begrijp je niets van... die gewone begrippen van eerlijk of oneerlijk gelden voor òns niet... 't Is iets heel anders. 't Is doodeenvoudig een zaak van winst of verlies - in het groot.
haalt de schouders op en gaat zitten.
Nu - dan begrijp ik het niet.
loopt op en neer; nadenkend.
Zie je - nu heb ik de laatste weken nogal verliezen geleden - déveine, voortdurend déveine... En nu dacht ik zooeven: het is toch maar heel gelukkig, dat wij met huwelijksche voorwaarden getrouwd zijn.
| |
| |
verbaasd.
Hoe kom je daar nu ineens op?.... Je maakt me angstig!
Integendeel - ik stel je gerust. Je weet nu dat jij - al gingen de zaken eens verkeerd - toch in elk geval voor armoede gevrijwaard blijft. Jouw bezittingen zijn er nooit in te betrekken, en die leveren genoeg op voor ons beiden om op goeden voet te blijven voortleven, wat er ook gebeurt.
ziet voor zich.
Ik vond die huwelijksche voorwaarden allerakeligst, - maar tante stond er op.
Ook al een verkeerd begrip van je: ik vond ze uitstekend. Al heb je ook een gedeelte van je kapitaal in mijn zaken gestoken, al je vast goed blijft in elk geval gespaard. Dat is en blijft je zekerheid.
staat op en gaat naar hem toe.
Neen, Herman, neen! Jij bent mijn zekerheid... Jij hebt àl mijn geloof en ál mijn vertrouwen - àlles! Dat geld - je wou niet meer hebben, je hadt anders nog veel meer kunnen krijgen, dat weet je wel. (Zij neemt zijn arm.) Maar laten we er nu niet meer over praten. Zeg, blijf je nog een heele poos thuis? Willen we samen hier knusjes theedrinken?
slaat zijn arm om haar schouders, ziet haar teeder aan.
Ja, ja, kleine dwingeland - dat willen we... Ce que femme veut!... Je hebt overwonnen.
| |
| |
geeft hem een zoen.
Dat is lief van je... (Er wordt geklopt. Marie gaat iets terug.) Binnen.
Mijnheer, de kranten zijn er. Ik heb ze in uw kamer gelegd.
Best. (Gerrit af.) Nu Mary, tot zoo - ik ga gauw aan de lectuur. (In zijn kamer af.)
gaat hem na en blijft in de open deur staan.
Als je wilt, mag je straks zoo'n afschuwelijke courant meebrengen, hoor! (Zij sluit de deur en gaat naar haar boudoir. Als zij op het punt is daarin te gaan, wordt er aan de middendeur getikt.) Ja.
Mevrouw, daar is vrouw Joosten met haar man. Zij vraagt of ze u even kunnen spreken.
Zoo - moeten ze mij spreken? Samen?
Nu laat ze dan maar hier. (Gerrit af.) Wat kunnen ze mij te zeggen hebben?
| |
| |
| |
Zesde tooneel.
marie. vrouw joosten. joosten. later herman.
Zeer eenvoudig en zindelijk gekleed. Bij-de-hand in haar optreden. Duwt Joosten met zacht geweld het eerst de kamer in. Joosten, blijkbaar voor dit bezoek wat gekleed, onnoozel uiterlijk, rood gelaat, grinnikt verlegen, houdt zijn pet in de hand.
Ziezoo, jij eerst, jij bent de hoofdpersoon. (tot Marie.) Goeien avond, mevrouw.
Dag Stijntje. Ga daar zitten, Joosten, - en kom jij hier. (Zij wijst haar een stoel dicht bij zich, waarop vrouw Joosten terstond plaats neemt. Joosten kijkt eerst nog wat verward in het rond, zet zich dan op de punt van den hem gewezen stoel en houdt zijn pet met beide handen vast). En wat hebben jullie mij te zeggen?
Och, ziet-u, mevrouw, mijn man wou u zoo graag eens gesproken hebben. Is 't niet, Arie?
schrikt, laat zijn pet vallen, bukt, raapt ze op en grinnikt.
Ja - ja-wel.
Daar heeft hij al dagen plan op gehad, mevrouw, maar hij kon er niet goed toe komen. Eindelijk vanmiddag zei ik tegen hem: Arie, zei ik, nou dien je toch eens naar Mevrouw te gaan, zooals je plan was. 't Is voor de kinderen, zei ik, denk er aan. En toen wou hij graag dat ik mee zou gaan, omdat ik Mevrouw zoo partikelier ken van vroeger. Niewaar, Arie?
| |
| |
vriendelijk.
Wel, wel, Joosten, kan ik iets voor je kinderen doen? Vertel me dan maar eens: wat is het? (Joosten kijkt Marie verschrikt aan, draait met zijn pet en ziet dan naar zijn vrouw.)
Hij wou u eens komen spreken over geld. Drie jaar geleden hebben de kinderen, u kent ze wel, mevrouw, een aardige cent geürven van een tante, ziet-u, een bloed-eigen tante van mijn mans moeder. De kinderen zijn nou allebei de deur uit. Antje dient bij Mevrouw van Welderen, - een beste dienst, mevrouw, honderd gulden en veel verval: ze is toch pas negentien jaar! - maar ziet-u, nou is ze aan 't verkeeren geraakt, wel jong, maar ik zeg altoos maar: ‘beter vroeg als nooit’, wat zegt u nou? Zooals 't gaat, nou ze eenmaal een jongen heeft, nou wordt er naar trouwen verlangd - afijn, dat weet u zelf ook wel, en...
in de rede vallend.
En je zoon?
Oppassend, mevrouw, - daar kunnen we van stuiten. Is 't niet, Arie?
heeft met groote oogen zitten rondkijken, schrikt even, knikt met opgetrokken wenkbrauwen en smakt luid.
Nu - dat is heel prettig voor jullie.. Maar...
| |
| |
Ja, mevrouw, hij is nou al vier jaar op schilderen bij mijnheer Verlinden - niet voor 't kunstschilderen, hij zeit altijd, da's tegenwoordig maar geklodder, - maar voor 't effetieve fijne werk te leeren. En nou ziet hij kans om zelf te beginnen, heelemaal voor z'n eigen... ziet-u, als.. (zwijgt.)
ziet beurtelings haar en Joosten aan.
Als?
(Joosten draait onrustig op zijn stoel en ziet naar zijn vrouw.)
Kijk mevrouw, nou ze zulke plannen maken, beginnen ze over dat geld, over die erfenis. En dat geld heeft Mijnheer hier, met nog een beetje dat wij er hebben bijgespaard.
Welnu, dan zal Mijnheer je dat ook wel teruggeven. Natuurlijk. Dan moeten jullie een van beiden maar eens naar 't kantoor gaan, als Mijnheer er is. Kwam je daarvoor bij mij?
Daar zit het 'em nou juist, mevrouw. Joosten is naar 't kantoor geweest, tweemaal... niewaar, Arie? (Ongeduldig.) Toe, zeg jij nou ook eens iets.
spant zich in.
Ja - sjuustement - twee keer - maar (Hij schudt het hoofd en trekt de wenkbrauwen op.) - niks - niks, niemendal.
tot Marie, die verbaasd is.
Och, mevrouw, u moet weten dat mijn man een tikje
| |
| |
verlegen is. En nou ben ik bang, ziet-u, dat mijnheer hem niet goed begrepen heeft. Hij is tweemaal aan 't kantoor geweest, maar...
hoofdschuddend.
Niks - niks niemendal.
Mijnheer geeft het zeker terug, - zeker - maar, ziet-u, daar is nou een beetje haast bij. Nou dacht ik, moesten we Mevrouw maar eens gaan spreken, uit ouwe betrekking, dat begrijpt u wel.
Ja maar, - ik weet er heusch niets van... Wacht - ik zal Mijnheer even roepen.
eenigszins ontsteld.
Maar mevrouw...
Neen, zeker. (Gaat naar de deur van Hermans kamer.)
blijkbaar niet op zijn gemak, kijkt zijn vrouw aan, maakt met het hoofd een beweging naar de gangdeur, of hij weg wil.
schudt ontkennend en maakt een gebaar dat hij moet blijven zitten.
heeft inmiddels de deur rechts geopend.
Herman. (Men hoort Herman op verstrooiden toon Ja!
| |
| |
zeggen.) Herman, zou je even hier kunnen komen? (Herman alsvoren: Jawel. Marie keert terug en gaat weer zitten.)
komt uit zijn kamer, blijft met de deur in de hand staan, ziet verbaasd naar Joosten en zijn vrouw, die verlegen zijn opgestaan.
Wel - wat is er?
Stijntje was bang, dat Joosten niet duidelijk gevraagd had op 't kantoor om dat geld van de kinderen.
Ja, mijnheer, ik hoop dat u het niet astrant zult vinden, maar er is een beetje haast bij, en nu dacht ik, als Mevrouw...
bits.
Zoo - dacht jij Mevrouw te moeten aanspreken om dat geld? (Tot Joosten.) En jij ook zeker?...
schrikt hevig, staat bedremmeld zijn vrouw en Marie met groote oogen aan te kijken.
Ja... ja... ik...
a.v.
Heb ik je dan niet duidelijk gezegd, dat je het terug zult hebben over eenige dagen?
stotterend.
Ja... sjuustement... maar...
| |
| |
Hoor eens: 't komt niet te pas. Ik vind het heel brutaal van jullie, om Mevrouw te komen lastig vallen. Wat denk je wel!
Och man, Stijntje was bang dat je Joosten niet goed begrepen zoudt hebben, (Vrouw Joosten knikt.) en daarom...
Als vrouw Joosten daar niet gerust op was, dan had ze op 't kantoor kunnen komen. (Tot vrouw Joosten.) Of maak jij je soms bang, dat je het geld niet terugkrijgt - zeg?
Maar mijnheer - 't is zonde! - daar hebben we geen gedachten op! Nee, dat moet u niet denken, daar hebben we geen woord van gesproken, niewaar, Arie?
iets minder bits.
Nu, kort en goed, ik zal je wel laten weten als 't mij schikt, waarschijnlijk over een paar dagen. Maar zoo iets moet niet meer gebeuren. Wacht nu maar af, tot je een boodschap ontvangt.
Best, mijnheer - opperbest! Maar u hadt ons gezeid, dat we het terug konden krijgen als we wouen, en daarom - ziet-u-
Zul je 't ook spoedig terug hebben, dat spreekt vanzelf.
| |
| |
Dan zullen we mijnheer maar vast vriendelijk bedanken voor het bewaren. Kom Arie, dan gaan we maar. Mevrouw moet het ons maar niet kwalijk nemen. 't Was uit ouwe betrekking, dat begrijpt u wel.
glimlachend.
Zeker, Stijntje, dat begrijp ik best.
Nou dan - goeien avond mijnheer, goeien avond mevrouw.
is al vóor haar naar de gangdeur gegaan en mompelt al grinnekend:
Goeien avond mevrouw.... mijnheer.... goeien avond samen.
Goeden avond, Stijntje, dag Joosten. (Beiden af.)
(Herman zwijgt, staart ontevreden voor zich.)
| |
Zevende tooneel.
herman. marie.
staat op, gaat naar Herman toe.
Zeg, waarom was je zoo bruusk tegen die menschen?
Omdat ik volstrekt niet hebben wil, dat ze jou met zulke dingen lastig vallen. 't Is onbeschaamd!.... Zulk volk!
| |
| |
Nu, maar met Stijntje is dat een heel bizonder geval. Je weet hoe lange jaren zij bij Tante gediend heeft, toen ik nog een kind was, en dat maakt toch wel een verschil.
Neen - 't komt niet te pas. Laten ze op 't kantoor komen.
Hoor eens, nu ben je een beetje onredelijk. Joosten is tweemaal op 't kantoor geweest. Wat een hals, die Joosten! (Zij lacht.) Het was nog erger, dan of hij om een aalmoes kwam. Ik had bepaald met hem te doen, want het was toch om zijn eigen geld - of van zijn kinderen. Herman - éen ding begrijp ik niet.
Waarom heb je die lui hun geld maar niet dadelijk teruggegeven?
haalt de schouders op.
Omdat ik het niet had - doodeenvoudig.
angstig.
Hàd je het niet meer?... 't Is toch niet... weg?
Weg?... Voor 't oogenblik wel - natuurlijk.
Maar kind, dat spreekt toch vanzelf. Geld moet geld verdienen. Als ik het stil in mijn brandkast liet liggen, kon ik er de lui toch geen interest van betalen. Dat
| |
| |
begrijp je toch wel. Waar zou dat vandaan moeten komen? Zulk geld, daar werken we mee.
zeer ernstig.
En als dat dan eens... tegenloopt? Je zei daar straks zelf, dat het niet best gaat den laatsten tijd. Als het je nu eens... heelemaal tegenloopt?...
ongeduldig.
Och kom!... als... als... als... (Hij loopt even nadenkend op en neer, legt dan Marie zacht de hand op den schouder, buigt het gelaat naar haar toe en zegt ernstig met zachte stem:) Ja Marie, als het me heelemaal tegenloopt, - dan kan ik eindelijk die lui hun geld niet meer teruggeven.
Maar daar mag je nu nog volstrekt niet over tobben. Ik wil alleen je niet geheel onkundig laten. En nu ga ik nog even aan mijn lectuur. Tot zoo - lieveling. (Hij kust haar op het voorhoofd. Af in zijn kamer. Marie blijft met ernstig gelaat voor zich staren.)
| |
Achtste tooneel.
marie. mevrouw van borselen.
Zeer elegant gekleed. Met hoed en mantel. Druk en voor haar leeftijd vlug.
Bon soir, Marie!... En zoo alleen?...
| |
| |
verward.
Zoo tante - u alweer hier? Wat een verrassing. Ga zitten. (Beiden gaan zitten.)
Ja, kindlief, je weet ik hou er van mijn beloften na te komen. (Met nadruk.) Dat is plicht - zie je. Daarom ben ik vanmiddag hier vandaan even bij de naaister aangereden en - mevrouwtje - je kunt gerust zijn, ik heb haar gepermitteerd mijn japon een paar dagen te laten rusten. Dus, ma chère, je nieuw costuum zal Vrijdagochtend gereed komen. Zoo'n oudje als ik kan licht iets langer wachten.
dreigt met den vinger.
U mag niet hengelen!... Maar dat u nu uw siësta hebt opgeofferd, om mij dit goed nieuws dadelijk te komen vertellen, is werkelijk allerliefst van u!
Wel Marie, 't spreekt vanzelf, ik had er pleizier in je dit goed nieuws gauw te brengen. Maar zeg eens - hoe ben je zoo alleen? Ik zag er, om je de waarheid te zeggen, een beetje tegen op om hier binnen te komen.
verwonderd.
Wat zegt u? Zag u er tegen op om hier binnen te komen?... En waarom?...
Wel kind, - ik dacht hier een paartje in een idyllisch tête-à-tête te vinden en vreesde jullie te storen.
lacht.
Verbeeld u: zulke oude getrouwde lui als wij! Het gaat hier heel wat prozaïscher. Herman is in zijn kamer met..
| |
| |
zijn couranten. Dat is anders dan... idyllisch!... Maar - éen ding heb ik toch vandaag van hem gedaan weten te krijgen: hij blijft bij me theedrinken vanavond!
Doet hij dat dan anders nooit?
Haast nooit. Daar is hij veel te onrustig voor - nooit heeft hij tijd - nooit!... En de laatste dagen...
met bizondere belangstelling.
Wat, kind?... de laatste dagen?
Is hij verschrikkelijk onrustig. Nog erger dan anders.
vertrouwelijk en gemoedelijk.
Zeg eens, Marie - hij heeft toch soms geen... financieele zorgen?
schrikt even.
Maar tante (verward) dat... dat... weet ik niet...
Het doet mij altijd nog genoegen, vooral omdat jullie geen kinderen hebt, dat ik je den raad gaf buiten gemeenschap van goederen te trouwen. 't Is tegenwoordig zoo'n vreemde tijd - je kunt nooit weten...
eenigszins ongeduldig.
Och tante - begint u nu óok al!
| |
| |
snel.
Oók al?... Wie dan nog meer?
verward.
Wel - natuurlijk... och... niemand in 't bizonder. Iedereen heeft het tegenwoordig over geldzaken. Dat bedoelde ik.
ziet haar scherp aan.
O zoo.
aarzelend.
Tante, - mag ik u eens iets vragen?
Gerust, ga je gang, kind.
U sprak van onze goederen. Maar als Herman ooit geld noodig had, dan zou ik toch gerust wat van mijn land kunnen verkoopen, om hem te helpen, niet?
Natuurlijk. Als hij het goedvond. Maar hij zal nooit zoo dom zijn dat offer van je aan te nemen.
Begrijp dan toch, dat hij er ook altijd zelf mee gedekt is. (Marie ziet voor zich.) En als je dat niet kunt begrijpen, moet je maar beginnen met me te gelooven - 't is zoo. A propos, nu ik toch hier ben, - je zei dat Herman in zijn kamer is? (Zij staat op.)
| |
| |
staat op.
Zeker. Wilt u hem spreken. Blijf rustig zitten, tante, ik zal hem even roepen.
heeft al een stap gedaan in de richting van de deur rechts.
Ik ga anders wel even bij hem.
is haar al voor.
Wel neen, zeker niet - hij kan best even hier komen. (Opent de deur rechts.) Herman, kun je even komen? - tante is hier. (Men hoort Herman zeggen: Direct. Marie terug.)
| |
Negende tooneel.
de vorigen. herman.
Bizonder beleefd jegens Mevr. Van Borselen.
Bonsoir, tante. (Geeft haar de hand.) Welke goede genius voert u hier nog zoo laat? Ik hoop toch niets ernstigs.
ziet hem strak aan.
Iets heel ernstigs, waarde neef!
onzeker.
Zoo... Zoo... och kom!... Uw uiterlijk is nogal geruststellend.
Of alle ernst altijd den heer des huizes moet gelden. Mis hoor! Mijn bezoek betreft ditmaal in de eerste en voornaamste plaats het toilet van mevrouw. Of is dat soms geen ernstige zaak?
| |
| |
luchtig.
O, tante, hoogst belangrijk, zeker, zeker! En u wilt mij tevens veroorloven het uwe te bewonderen?... Als altijd - onberispelijk! Maar ga toch zitten.
gaat zitten.
Je bent en blijft een onverbeterlijke vleier.
Dank u!... U hebt onze invitatie ontvangen? Wij rekenen Vrijdag vast op u. Uw lievelings-gerecht ‘celeri au jus’ zal er zijn, hoor!
Ik twijfel er niet aan of je tafel zal haar reputatie handhaven. (Herman is allengs zijn kamerdeur genaderd.) Maar à propos, loop eens niet zoo gauw weg. Wat is er toch aan van al die booze geruchten? Vallen er de laatste dagen zulke klappen in den effectenhoek?
komt iets terug, lacht.
Komaan - dat vind ik kostelijk! U ook al ongerust? Hebt u soms een prolongatietje op Portugeezen?
(tot Marie) Je man is een ondeugd! (tot Herman) Zeg eens, je mag een oud mensch niet voor den gek houden. Wees nu eens ernstig. Wat is er van aan?
zeer gemoedelijk.
Och tante, iets natuurlijk, iets. Maar zooals het altijd gaat, het publiek overdrijft kolossaal. De menschen zijn in geldzaken zoo verbazend nerveus.
Geen wonder!... 't Gaat er ook dikwijls naar.
| |
| |
alsvoren.
Meest eigen schuld van het publiek, geloof me. Daar is geen raden aan. Het is meestal zelf de schuld aan de paniek, door zijn krankzinnigen angst.
Maar vertel mij eens, - waar ligt toch die voortdurende daling van de Portugeezen aan? Alleen aan den slechten financieelen toestand van dat rijk?
verbaasd.
Maar tante, - weet u daar nu ook alweer van? Hoe is 't mogelijk!
(tot Marie) Ja kindlief, een vrouw alleen kan niet genoeg op haar tellen passen. (tot Herman.) Wat denk je, mon cher cousin?
Over die daling in eenige fondsen?.... Er werkt zooveel mee tot zoo iets. Haute finance, politiek en wat niet al! Men kan niet altijd achter de schermen zien. Maar niet te bezorgd zijn: dat is het parool. Op den duur komt het weer terecht, geloof me. (Opeens opgewekter.) Och kom! - ik vind het jammer dat iemand van zooveel smaak en artisticiteit als u, haar stemming dreigt te bederven door materiëele zorgen. Laat die aan ons, arme stakkers, over!... En nu zult u mij veroorloven - (Gaat naar zijn kamer.)
hoofdschuddend.
Wat een onrust! (tot Marie.) Kind, ik beklaag je. Hij is te vangen als een aal bij den staart!
Ja, 't is heel erg, daar hebt u gelijk in.
| |
| |
Zeker, ik moet mij veel genoegens ontzeggen: nu weer uw gezelschap. Ik hoop dat Vrijdag mij eenige vergoeding zal geven.
Wel beleefd!... Zeg - ik wil je niet ophouden - maar nu ik je toch toevallig thuis tref, éen vraag: hoe zou je er over denken, als wij die twaalf mille van de afgeloste hypotheek eens belegden in een solied Europeesch fonds?... Dan was jij meteen van het bewaren af.
ziet gedurende het onderhoud dat nu volgt dikwijls met onrust naar Herman.
luchtig.
O, uw deposito bezwaart mij niets. Maak u daar geen oogenblik bezorgd over. En daarbij - de meeste Europeesche fondsen staan zoo hoog. Neen tante, daar is nu volmaakt geen haast bij, dunkt me. Ik spaar u de moeite nog van het coupon-knippen!
Maar, mijn waarde neef, dat gaat met die nieuwe schaar haast vanzelf. Dat animeert me juist. Wat een practisch cadeau van je!... En je moet ook denken, dan heeft het oude mensch wat te doen.
Ja, dat laatste is iets waar ik zelden rekening mee houd, - ik heb altijd zooveel te doen!... (Maakt beweging van heengaan.)
staat op en gaat naar hem toe.
Hoor eens - ik moet je nog iets zeggen. Mirza heeft
| |
| |
zich over je beklaagd; het arme dier ligt nu al veertien dagen in het verband, en je bent nog niet eens komen kijken.
U kunt morgen op een bezoek aan Mirza rekenen.
lachend.
En dan zeker en passant een bezoek aan mij - wel gracieus! (Alle drie lachen. Zij legt Herman de hand op den arm.) A propos, koop nu morgen voor mijn twaalf mille Oostenrijkers Mei-coupon... (Herman schudt bedenkelijk het hoofd.) Ja, al staan ze wat hoog, dat doet er niet toe, - ik heb een penchant voor dat fonds, dat weet je wel.
gemoedelijk.
Ik koop natuurlijk heel graag effecten voor u, als u het bepaald wilt, dat begrijpt u, maar...
snel.
En wanneer krijg ik ze dan? Overmorgen?
haalt de schouders op.
Dat is wel zoo vlug als het maar kan. Nous verrons...
alsvoren.
Dat blijft dan afgesproken, hoor. Misschien vereer ik dan overmorgen het kantoor wel met een bezoek, om ze zelf in ontvang te nemen, en breng de noodige paperassen mee. Dat is voor mij nog eens een reden om uit te gaan.
| |
| |
verbijt zijn ongeduld.
Och kom, - tante, dat is immers geheel onnoodig! Als de stukken er zijn, zal ik...
valt hem in de rede; glimlachend, maar met veel nadruk.
Ik reken er op, dat de stukken er zijn, mijn actieve neef! En nu niet meer tegenspreken: vrouwen zijn soms koppig, dat weet je wel.
Vrouwen koppig?... Ik mag niet meer tegenspreken.
Foei, ondeugd!... En nu laat ik je vrij. (Tot Marie.) Nu moet je mij nog even vliegensvlug je schrijfbureau laten zien: vanmiddag hadden we geen gelegenheid. Maar gauw, mijn schimmeltjes zullen ongeduldig worden. (Reikt Herman de hand.) Bonsoir.
zeer hoffelijk buigend.
Au plaisir de vous revoir!
is opgestaan, laat Mevrouw van Borselen in het boudoir. Eer zij zelf haar daarin volgt, ziet zij nog even naar Herman, die met ontevreden gelaat en gebogen hoofd is blijven staan, blijkbaar in gedachten en besluiteloos.
| |
| |
| |
Tiende tooneel.
herman. boekhouder fransen. later gerrit.
komt haastig uit Hermans kamer, met een telegram in de hand. Blijft staan.
komt naar hem toe, geeft het telegram.
Nog een draadbericht uit Londen, mijnheer. Net gekomen.
opent het met bevende hand. Leest iets terzijde.
‘Burnow brothers fout. Meest in Portugeezen’... O God!... (Hij sluit een oogenblik de oogen, trilt hevig en steunt met de hand op de tafel.)
verschrikt.
Mijnheer... wat is er?
bedwingt zich met geweld, bijt de woorden af.
Och! Niets. Een duizeling. Niets anders. Is er - nog iets - op 't kantoor geweest?
Een paar lui, die naar u vroegen.
| |
| |
Ze wilden u over hun deposito spreken.
schamper.
Over hun deposito - zoo - (nadenkend.) Enne?... Wat heb je gezegd?
Ik heb gevraagd of ze maar eens terug wilden komen, - morgen of zoo.
stuift ineens op.
Morgen?... morgen?... Wel ja - waarom niet? Je hadt liever moeten zeggen vanavond. Morgen!... Jullie hebt altijd zoo'n razende haast!... Wat duivel - waartoe altijd die tijdsbepalingen?... en dat maar buiten mij om! Dat verkies ik niet! Wie geeft jou het recht...?
Maar mijnheer - ik wist volstrekt niet...
Dáarom juist!... Omdat jullie niets weet, moet je ook niets zeggen. Maar dat regelt maar op eigen houtje. Morgen?... Ben je gèk - kerel! Je laat morgen niemand bij me, die om zijn deposito komt - versta je? En goed vragen eer je iemand toelaat.
Die om geld komt, moet maar over acht dagen terugkomen.
Best, mijnheer. Nog iets?
| |
| |
Neen - je kunt gaan. (Boekhouder af.)
loopt geagiteerd heen en weer. Herleest het telegram.
‘Burnow brothers fout. Meest in Portugeezen.’ (Het papier trilt hevig in zijn hand.) Nu wordt het morgen mis... Wat zullen de Portugeezen een smak doen. 't Wordt heelemaal mis. (Leunt als versuft tegen de tafel en steekt langzaam het telegram bij zich.)
komt zacht door de deur rechts, ziet behoedzaam rond en reikt hem dan een briefje.
schrikt.
Mijn God - wat nu weer? (Beziet het briefje.) Van Greta? Van Greta? Wat kan die nu hebben? (Opent het briefje en leest.) ‘Kleine Herman is ziek. Heeft vannacht, en daareven weer, erge stuipen gekregen. De dokter vindt het gevaarlijk. Nu komt de straf. Greta.’ (Hij staart eenige oogenblikken strak voor zich uit, zichtbaar zeer ontroerd. Dan gaat hij naar den haard en werpt het briefje erin. Loopt als radeloos heen en weer.) Moet nu alles bij elkaar komen... Mijn ventje ziek... mijn lief kereltje ziek... 't Is vreeselijk... (Na een oogenblik, of hem iets invalt.) Of zou het soms zoo erg niet zijn?... Zou Greta... Juist op onzen trouwdag... Om te plagen?... Neen - neen, zoo iets zou ze niet verzinnen - dat zou gruwelijk zijn... Maar spant dan àlles tegen mij samen?... Dat ik nu juist Marie beloofd heb thuis te blijven...
| |
| |
| |
Elfde tooneel.
herman. frans.
komt met een boek in de hand.
Zoo - jij nog hier? Waar is Marie?
schrikt, even verward.
O... Marie?... Daar... (Wijst op de boudoir-deur.)
gaat naar die deur.
Ik kom haar even Noodlot brengen.
omkeerend.
Neen, dan ga ik niet naar haar toe. Dat mensch - (Met een minachtend gebaar.) bah!
Och kom! zoo erg is 't niet.
Nu, ik vind het een door-en-door wuft, ijdel schepsel, en sluw ook. Ik begrijp me nog nooit, hoe Marie zoo'n aantrekkelijke persoonlijkheid geworden is onder zulk een leiding. Wat een verschil tusschen die twee!... Neen, ik kan haar niet zetten, juist omdat ze zoo'n groote hoeveelheid negatieve conventioneele deugden bezit.
in gedachten, ziet even op.
Ja, ja - dat is een stokpaardje van je.
| |
| |
Dat kan wel zijn. Nu, in elk geval zul jij Marie wel willen zeggen, waarom ik niet in 't boudoir ben gekomen. Hier is het boek. (Hij legt het boek op de tafel en gaat naar de deur.)
aarzelt even, loopt hem na, zachter.
Frans, - hoor eens.
keert zich om.
Met genoegen. (Ziet hem scherp aan.) Kerel, wat heb je toch? -
Niets... niets... Zeg eens - zijn stuipen gevaarlijk?
verbaasd.
Maar Herman!... 't Is of je weet waar ik vandaan kom.
schrikt.
Waar jij vandaan komt?...
| |
Twaalfde tooneel.
de vorigen. marie.
komt door de boudoirdeur op.
Zoo Frans. (Ziet even onderzoekend naar Herman.)
Ik kom je het beloofde boek brengen.
| |
| |
neemt het boek aan.
Dank je wel. Maar die vlugheid is maar zoo-zoo. Je was misschien bang het anders weer te vergeten.
Foei - dat is niet mooi uitgelegd, als een zondaar zijn schuld zoo spoedig mogelijk wil goedmaken. Ik had het je wel dáar gebracht, (Hij wijst op het boudoir.) maar Herman zei dat je bezoek hadt.
En zeker: welk bezoek ik had? O, die hostiliteit! Kun je nog maar niet vergeten, dat tante vroeger altijd Herman voortrok.
Dat is het niet Marie, - (Met eenigen nadruk.) dan zou ik meer personen niet kunnen vergeven.
even verward, dan weer rustig.
Niets. - Niets. - Maar je tante is en blijft mij zeer onsympathiek. Enfin, daar had ik het met Herman al over. (Tot Herman.) Maar zeg eens, jij vroegt me naar stuipen.
zeer verbaasd.
Herman,... vroeg jij naar stuipen?
verward.
Ja zeker... iemand van 't personeel... een kind van iemand op 't kantoor....
| |
| |
Zoo. (Gaat zitten en kijkt voordurend naar Herman.)
leunt tegen den schoorsteen en praat heel gemoedelijk, terwijl Herman alle pogingen aanwendt, om zijn aandoening te verbergen.
't Is een verraderlijke ziekte, of liever een ziekte-verschijnsel. Meestal een symptoom van hersenlijden. Zeer verraderlijk. 't Vorig jaar - ik had me pas hier gevestigd - verloor ik nog een patientje dat schijnbaar heelemaal beter was. Ik kom er 's avonds - 't kind zit bij haar vader op de knie prentjes te kijken, - 't ziet mij vriendelijk aan met mooie donkere oogen, - steekt mij een handje toe, - lacht, - en letterlijk op 't zelfde oogenblik vertoont zich een vreemde trek op het gezichtje. Iets later sluit het de oogen... 't heeft ze nooit weer open gedaan.
Hê - hoe akelig!...
(tot Herman) Vind je niet?
staart met groote oogen voor zich, strijkt met de hand langs het voorhoofd en zwijgt.
Ja, kinderen is een angstig bezit, - dat blijft een troost voor de kinderloozen.
met een zucht.
Een treurige troost.
Ik zei al tegen Herman, dat ik juist een patientje heb.
| |
| |
Vanmorgen en daar straks weer werd ik bij een jongske geroepen, in de Noordstraat...
krijgt een schok, doet een pas naar hem toe, angstig.
In de Noordstraat?... (Marie ziet verschrikt naar hem.)
verbaasd.
Ja, - maar waarom?
alsvoren.
Twee-en-zestig?
staat op, ontroerd.
Herman - hoe weet jij dat?
schrikt hevig, treedt terug; met een poging tot zelfbedwang.
O - dat is... daar is... daar woont juist... die man van 't kantoor...
Zoo, is de vader bij je op 't kantoor? Ja, dan zul je het wel aan hem hebben kunnen merken, dat begrijp ik. 't Was vanmorgen dadelijk al zorgelijk, - en zoo'n man kan er niet eens bij zijn. De moeder is geheel abnormaal, vind ik: een vreemd mensch.
Ja, vreemd, - heel vreemd, - niet gewoon. Het pa-
| |
| |
tientje is een mooi flink kereltje van vier jaar - maar 't loopt mis... 't gaat niet goed.
zakt op de causeuse neer, houdt het gelaat van Marie afgewend en veegt zich het voorhoofd met zijn zakdoek.
gaat naar hem toe, bezorgd.
Herman, - wat scheelt je toch?
staat met een schok op.
Niets... niets... 'k Ben wat duizelig vandaag... maar 't is hier ook warm... erg warm... benauwd... ik ga... wat frissche lucht... (Gaat al sprekend schijnbaar kalm naar zijn kamerdeur, opent die bedaard. Af.)
| |
Dertiende tooneel.
marie. frans. Later gerrit.
zichtbaar ontroerd.
Frans, hoe vind jij Herman nu toch?
gemoedelijk.
Ja, wat zal ik je zeggen, hij is nerveus, een beetje overprikkeld; dat heb ik vanmiddag ook al voortdurend opgemerkt.
alsvoren.
O, ik vind die zenuwachtige onrust op den duur ver schrikkelijk - ik vind het geen leven!...
glimlachend.
Nu - nu - zóo erg...
| |
| |
zich opwindend.
Lach niet, Frans. Herman is niet gewoon. Ik heb het laatste halfuur een gevoel gekregen, of er iets heel akeligs moet gebeuren Ik word er zelf zoo benauwd van! (Zij schreit en gaat zitten.)
sussend, gaat bij haar zitten.
Maar Marie, je moet je niet zoo gauw bezorgd maken. Herman is immers altijd onrustig geweest, dat weet je toch ook wel. Misschien zijn er kwesties, die hem hinderen en nog nerveuzer maken: kantoorzaken, financiëele zorgen, of...
Neen, neen... dat is het niet. Er is iets anders... iets veel ergers...
verbaasd.
Wat zeg je nú?... Iets ergers?... Maar wàt dan?
Ja, wàt, - wàt, - dat weet ik juist niet... dat kan ik niet gissen. Maar ik weet zeker, ik voel dat er iets is, dat hij voor mij verzwijgt, en dat maakt me ellendig. Ik voel het. O, Frans, ik ben zoo angstig, - Herman doet zoo vreemd!
hoofdschuddend.
Marie, Marie, hoe heb ik het nu met je?...
staat schielijk op.
Sst! (Zij luistert. Men hoort een deur dichtslaan. Zij loopt, terwijl Frans haar bezorgd gadeslaat, naar Hermans kamerdeur en opent die.) Hij is er niet meer; hij is weg. (Loopt vlug naar de gangdeur, opent die en luistert. Men hoort weer een deur dichtslaan.) Nu gaat hij uit! (Hartstochtelijk tot Frans.) Zie je nu wel, is het nu nog inbeel-
| |
| |
ding van me? Pas heeft hij me beloofd bij me thuis te blijven. Waarom gaat hij dan opeens, zonder iets te zeggen, uit?...
ook opgestaan.
Hoor eens, Marie, je mag je niet zoo opwinden. Je moet je verstand gebruiken. Kan Herman niet voor enkele oogenblikken zijn uitgegaan en dadelijk weer terugkomen? Kan hem niet iets zijn ingevallen, dat hij straks vergeten had? Hij klaagde over duizeligheid, - kan hij niet even in de buitenlucht gegaan zijn om wat op te frisschen? Kom - kom - maak je nu in 's hemelsnaam niet van streek voor niets. Als hij je beloofd heeft thuis te blijven, dan zal hij immers wel dadelijk weer terugkomen.
heeft intusschen als in gedachte naar den grond gestaard; bedwingt zich nu met geweld. Op luchtiger toon.
Ja, Frans, je zult wel gelijk hebben, zeker. Ik mag eigenlijk niet zoo over Herman denken of spreken. Ik heb me daareven een beetje dwaas aangesteld, dat vind ik nu zelf ook. (Zij gaat zitten en schelt.) Gelukkig dat het tegenover jou was. Jij weet wel beter. En jij hebt zoo heerlijk de takt om iemand te kalmeeren. (Gerrit komt.) Zeg aan Dina dat zij de bouilloire en het theegoed hier brengt.
zichtbaar gestreeld, gaat zitten.
Het doet me plezier, dat je het nu zelf ook inziet. Ik vind het altijd zoo jammer, als de menschen noodeloos zich het leven verdrieten. En zoo iets zie je toch dagelijks.
| |
| |
Wacht jij nu Herman maar rustig met de thee. Het wordt nu voor mij tijd om nog eenige visites te maken.
schijnbaar kalm en onverschillig.
Ook nog bij dat... stuipen-patientje?
neemt zijn zakboekje.
Ja, zeker. 't Zal anders wel niet meer noodig zijn, vrees ik. (Het boekje inziende.) Noordstraat twee-en-zestig.
alsvoren.
Hoe heeten die menschen?... Maar dat weet Herman ook wel. Misschien kan ik iets voor hen doen...
in zijn boekje ziende.
Die menschen... heeten Roskamp.
Ja. Ik heb de moeder alleen nog maar aangetroffen.
Is die nog jong?... Knap?...
steekt het boekje bij zich.
Zoo heel jong niet meer, en waarschijnlijk wel mooi geweest. Ze heeft iets vreemds - iets zeer abnormaals. 't Is trouwens nu geen wonder. En nu neem ik mijn congé. (Beiden staan op.) Hoor eens, zusje - als je nu weer eens zoo'n zenuwachtige bui voelt opkomen, en je hebt behoefte aan een kalmeerend woord, stuur dan gerust. Ik ben altijd tot je dienst. Beloof je me dat?
| |
| |
ziet hem vriendelijk aan.
Graag!
langzaam en peinzend.
En anders... praat eens ernstig en openhartig met Herman, dat zal je misschien nog het meest rust geven.
Ja, dat zal ik bepaald eens doen. Dank je wel voor je goeden raad. (Zij reikt hem de hand.)
houdt haar hand een oogenblik vast en ziet haar strak en vriendelijk aan.
Bonsoir, Marie - en wees verstandig! (Af.)
| |
Veertiende tooneel.
marie. later dina.
loopt zenuwachtig heen en weer. Schamper.
Verstandig!... Goddank dat hij wèg is!... (Snel bij zichzelve.) Noordstraat twee-en-zestig... Roskamp... Wat moet ik doen!... Wat moet ik doen?... Ik kan haast niet meer denken... (Zij legt de hand aan haar voorhoofd.) Het bonst hier zoo. Roskamp - Roskamp... er is op 't kantoor geen Roskamp... Dat weet ik zeker... Laat eens zien: op 't kantoor zijn Fransen... van Meurs... en... och hoe heet die andere ook weer?... ik weet het niet... nu niet... maar hij heet niet Roskamp. Dàt weet ik zeker - zeker. (Met veel aandoening.) Dus... Herman heeft... gelogen; (dof) hij heeft... gelogen... Waarom?... Dat kind... dat kind... (opgewonden.) Ik moet het weten...
| |
| |
komt binnen met de bouilloire.
Haal me mijn pluche mantel en hoed.
zet de bouilloire neer. Verwonderd.
Wilt u uit, mevrouw?
Ja, even. Gauw maar. (Dina af.) Herman heeft gelogen. Dat weet ik nu zeker. Waarom ontroerde hij zoo?... Om dat zieke kind?... Dat kind - dat kind... o 't is afschuwelijk... maar (met veel beslistheid) ik wil zekerheid!
met mantel en hoed.
Gaat u alleen?... 't Is erg donker buiten.
zet vlug den hoed op.
Ja, dat weel ik wel, - help me maar gauw.
helpt haar met den mantel.
Hoe wil mevrouw met de thee?
O, zet die maar klaar. (Snel af.)
haalt verbaasd de schouders op.
Het gordijn valt.
|
|