‘Ik geef dit leven terug aan al wat is, terug aan den hemel, terug ook aan de aarde, die ons allen draagt.
Want niets kan ik het mijne noemen voor het aangezicht van Wien de hemel een woonplaats is en de aarde een schaduw aan zijne voeten. En het leven is een teere bloesemstengel, die siddert in zijn adem - den adem van vreugden en smarten, van geboorte en dood.
Ik voel nochtans zijn genade in dit broze levensknopje uit mij ontsproten - lof daarom voor zijn vertrouwen, lof voor zijne liefde en mijn vreugde zij: den zegen af te smeken van een zuiveren bloei in het licht van zijn glorie’.