De schipbreuk
Kindeke droomde, dat het een makker had, een aapje als kindeke zelf zoo klein.
Zij gingen samen hand aan hand en kwamen aan een helder meer.
Zij speelden schuitje varen en zij zongen: ‘Schuitje varen, schuitje varen! Ons schuitje is van rijstekoek, de riemen zijn van suikerriet’.
Klein kindje speelde eerst den veerman, zijn makker reiziger; en de veerman roeide uit alle macht - het aapje knaagde aan het schuitje. Toen werd het aapje veerman op zijn beurt, klein kindje passagier; en de reiziger lag uit te rusten - de veerman kauwde zijn riemen stuk. En zij zongen: ‘Schuitje varen, schuitje varen. Ons schuitje is van rijstekoek, de riemen zijn van suikerriet’.