Schets van de geschiedenis van 't toneel in de Maasgouw voor de Franse Revolutie
(1961)–Jef Notermans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
B. Rederijkers in Maastricht.Welke daden en namen van ‘Gesellen van den spele’ zijn ons overgeleverd? De oudstbekende schutterijGa naar voetnoot1) is er een van Maastricht. In 1404 legt men 'n weg van ongeveer honderd kilometer af, teneinde in Mechelen (bij Antwerpen) aan 'n toneelwedstrijd deel te nemen. 'n Uitnodiging van de Gentenaren bereikt Maastricht in 1408. Nogmaals inviteert Gent die van Tricht enige jaren later. Dat houdt verband met 'n prijskamp in de schaduw van 't Belfort in de stad van Artevelde. Er is nog lang niet helder licht gevallen op 't landjuweelGa naar voetnoot2), in Maastricht georganiseerd ten jare 1438. In elk geval hield dit landjuweel in, dat er ter plaatse 'n ‘gedoopte’, d.w.z. erkende kamer bestond, in 't bezit van 'n blazoen. Wij hebben geen idee van de omvang, 't grootscheeps karakter van de manifestatie, maar nemen aan, dat de deelname uit 't land van Loon en Zuid-Brabant naar rato is geweest. Uit alle plaatsen, waar 'n blijde inkomst van 'n kerkelijk of wereldlijk vorst werd gevierd, weten we, dat behalve feesttooi, luisterrijke maaltijden enz., de kardinaal, de bisschop, de keizer of koning, hertog of prins, graaf of baron gevoelig en ontvankelijk waren voor toneelkunstGa naar voetnoot3). Als Maastricht de ‘joyeuse entrée’ van Maximiliaan van Oostenrijk (1459-1519) op touw zet, stroomt de stad vol van belangstellenden, ook om de toneelopvoeringen gade te slaan. De Roomse koning en keizer van Duitsland vereert onze stad met zijn bezoek in 1494 en hij wordt mede gefêteerd door 'n aantal akteurs. Qua beschermer van kunsten en wetenschappen, als redenaar en humanistenvriend zal hij de spelers zijn compliment niet onthouden hebben. Ook zijn gemalin, Blanche, zal zich daar graag bij hebben aangesloten, evengoed als de kroonprins Filips. We zijn er niet in geslaagd te achterhalen, wie in 1461 'n Paasspel, ‘Die Verrisenisse Ons Heren’ ten tonele hebben gebracht. Dat zou kunnen geschied zijn door Rederijkers maar ook door studenten van de kapittelscholen. Al liggen de bewijsstukken niet op tafel, zo mag men toch met enige waarschijnlijkheid aannemen, dat bij de feestelijke ontvangst van bisschop Jan | |
[pagina 21]
| |
van Walkenrode in 1418 de stad voor haar Luikse gast o.m. 'n toneelstuk heeft doen opvoeren. Hetzelfde kan gebeurd zijn bij de blijde inkomst van Jan van Heinsberg, bisschop van Luik, in januari 1420. Of er in 't zelfde jaar iets in die geest gespeeld werd, toen hertog Jan IV Tricht binnentrok? En bij de festiviteiten ter ere van Filips de Goede, hertog van Boergondië, op 'n zomerse dag in 1431, zal toch ook aan 'n toneelstuk aandacht zijn geschonken. In 1450, op 22 juni, vierde Maastricht feest vanwege het plechtig bezoek van Louis van Bourbon, de prinsbisschop, 'n gebeurtenis die A. Schaepkens rangschikt onder de ‘Intronisations et joyeuses entrées des souverains’. Zes jaar nadien is de stad wederom in feesttooi gestoken voor dezelfde bisschop. Dat Tricht over 'n rijmelaar beschikte in 1459, op de 25ste april, is geboekstaafd door 'n vierregelig vers, verband houdend met de aanleg van 'n walmuur en de bouw van de Tongerse poort: Aengelacht soe was dies thoren
Naer dat Christus was gheboren
Duzent CCCC ende LIX joer
Op Sint Marcus, dat is woer.
Karel de Stoute, hertog van Boergondië en Brabant, dus mede heer van Maastricht, vereert zijn stad met 'n ‘joyeuse entrée’ op derde kerstdag 1467. Van 'n openluchtvoorstelling kan dan moeilijk sprake zijn. Spelen er in augustus 1484 bij 't officieel bezoek van Jan van Horn, prinsbisschop, rederijkers op de Markt? En bij 't luisterrijk onthaal van Maximiliaan van Oostenrijk, hertog van Boergondië, in 1485? 's Jaars daarna was er 'n grandioos feest, toen keizer Frederik zijn rijksstad in juli bezocht. Op 30 april 1490 wordt hertog Filips van Boergondië toegejuicht, mede vanwege 't bekrachtigen der rechten en vrijheden van de stede Tricht. In 1496 valt de boogschuttersGa naar voetnoot4) 'n hoge eer te beurt, doordat prins Filips, zoon van de Duitse keizer, deelneemt aan hun wedstrijd en, waarachtig, de vogel afschiet. Dat bij 'n dergelijk festijn ook de ‘gildekens’ aan hun trekken zijn gekomen, ligt in de lijn der verwachtingen. Dezelfde Filips de Schone dacht op 1 mei 1493 in Gent zeer slim te zijn door er 'n soort opperkamer te stichten. Die zou boven de plaatselijke ‘Fonteyne’ resideren en 'n waakzaam oog houden op 't doen en laten, speciaal op eventuele kritiek van de zijde der kamer(s) inzake 't regeringsbeleid van de vorst. Het gevolg was: verhoging van de rivaliteit en 'n steun zoeken van de Brabantse kamers onderling. Van politieke overheersing bleken de retrozijnen wars te zijn, wat na 1500 nog veel sterker aan 't licht zou treden. Zijn we tot nu toe geen naam van de Maastrichtse kamers tegengekomen, dat doen we wel in de zestiende eeuw. | |
[pagina 22]
| |
Wij hebben elders geschreven over ‘Ambachtslieden en Rederijkers spelen in Tricht toneel’Ga naar voetnoot5). Daaruit is komen vast te staan, dat in onze Maasstad vlijtig aan toneelkunst werd gedaan. Zelfs de gemeenteraad had daar oog en oor voor en schonk er subsidies aan, zij 't met mate. Wanneer de vroegere archivaris H.P.H. Eversen spreekt over ‘De Maastrichtse Rederijkerskamers’ (Publications etc. VIII, 303-332), citeert hij o.m.: ‘Vanden wagenspelluyden’, Het gaat hier niet zozeer om de Hornse florijn, maar wel om 't meeleven van de vroede vaderen met de executanten, die kennelijk niet als 'n nieuwigheid beschouwd werden, maar stellig stamden uit de vijftiende eeuw. Vermelding verdient tevens, dat de vroedschap 200 voet planken plus schragen via de afdeling ‘Openbare Werken’ ter beschikking stelde, een en ander i.v.m. 't opslaan van de spullen vóór en door de toneelspelers. Dat de Raad 't pedagogische indachtig was, kan men aflezen uit de bepaling, dat 't spel moest strekken tot ‘duechdelijcke beweginghe vanden borgheren’Ga naar voetnoot6). Moeten we van de ene kant betreuren, dat de stadsrekeningen op onverklaarbare wijze verdwenen zijn, althans die van vóór 1700, we mogen ons van de andere kant gelukkig prijzen, dat er nog heel wat van de raadsnotulen is overgeleverd. Hierin figureert als oudstbekende: | |
1. Broederschap der Heilige Driekoningen.De gemeentesecretaris vermeldt deze in 1527Ga naar voetnoot7). Wat deze rederijkers in genoemd jaar opvoeren, deelt hij niet mee. Wél, dat de gemeenteraad had goedgekeurd, dat er balken, planken, lege vaten enz. ter beschikking werden gesteld van de acteurs en dat de materialen na afloop moesten worden opgeborgen in of bij de gevangenpoort, vlak bij de huidige Grote Gracht, waar die op de Markt uitmondt. Was dit niet dicht bij de Leugenpoort? | |
[pagina 23]
| |
Wat hebben ze opgevoerd? Welke zin- of kernspreuk voerden ze? Hoe zag 't blazoen er uit? Wie was deken, factor, prins, proost? Waar vergaderden zij? In de herberg ‘Driekoningen’ op de Markt? Wanneer is deze kamer opgericht? en ter ziele gegaan? Altemaal vragen, waarop men voorshands 't antwoord schuldig blijft. Eén ding slechts staat vast. De verenigingskas liet vaak de bodem zien. Hoe anders te verklaren, dat in 1551 de gemeenteraad moest delibereren over 'n ingekomen verzoek: 'n loterij of 'n soort kienavond te organiseren. 't Zal wel zijn toegestaan, evenals in 1565, toen 'n soortgelijke vrijetijdsbesteding de kas moest spekken. Ditmaal stipuleerde de vroedschap, dat men geen bezwaar opperde, mits 'n commissie van drie raadsleden ex officio de trekking van de loterij kon bijwonen. In 't zelfde jaar ontstaat enige wrijving tussen de Raad en de ‘Driekoningen’. De kamer toont zich weinig toeschietelijk, als de stadsbestuurdersGa naar voetnoot8) rekening en verantwoording vragen over 't beleid en verbruikte subsidies. 't Geschil neemt 'n dramatische wending, doordat men 't been aan weerszijden stijf houdt. Ten einderaad grijpt de magistraat naar 'n middel, dat men draconisch mag heten: gehoorzamen, de boeken openleggen, óf 'n boetetocht naar Sint Jacob van Compostella in 't verre noordwesten van SpanjeGa naar voetnoot9). Dan kiezen de spelers eieren voor hun geld. Twee schouten en vier raadsleden mogen hun neus in de comptabiliteitsboeken steken en naar bevind van zaken handelen. Uit 't raadsverdrag van 23 april 1548 komt vast te staan, dat de retrozijnen medewerking van 't stadhuis krijgen. Zodoende ontvangen ‘gilden ende broeders der bruederschaep vanden heyligen drie coningen van stadswegen hout om op die speelstellagien te maeken vier of vyff posten oft stylen, daer men die gardynen tusschen hinckt, daer men uytcoempt’. In verband met dit los materiaal getuigt 't van praktische zin bij de Raad, wanneer deze op 1 juli 1548 'n opslagplaats bij de Gevangenpoort, niet ver van de Spilstraat, aanwijst ten behoeve van de rederijkers. Kort tevoren hadden de spelers, althans 't bestuur van de kamer, bij de vroedschap geklaagd over de ontoereikende subsidie i.v.m. gemaakte onkosten op Sacramentsdag. Met gulle hand legde daarop de Raad er twintig gulden bij. Dat het bij die ene jaarlijkse suppletie niet gebleven is, weet Eversen heel zeker (o.c., p. 317). Onopgelost is 't vraagstuk i.v.m. het eventueel deelnemen aan 't landjuweel te Antwerpen in 1561. De Sinjoren hadden die van Tricht op traditionele wijze uitgenodigd en de Violieren spaarden kosten noch moeiten, dit feest tot 'n uitzonderlijke gebeurtenis te maken. Toen op 3 augustus 1561 Rederijkers-te-paard, ten getale van 1426, hun intocht hielden, stond heel de Schel- | |
[pagina 24]
| |
destad paf. Liefst 23 speelwagens, benevens 197 andere voertuigen, trokken door de vesting. Drie weken duurde 't festijn, waarna men er nog niet genoeg van had, en ter herinnering aan 't zevende landjuweel van 't Brabants Verbond 'n z.g. haagspel organiseerde. Waarom ontbrak Maastricht? In 't raadsbesluit van 19 mei 1561 staat enkel genoteerd: ‘Gepasseert den Retorijkers te hulpen der costen die sij gedaen hebben metten ghenen, die hier geschickt is vander stadt Antwerpen om te kundigen dat haechspel, dat aldaer gehalden sal werden, drie delers, soe tselve ter eren van deser stadt geschiet is’. Archivaris Eversen kon geen antwoord op de vraag geven. Wij evenmin. Moet de oorzaak van de ondergang gezocht worden in tweespalt op godsdienstig terrein? Was de leer van Luther, Calvijn en andere in de gilden doorgedrongen met al de gevolgen van dien? Toch lijkt er enig leven in de brouwerij te zijn geweest. Hoe anders te verklaren, de beslissing van de gemeenteraad, d.d. 12 september 1565? Die luidt: gepasseert ende gecomfirmeert alsullicke ordinancie ende tafele vanden rethorijkers, als sy verkocht hebben tot onderhaldinge van bonder broderschappen geconfirmeert te werden, met allen haren clausulen, punten ende boeten daer in begrepen. Maakten de ‘beroerten’Ga naar voetnoot10) die in 1566 in 't zuiden deining veroorzaakten, aan de opleving abrupt 'n einde? Gaf de komst van de ijzeren veldheer, Ferdinand Alvarez de Toledo, hertog van Alva, na zijn intrede op 22 augustus 1567, en de terechtstelling van onze Limburgse graaf van Horn op 4 juli 1568, de genadeslag aan de rederijkers? De 28ste augustus 1568 trok hij met 'n troepenmacht de stad binnen, om weldra in 't Observantenklooster van Sint Pieter z'n hoofdkwartier te vestigen. Enkele executies aan de galgGa naar voetnoot11) joegen de bewoners van Maastricht zoveel schrik in de benen, dat er voor rederijkerij geen belangstelling zal geweest zijn. Ten duidelijkste leest men dit af uit 't raadsverdrag van 7 februari 1569, houdende, dat alle toneelmateriaal van de retrozijnen openbaar verkocht werd en de opbrengst de stad ten goede moest komen. | |
2. De ‘Rhetorisins van den Wijngaertzranck’.Ga naar voetnoot12)Welke drie stukken deze kamer in 1551 heeft opgevoerd, is niet gebleken. Alleen verneemt de onderzoeker, dat één spel op Sakramentsdag in de mei- | |
[pagina 25]
| |
maand is gespeeld. Indruk heeft dit zeker gemaakt, immers de gemeenteraad voteerde er zestien gulden voor, die door de peymeester aan de thesaurier van de retrozijnen werden uitbetaald. Sporen omtrent andere aktiviteiten moeten nog ontdekt worden. Alleen op 17 augustus 1551 vinden we 'n aanknopingspunt. In de raadsvergadering werd op die datum ‘verdragen’..., dat men der Broderscappen van der Heiligen Drie Coningen Sint Hilaris, na der aulder gewoente geven sal seven gulden current. Ende want die Rhetorisins vanden Wijngaertzranck noch aen oncosten die sy op Sacramentsdach gedaen hebben sesthien gulden current te tort sijn ende noch drie groete spelen gespeelt hebben, ellick speel te vier gulden current, dat der peymeister tselve vander stadt wegen betalen sal’Ga naar voetnoot13). | |
3. De kamer ‘Onze Lieve Vrouw van Sint Hilarius’.Deze zal gevestigd zijn geweest in de buurt van de Sint-Pieterstraat, waar weleer de tijdgenoot van Sint Servaas, bisschop Hilarius, in 'n godshuis vereerd werd. Op Sacramentsdag 1539 treedt deze kamer voor 't voetlicht en wel door 'n wagenspel, dat op verschillende punten binnen de wallen vertoond wordt. De gemeenteraad waardeert dit op 8 juli 1539 met 'n subsidie van zegge en schrijve één Hornse gulden. Acht gulden valt hun ten deel bij raadsbesluit van 27 juni 1541. Over de rest hangt 'n dikke sluier. | |
4. ‘Broederschap van Sinte Emilie’.H.P.H. Eversen neemt aan, dat de ‘Broederschap van Sinte Emilie’ vóór 1500 is opgericht. In die richting wijst 'n opvoering van 5 november 1509, die niet in de openlucht zal hebben plaatsgevonden. Waar dan wel? Op 't raadhuis? In 't Dinghuis? In een van de vele kloosters? Gaf deze kamer tijdens de ‘cleyn kermesse’, september 1540Ga naar voetnoot14), 'n ‘refereyn’ ten beste? J.J. Mak zegt: ‘Aan twee genres hadden de retrozijnen hun ziel verpand, het referein en het spel van Sinne’ (o.c., 20). Daarbij konden de acteurs voldoen aan twee letterkundige driften: de declamatorische en de oratorische. Beide behoorden tot de wezenlijke kenmerken van de rederijkerij. Zangerigheid van zegging zal de Maastrichtenaren van nature gelegen hebben. Redenaarstalent is hun toen ook allicht eigen geweest. Met dit alles weten we evenwel nog niet, welk referein tijdens de vrolijke kermisdagen van 1540 ten tonele, althans ten gehore is gebracht. | |
[pagina 26]
| |
Was het 'n gedicht van vier strofen, waarbij elke strofe uit vijftien regels bestond? 't Minimum was 4 x 8, 't maximum 4 x 24 versregels. Hoe luidde de stok of slotregel, 'n soort spreuk, zegswijze, krachtige formulering? Men kan de stok 't thema of 't onderwerp van 't referein noemen, de kern van 's dichters rijmend betoog. De traditionele vormen toonden vaak 'n letterkundige schoonheid zowel in 't amoureus, 't wijs of vroet als 't sot genre. Daar tot nog toe geen Maastrichts referein gevonden is, bepalen we ons tot 't bovenstaande. Op 28 februari 1541Ga naar voetnoot15) neemt de gemeenteraad voor de Emilianen 'n prettig besluit. De vroedschap stelt planken disponibel om 'n ‘theatrum’ te bouwen. 'n Subsidie staat de rederijkers te wachten: vier gulden voor 'n groot, twee voor 'n klein spel. De vierde juli 1541 lijkt de Raad krenterig. Er wordt besloten geen duit voor de volkskunst af te schuiven. 'n Poos later (17 oktober 1541) is Fortuna weer wél op de hand van de tonelisten. Immers de ‘speilluyden off rhitoriken van Sinte Emilye’ krijgen tot 1546 stedelijke steun, resp. 2 of 4 gld. Op 20 maart 1542 garandeert de Raad een subsidie van dertig Carolusgulden i.v.m. deelname aan 'n landjuweel in Sint Truien. Zouden de spelers 'n prijs behalen voor spel of schoonste incomste, dan konden de rederijkers op 'n verhoogde subsidiëring rekenen. Wat voor stuk er zou worden opgevoerd door deze mannen in 1561 te Antwerpen konden we niet achterhalen. Kort te voren heeft 'n versmelting met de ‘Heilige Driekoningen’ plaatsgevonden. 't Waarom is ons verholen. De tekst van 'n eedsformule, gebezigd tegenover de Prins-Bisschop enerzijds en de hertog van Brabant anderzijds is gelukkig bewaard gebleven. Hoezeer de rederijkers afhingen van de Maastrichtse gemeenteraad, kan als volgt bewezen worden. Om begrijpelijke redden wilde men een kapitaalkrachtige en goedgeefse ‘prins’ vragen. De keuze was op de jonge Heer van Pietersheim (Lanaken) gevallen. De retrozijns verzochten de Magistraat de aspirant-prins te polsen. Daar voelde de Raad niet voor. Wel wilde een van de schepenen als voorspreker meegaan naar Lanaken. Of dit doorging, zegt het verhaal niet. In 1542 kregen Sinte Emilie en Sint Hilarius twintig gulden als bijdrage in de kosten, op Sacramentsdag gemaakt. Veertien gulden werd gevoteerd (3 x f 4,- plus 1 x f 2,-) vanwege drie grote spelen en een klein spel, opgevoerd door de ‘Rethorixs gesellen’. Deze bedrijvigheid liep over 't tijdvak 1 oktober 1541 tot eind september 1542. In 1543, 1544, 1545 en de eerste helft van 1546 spelen de Emilianen. Eversen heeft echter nagelaten uit de raadsnotulen de juiste gegevens te publiceren. | |
[pagina 27]
| |
Merkwaardig is 't charter, door de leden van S. Emilia aan de Raad verzocht en door deze verleend op 8 juni 1546. De notulen vermelden: Insgelycken waert oick verdraegen inden gemeinen raedt (dienstdach-sic-VIII juni anno XVc ende XLVI), dat men die supplicatie op huyden inden raedt geexhibert vanden bruyderschappen van Sinte Aemilien, hier nae geregisteret van nu voertdaen alsoe onderhalden sal ende inder selver begert, dat men hon vergonnen soutde te hebben vijfftich persoenen, als dye schutters (= schutterijen, J.N.) hebben doch neyt waeck vrye te sijn, ende die selve in eytde te stellen ende te stroven van sweeren, schelden ende oneerlicke worden nae grotheyt der saecken, ende dye selve brueken te behoren ter eeren Godtz ende der processien. Der eydt: Ick N. suer (= zweer) beyde onsen ge(eerde) heeren der Stadt van Trycht, ende die bruders vanden heylgen drye coningen ende regenten trouwe ende gehorsam te lijn, soe mich Godt help etc. Item dyewelcke dye delen eydt gedoen sullen hebben, sullen hon alle tyt moegen doen uuytdoen met enen Horns gulden. | |
5. ‘Die jonge Goutbloemkens’
| |
[pagina 28]
| |
6. Die Balsembloem.'t Slechtst zijn we ingelicht over ‘Die Balsembloem’. Zo noemden zich ook die van Gent (‘Jesus met den balsembloem’), die van Gouda (met de zinspreuk ‘In liefde vruchtbaer’), die van Haastrecht, wier spreuk betwist wordt. Is men in 1548 (24 september) alleen of met andere gezelschappen te gast geweest in Hasselt, aan de oevers van de DemerGa naar voetnoot17)? In 1549 brachten de Hasselaren een speels tegenbezoek op Sint Servaasdag, 13 mei. De Rosieren ontvingen aldaar 'n hulpgeld van 6 gulden Brabants. Is de Balsembloem ontsnapt aan de ijzeren greep van Alva, die na 1568 de kamers opdoekte, omdat ze te veel invloed uitoefenden, ook op 't staatkundig vlak? 't Enige lichtpuntje, dat ons hierbij helpt, is 'n vermelding door Dr. Theo de RondeGa naar voetnoot18), Het Tooneelleven in Vlaanderen door de eeuwen heen’, blz. 98, inhoudende, dat op 3 mei 1620 achtentwintig kamers door Mechelen trokken, waaronder de Balsembloem uit Maastricht. Is ze in 1632 't slachtoffer geworden van de Staatse troepen, toen deze onder Frederik Hendrik de stad 't hoofd in de schoot deden leggen? Zolang de archivalia in en buiten Tricht niet volkomen toegankelijk worden gemaakt, dreigt Gerard Knuvelder gelijk te krijgen, wanneer hij stelt: ‘Over het ontstaan van de Rederijkerskamers in de zuidelijke Nederlanden hangt een sluier, die wel nimmer geheel opgelicht zal worden’Ga naar voetnoot19). |
|