| |
| |
| |
15 Negers en Arabieren
De zieken waren in Mosselbaai vlugger weer op de been dan in de vorige verversingsplaats. Het ronden van de Kaap, hoe bar de tocht ook was geweest, had niet zo lang geduurd als de maandenlange trek kris kras over de Atlantische Oceaan. Daardoor waren de ondervoeding en de scheurbuik niet zo zwaar geworden. Bovendien kostte het hier hoegenaamd geen moeite om aan vers proviand te komen. Ginds hadden zij voedsel moeten zoeken, vissen en jagen, wat overigens ook zijn bekoring had. Hier echter kwamen de Hottentotten aanzetten met glanzend vee en een overvloed van verse groenten. Ze herinnerden zich van tien jaar geleden nog best dat de blanken daarvoor spiegeltjes en kralen gaven en ze waren even belust als toen op deze snuisterijen.
De schepen hadden echter tijdens het zware weer op hoge zuiderbreedte veel averij geleden. Er was zeildoek weggewaaid, veel want verloren en rondhout overboord gegaan.
Voor het herstellen van de schade kwamen de lessen in timmeren, smeden, touwslaan en zeilmaken, in Lissabon aan alle schepelingen gegeven, best van pas. Er werd gezaagd, geschaafd, gehakt. Een smidse en een aambeeld werden op het strand opgesteld. Scheepsjongens draaiden aan het grote rad en matrozen lieten losse hennep voor hun buik tot draden groeien. Weer anderen dreven naalden door grof zeildoek.
Na Mosselbaai zeilden ze vrij dicht onder de kust, niet omdat ze open water vreesden - het astrolabium van de Michaël had op de Gabriël de plaats van het verkwiste ingenomen - maar om de onbekende wal in kaart te brengen. Zarco zat dagelijks te tekenen. Ze schoten redelijk op; doorgaans hadden ze wind en stroom mee. Het passeren van enkele kapen gaf geen bijzondere moeite.
Na enkele weken ankerden ze aan de mond van een rivier. Hier ontmoetten ze weer negers, geen Bosjesmannen of Hottentotten, zoals ze in Zuid-Afrika hadden aangetroffen. De inboorlingen waren eerst wat schuw, maar spiegeltjes en kralen hadden op hen dezelfde lokkende uitwerking als op de bruine mensen in het diepe zuiden. In ruil voor de snuisterijen brachten de negers behalve veel en goed voedsel ook ivoor. Vasco da Gama deed met hen goede zaken.
| |
| |
Nu de reis zo'n goede voortgang maakte en de grootste hinderpalen waren overwonnen praatte niemand meer over teruggaan. Ze waren nieuwsgierig naar wat Oost-Afrika hun verder had te bieden en ze verlangden naar het Indisch wonderland. Vasco da Gama vond dat er alle reden was eens vrolijk feest te vieren.
Aan boord was daar geen ruimte voor. Op het strand kon het wel; het weer was mild en vast. Er werden tafels en banken opgeslagen. De negers brachten vis, gevogelte en wild, en overvloed van fruit en groenten. De kok en zijn helpers kookten, bakten en braadden. Behalve al die lekkernijen van vreemde bodem was er Portugese wijn, die Vasco da Gama op deze feestdag zorgeloos liet schenken. Met een plaats aan de hoofdtafel werd Pero de Alquemer volledig in zijn eer hersteld. De vedelaars maakten muziek; er werd gezongen en gedanst. Het was een recht plezierig feest.
Op het zingen en musiceren kwamen inboorlingen af. Eerst keken ze uit de verte toe, later kwamen ze dichterbij, vooral nieuwsgierig naar het dansen van de witte mannen. Toen de Portugezen weer gingen zitten, begonnen enkele negers danspassen te maken. Zarco keek er met bewondering naar. Dàt was dansen!
Meer negers gingen dansen toen zij zagen dat de blanken er plezier
| |
| |
in hadden. Zij werden uitbundig toegejuicht. De Portugezen noodden hen na een dans aan tafel. ‘Eet met ons mee!’
De negers proefden de spijzen. Het vlees, op een andere manier bereid dan zij gewoon waren, konden zij niet waarderen. Gekookte groenten hadden zij nog nooit gehad; zij lustten ze niet. De wijn proefden zij heel voorzichtig; het was voor hen een vreemde drank. Maar die beviel hen. Ze klakten met de tong en wreven zich de blote buiken. ‘Lekker! Lekker!’
Op een fluitsein van een hunner sprongen de negers plotseling van tafel op en gingen er als de wind vandoor. De Portugezen keken hen verwonderd na toen ze in het bos verdwenen. Het waren vreemde snuiters. Enfin zij vierden hun feest vrolijk voort.
Na een poos kwamen de negers weer uit het bos te voorschijn, nu wonderlijk getooid met grote vederbossen op het hoofd en hele rijen witte ivoren ringen om de zwarte armen en benen. Behalve deze feesttooi droegen ze ook speren en schilden. Die wapens maakten sommige zeelui ongerust. Maar Vasco da Gama zette zijn mannen op hun gemak. De wapens behoorden stellig bij hun feesttooi; kwaad zouden zij er niet mee doen.
Dichtbij gekomen begonnen de negers te dansen op de maat van trom- | |
| |
mels. De witte pluimen op de zwarte koppen wapperden; de ringen om hun armen en benen rinkelden. Zij wierpen hun speren hoog in de lucht en vingen ze weer op. Het was een boeiend schouwspel.
Sneller roffelden de trommels, woester werd de dans. De speren sloegen dreunend op de schilden. Op de monden van de dansers vertoonde zich schuim. Behalve boeiend was het spel nu ook schrikwekkend. Verscheidene Portugezen werden bang ondanks de geruststellende woorden van hun leider. Zij tastten naar de ponjaards die zij aan de heup droegen.
De negers wervelden al dansend langs en door elkaar. Hun trommels roffelden een bruisende finale. Toen de muziek bruusk afbrak stonden de dansers op een breed front stil.
Het was slechts voor een ogenblik. Opnieuw dreunden de trommels, nu in een ander, somber ritme. De dansers gingen voorwaarts met hoge, ingehouden passen. Opeens werd de muziek fel, dreigend en opzwepend. Hun speren drillend en scherpe aanvalskreten slakend renden de negers op de Portugezen af.
Die sprongen op en trokken hun wapens. De eerste klap is een daalder waard...
‘Weg die wapens!’ commandeerde Vasco da Gama scherp. ‘Geen bloedbad!’ Hij liep de aanstormende negers tegemoet, rustig, nieuwsgierig, alsof hij aan geen aanval dacht en alleen geboeid werd door de krijgsdans.
Op twintig passen voor hem braken zij abrupt hun stormloop af. Hun speren spietsten zij in de grond; hun schilden wierpen zij daarnaast.
De schepelingen wisten zich het angstzweet van het voorhoofd. Dom Vasco ademde ook opgelucht. Een misverstand had bijna tot een moordpartij geleid. Na het machtsvertoon van de negers achtte hij het echter geraden zijn macht ook te tonen, zonder bloedvergieten. Hij gaf een kort bevel aan de konstabel, die met zijn maats aan boord ging. De negers beduidde hij dat na hun bewonderenswaardig spel zij een vertoning wilden geven.
Er bulderde kanonvuur van de Gabriël, een volle laag uit de bakboordsbatterij. Terwijl de negers, verlamd van schrik, naar de kruitdamp staarden, waarin zich het admiraalsschip hulde, vlamde het bij de geschutspoorten van de Michaël en rommelden daar donderslagen. De inboorlingen krompen in elkaar van angst. Maar toen ze zagen dat de Portugezen niet eens met de ogen knipperden en ook dat nergens schade was aangericht - er was los kruit gebruikt - werden ze opgetogen. Dit was een prachtig vuurwerk!
| |
| |
De admiraal liet nog een salvo geven, thans met scherp, gericht op een leeg stuk van het strand. Zand en grind stoven hoog op onder de inslaande kogels; bomen vielen krakend om; er braken brokken van de klippen af. De negers waren verbijsterd door de uitwerking van het geschut.
Vasco da Gama vertrouwde dat hij hen genoeg ontzag had ingeboezemd.
De dag na het feest namen de Portugezen met een ‘Tot weerziens!’ afscheid van hun zwarte vrienden en voeren verder naar het noorden.
‘Schip in 't zicht!!’ riep de uitkijk.
Het gaf opschudding op de Gabriël. Sinds hun vertrek van de Kaap Verdische eilanden, vele maanden geleden, hadden ze nooit een schip gezien buiten die van hun eskader. De inheemsen in de onderscheiden pleisterplaatsen hadden ten hoogste uitgeholde boomstammen voor kano's. En nu gleed daar een bruin zeil over het blauwe water. Het voer dwars op hun koers de wal in. Zij gaven bakboord roer om op te varen met het vreemde schip. Allengs kwamen ze er dichterbij. Het leek geen visser; daarvoor was het schip te groot. Het had een korte mast, een grote ra, een breed zeil. Het lag laag op het water maar dat kon zijn door zware lading, ofschoon daarmee in strijd was dat het sneller zeilde dan de Gabriël. Ver voor hen uit liep het een baai in.
De Portugezen volgden de vreemdeling. Zarco was zeer nieuwsgierig wat voor schip het was. Hadden de inlanders hier zulke schepen, of was het een Arabisch schip? Dan waren zij gekomen in de streken waar de Arabieren handel dreven.
Bij het binnenvaren van de baai kwamen hen kano's tegemoet, geroeid door negers. Op het vreemde schip, dat ten anker was gegaan, stonden bruine mannen met zwarte snorren, in lange slobberige kleren, met rode mutsjes op het hoofd. Dit moesten Arabieren zijn. Zo had rabbi Levi de zeevaarders van de Indische Oceaan beschreven.
De Arabieren keken even nieuwsgierig naar de Portugezen als deze naar hen. Toen de karvelen hen dicht naderden trokken enkelen een kromzwaard. Dit maakte sommige matrozen op de Portugese schepen zenuwachtig; zij grepen naar hun kruisboog. Vasco da Gama beval hen de wapens op te bergen. Hij wenste evenmin een treffen met de Arabieren als met de Afrikanen. Enig machtsvertoon achtte hij echter wel geraden, nadat dit op hun vorige pleisterplaats zo uitstekend had gewerkt.
| |
| |
De konstabel kreeg een wenk. De geschutspoorten gingen open en de vuurmonden kwamen naar buiten. Er flitsten vlammen; de schoten weerkaatsten tegen de heuvels rondom de baai. De negers in hun kano's roeiden in doodsangst als razenden naar de wal; ook bij de Arabieren wekte het salvo klaarblijkelijk ontsteltenis en ontzag. Zo was het genoeg.
Nadat hij zijn macht getoond had deed Vasco da Gama alle moeite om de inlanders te bewijzen dat hij vriendschap en handel wilde, en dit lukte wonderwel. De negers aan de mond van de Zambesi - zo heette de rivier die in de baai uitstroomde - waren veel minder primitief en woest dan de stammen die zij diep in het zuiden hadden aangetroffen. Die liepen, als ze niet in krijgstooi waren, naakt of droegen slechts een lendenschortje; hier waren ze gekleed. En ze kenden handel. Natuurlijk, voor handel was ook het Arabische schip dat tegelijk met hen was binnengevallen, hier gekomen.
De negers hadden elpenbeen en koper en zelfs goud aan te bieden. De factoor op de Gabriël watertandde naar die koopwaar. Hij moest echter met andere ruilwaar op de proppen komen dan hij bij de Bosjesmannen, Hottentotten en de andere negers had gebruikt. Zij wensten linnen, laken en fluweel. Wel, die stoffen waren er aan boord. Het werd loven en bieden; de negers gaven hun produkten niet voor een appel en een ei. Zij vroegen meer dan Vasco da Gama aanvankelijk wilde geven. Maar eindelijk werden zij het eens en deden goede zaken.
Vasco da Gama probeerde ook contact te maken met de kapitein van de Arabische bark, maar die was stuurs. Hij liet duidelijk blijken dat hij in de blanken concurrenten zag op wie hij het niet had staan. Toen liet Dom Vasco hem links liggen.
Bij de inheemsen informeerde de admiraal naar Indië. Zij wisten dat dat land aan de overkant van het grote water lag, maar meer inlichtingen konden zij niet geven. Zij wisten niets van zeevaart af. Wel konden ze zeggen dat door de Arabieren de overtocht nooit werd gemaakt van de Zambesi uit. Eerst moest men verder naar het noorden varen: naar Mozambique of naar Mombassa. Daar was veel scheepvaart over de Indische Oceaan. Vasco da Gama vroeg ook naar priester Johannes, een christenvorst die over een Afrikaans land regeerde. Hij moest hem de groeten overbrengen van koning Manuel. Een priesterkoning Johannes kende men aan de Zambesi echter niet.
Rivier de Goede Tijding noemde Dom Vasco de Zambesi. De inlichtingen die hij had gekregen gaven hem de overtuiging dat hij zijn doel naderde. Mozambique kon niet ver zijn en dan de laatste oversteek! De
| |
| |
admiraal kreeg haast. Zodra de factoor zijn zaken afgewikkeld had voeren ze de baai weer uit, naar het noorden.
De reis naar Mozambique viel tegen. Wind en stroom maakten het varen moeilijk en hun verwachting dat ze in een meer bewoond gebied en op een meer bezeilde zee gekomen waren, werd niet bevestigd tijdens deze trek. De kust leek louter oerwoud zonder een spoor van mensen, op zee geen enkel zeil. De Arabier bij de Zambesi was een witte raaf geweest. Het duurde weken eer ze Mozambique bereikten.
Daar keken ze evenwel hun ogen uit. Er lagen in de baai verscheidene schepen van het type als ze bij de Zambesi één hadden ontmoet. De inheemsen woonden hier niet in tenten of in kralen, maar in witte, stenen huizen en daaronder waren grote en voorname. Onder de negers was rang en stand, naar aan hun kleding viel te zien. Er waren ook veel Arabieren, blijkbaar als handelaar in de stad gevestigd.
Die kooplui keken de Portugezen met lede ogen aan. Zij beschouwden hen als kapers op de kust. De zeelui op de barken waren schappelijk. Zarco maakte kennis met een Arabische stuurman, die brandde van nieuwsgierigheid om de vreemde schepen van de Portugezen te bezien. Zarco nam hem mee naar de Gabriël en leidde hem rond. De kanonnen vond hij het meest wonderbaarlijk. Die bulderbassen kende men in het oosten niet.
Op zijn beurt ging Zarco met de Arabier mee naar diens schip. Met verbazing zag hij dat er bij de bouw geen spijker was gebruikt. Alle delen waren met riemen aan elkaar gehecht. Ook waren de naden niet gebreeuwd; met een soort asfalt was de gehele huid bestreken. Het grote roer, van dunne planken, was met touwen aan het schip bevestigd. De zeilen waren van palmbladeren. De bark had geen dek. Met uitzondering van een kleine voorplecht om buiswater op te vangen was hij geheel open. De lading was tegen de zijwanden opgetast, afgedekt met palmbladeren. Het leek alles nogal primitief. Bij de Zambesi hadden ze echter ervaren dat de Arabische barken het in het zeilen best tegen de Portugese karvelen konden opnemen. Misschien zouden de barken niet bestand zijn tegen de hoge zeeën van de Atlantische Oceaan - de Portugezen hadden het daar trouwens ook krap genoeg gehad - op de Indische Oceaan waren deze schepen stellig heel goed bruikbaar. En de navigatiemiddelen van de Arabieren deden niet onder voor die van de Portugezen. Ze hadden kwadranten, in Genua vervaardigd, goed werkende kompassen, zeekaarten van de gehele Indische Oceaan. Die kaarten verslond Zarco als het ware. Ze waren goed. Wat hij moeizaam getekend had van de Afri- | |
| |
kaanse kust, was hier van de Zambesi af nauwkeurig uitgewerkt. De kust liep verder noordwaarts, zag Zarco op de kaarten, tot Mombassa toe. Daarna boog hij af naar het noordoosten. Nog gretiger bekeek hij de kaarten van de kust van Indië. Er stonden onderscheiden steden op: Cochin, Calicoet, Goa, Mandalore. Op die havens voeren zij geregeld, zei de stuurman. Zarco viste wat voor lading ze daar laadden. Waren het meest specerijen? Toen werd de Arabier opeens argwanend en vertelde niets meer. Het scheen dat hij bang was zijn mond voorbij gepraat te hebben. Met enige haast loodste hij Zarco van boord en naar diens eigen schip terug. Toen zij elkaar een paar dagen later in de stad ontmoetten deed de Arabier of hij hem
niet kende.
Vasco da Gama bracht een bezoek aan de onderkoning van Mozambique. Met de geschenken van linnen en fluweel die hem werden aangeboden toonde de zwarte vorst zich zeer vereerd. Hij zeide een tegenbezoek te willen brengen op de schepen van de witte vreemdelingen. ‘Wij hopen u passend te ontvangen,’ zegde de admiraal toe.
Met alle staatsie werd de vorst met zijn gevolg op de Gabriël begroet. De schepen hadden alle vlaggen voorgehesen. De koningssloep bracht hem aan boord; de roeiers waren in livrei. Het laken van hun pakken was een bezoeking voor de maats, want het was heet. Dat liet Dom Vasco echter koud. Zij moesten indruk maken op de negers. Zelf was hij in fluweel.
De bootsman, ook kleurig uitgedost, floot de gasten bij de valreep over. Zarco, in groen fluweel met goud passement, begroette het hoog bezoek en bracht het naar de kajuit van de admiraal. Daar zaten Vasco da Gama en zijn officieren, in hooggesloten buizen van rood, blauw of paars fluweel met fijn geplooide kragen van wit linnen. De twaalf gasten, allen van reusachtige gestalte, maakten de kajuit meer dan vol. Het werd er ook meer dan warm. De Portugezen puften in hun dikke kleding; hun hoog opstaande plooikragen zakten in en lagen spoedig als kleffe lappen om hun hals. De negers, luchtiger gekleed en veel meer aan de warmte gewend, hadden geen last en maakten niet de minste haast om op te breken. Integendeel, de portwijn die hun werd geschonken beviel hen meer dan goed. Ze hielden telkens hun bekers bij de kan voor nog een slok.
Om een dronkemansbende te vermijden gaf Vasco da Gama de hofmeester een wenk zuinig aan te doen. Daarmee kreeg hij zijn gasten echter niet weg en evenmin tot zaken doen. Daarvoor hadden ze al te veel gedronken. Tenslotte stelde hij hen voor een demonstratie te geven
| |
| |
met het geschut, opdat zij eindelijk de slemppartij afbreken en de kajuit verlaten zouden. Dit hielp. De negers wilden graag van dichtbij zien hoe de witmensen donder en bliksem maakten.
Rumoerig stommelden zij de kajuit uit. Op de neus stonden ze erbij toen de konstabelmaats kruit in de lopen deden, de kardoezen aanstampten en lonten bij het zundgat hielden. Een waarschuwing om het geschutsruim te verlaten sloeg de onderkoning in de wind. Hij wilde de witmensen de kunst afkijken. Waar die stonden konden hij en zijn dienaars ook staan.
Twaalf kanonnen gingen gelijktijdig af. In het geschutsruim was het een hels lawaai; de stukken sprongen op hun rolpaarden achteruit; dikke rook vulde het verdek. De negers kregen de stuipen op het lijf. Ze vluchtten naar het dek, over elkander struikelend, deels omdat ze niets konden zien, anderdeels omdat zij topzwaar waren van de wijn. Ze hoestten en kuchelden van de kruitdamp. Ook op het dek was alles rook. Enkelen sprongen in hun angst pardoes te water, anderen kropen onder de verschansing. De onderkoning schreeuwde woedend dat hij bedrogen en verraden was.
Vasco da Gama zat met de handen in het haar. Hij had het bij de vorst verbruid. En als nu het verdrinken van de overboord gesprongen hovelingen hem werd aangerekend!
Bij het opbreken van de kruitdamp bleek dat de springers goede zwemmers waren. En de toorn van de vorst werd snel gestild met nog een beker zware portwijn. Toen was hij dadelijk weer in montere stemming. Hij zei dat de donder en bliksem van de blanken wonderbaarlijk waren en hij grinnikte om zijn adjudanten die door de Portugese matrozen als natte katten werden opgevist. Moesten de blanke heren soms drinkwater innemen? Hij bood een loods aan om de schepen te brengen naar een plek op de rivier waar het water zoet en helder was.
Vasco da Gama nam het aanbod aan, blij dat het incident zo goed was afgelopen. De zaken kwamen later wel; daar was de onderkoning nu te vrolijk voor.
's Avonds zag Zarco op een wandeling door de stad een paar voornaam geklede Arabieren het paleis van de onderkoning binnengaan. Aan boord terug meldde hij dit aan de admiraal. Het zou wel stoken tegen hen zijn, meende die. De Arabische kooplui waren gebeten op de blanke mededingers. Het verontrustte Dom Vasco echter niet. De vorst had hem die middag gezegd dat hij een hekel aan de Arabieren had. Hij noemde ze geldwolven die de negers uitpersten terwijl zij schatten verdienden
| |
| |
met de handel. Hij was blij met de komst der Portugezen. Door hen werd het voor Mozambique een goede tijd, verwachtte hij.
De loods, door de koning toegezegd, kwam prompt op tijd aan boord en bracht de schepen een eindweegs de rivier op. Daar was goede ankergrond en zuiver water. De maats gingen in de boten en vulden de watervaten, nadat ze eerst de loods, wiens diensten niet meer nodig waren, op zijn verzoek aan wal hadden gezet.
Zarco, aan boord gebleven, werd opgeschrikt door groot tumult. Noodkreten van de gezellen in de boten. Er zwermden pijlen op hen af. Een troep negers, die uit het bos langs de rivier was opgedoken, viel aan.
Zarco trad snel en vastberaden op. Hij had op deze reis geleerd dat hun kracht in hun geschut lag. ‘Een volle laag met scherp!’
Het salvo velde een aantal negers en joeg de anderen weg, sneller dan zij gekomen waren. De stad was vol angst en schrik toen men er bespeurde dat de ijzeren monden van de vreemde schepen niet alleen vuur en rook maar ook nog ijzeren ballen konden braken.
Te vrezen hadden de Portugezen na de afstraffing niets meer, maar voor zakendoen was de sfeer bedorven en Vasco da Gama kwam terug op wat hij eerst van plan geweest was, aan de vorst een loods voor de oversteek naar Indië te vragen. Wie weet in welke val die hen zou voeren? Ze verlieten Mozambique in de hoop te Mombassa betere hulp te vinden.
Na vier weken zorgelijke vaart kwamen ze in die haven aan. Ze werden er met open armen ontvangen. De koning toonde zich met hun geschenken hoog vereerd. Ook de Arabische handelaren - in Mombassa nog talrijker dan in Mozambique - waren vriendelijk. De factoor deed goede zaken, met name in ivoor. Vasco da Gama hoopte hier een loods te vinden.
Op een nacht had Zarco reewacht. Hij liep op de kampanje heen en weer. Het was donkere maan, maar de hemel stond vol heldere sterren. De nacht was nauwelijks duister; het water had een zilverige glans.
Opeens zag Zarco een zwarte streep, uit de wal gekomen, over het water glijden. Er volgden nog een paar. Zarco hoorde het wrikken van riemen in de stille nacht. Hij koesterde geen argwaan; het zouden vissers zijn, dacht hij, uitvarend om hun netten op te halen. Dat ze in de richting van de Portugese schepen kwamen lag voor de hand. Naar zee gaand moesten ze daar langs.
Maar er kwamen steeds meer bootjes uit de wal; het was een hele vloot. En zij roeiden niet de kortste weg naar zee, ze kwamen recht op de Portugese schepen af, een deel op de Gabriël, een deel op de Michaël.
| |
| |
Geleerd door de ervaring in de vorige havens had Vasco da Gama opdracht gegeven overal waar zij het anker lieten vallen meteen de geschutspoorten open te zetten, de kanonnen te laden en kanonniers bij de stukken wacht te laten houden.
Zarco gaf de konstabel opdracht: Laat de lonten aansteken! Verder ging hij nog niet. Geen geweld gebruiken tenzij het strikt noodzakelijk is, was het voorschrift van de admiraal. Verscholen achter de verschansing hield hij echter de naderende boten in de gaten. Bij het flauwe sterrenlicht kon hij de inzittenden vaag onderscheiden. Er zaten zwarte mannen aan de riemen, ongekleed, en acherin de boten andere mannen in lange mantels.
Er was geen twijfel mogelijk. Dit was een aanval van negers, aangevoerd door Arabieren. ‘Vuur!!’ commandeerde Zarco scherp.
De kanonnen van de Gabriël brandden los. Het gebulder bracht schrik op de boten. Zij stoven uit elkaar als een vlucht spreeuwen. In verwarring keerden ze naar de stad terug.
Geen boot zonk. Er vielen geen doden of gewonden, want Zarco had los kruit gebruikt. Maar de kans op handeldrijven was door het incident verkeken. Mombassa was in rep en roer en het volk vol schrik voor de witmensen, die donder en bliksem konden maken. Dom Vasco probeerde niet eens een loods te krijgen in een stad, waar men getracht had hem te overvallen.
Hij vroeg aan Pero de Alquemer en Zarco of zij het aandurfden van hier de oversteek over de Indische Oceaan zonder loods te maken.
De piloten gaven sterk de voorkeur aan een loods; zij waren zeer onzeker over stromen, moessons en passaten, die op de Indische Oceaan heel anders waren dan op de Atlantische Oceaan. Daarop besloot Dom Vasco nog verder langs de Afrikaanse kust te varen. Misschien vonden zij eindelijk de priester-koning van het christenland. Die zou hen stellig helpen.
Na enkele dagen bereikten zij Malindi. Voorzichtig geworden door de ervaringen in vorige havens bleef Vasco da Gama aan boord en zond hij Zarco naar het paleis om namens hem zijn opwachting te maken, geschenken aan te bieden en de koning uit te nodigen tot een bezoek aan de schepen.
Zarco ontmoette weer een en al vriendelijkheid en vooral ingenomenheid met de geschenken. Maar het beviel hem niet dat er Arabieren rondom de koning stonden die tot de hofhouding schenen te behoren, en nog minder stond het hem aan dat zij met de koning fluisterden toen hij de
| |
| |
vorst uitnodigde voor een bezoek aan de schepen. Maar deze nam de invitatie aan.
De koning werd op de Gabriël ontvangen met dezelfde staatsie als die van Mozambique. Hij liet zich ook even graag onthalen. Uit niets bleek dat hij het oor geleend had aan inblazingen van Arabieren. Tegen het eind van het bezoek zei hij als terloops dat hij nu een tegenbezoek van de admiraal verwachtte.
Vasco da Gama antwoordde ontwijkend, maar daarop nodigde de koning hem pertinent uit.
Nog trachtte de admiraal een weigering te vermijden. Hij vreesde weinig tijd te hebben. Weldra moest hij weer ankerop.
De zwarte vorst nam dit hoog op. Het was een persoonlijke belediging dat zijn invitatie afgeslagen werd.
Dit maakte Dom Vasco nog meer kopschuw. Er zat wat achter de geraaktheid van de koning, vreesde hij. ‘Mijn koning Manuel gedoogt niet dat ik mij aan wal begeef,’ verontschuldigde hij zich.
De uitvlucht maakte hoegenaamd geen indruk op de vorst. Verstoord ging hij van boord.
Dom Vasco zag hem mistroostig na. Hij was ervan overtuigd dat de koning van Mombassa hem in een val had willen lokken. Dat was nu overal zo. Nergens vond hij eerlijke medewerking in Oost-Afrika; overal misleiding, gekuip, verraad. En de priester-koning van het christenland was niet te vinden. Ze moesten toch maar op eigen gelegenheid naar Indië oversteken.
Pero de Alquemer had er nog steeds weinig mee op, maar als de admiraal het beval zou hij gehoorzamen.
Er werden toebereidselen voor vertrek gemaakt. Morgen zou het varen zijn.
Die avond roeide Zarco naar een schip dat in de loop van de dag dicht bij de Gabriël ten anker was gegaan. Hij sprak een collega-stuurman aan. Na een poosje praten roeide hij haastig naar zijn eigen schip terug en zocht de admiraal op.
‘Hier ligt een schip uit het land van priester Johannes! De opvarenden zijn christenen. Een stuurman wil ons naar Indië loodsen, als u zijn schipper kunt bewegen hem voor een poos aan ons af te staan.’
Vasco da Gama's oren tuitten. Hij liet zich dadelijk naar het Ethiopische schip roeien. De schipper was bereid zijn stuurman aan zijn mede-christenen uit te lenen. Hij hielp hen ook aan victualiën, geschikt en nodig voor de reis. Uit eigen voorraad gaf hij scheepsbeschuit, naar
| |
| |
een Arabisch recept bereid. Hij zorgde ook dat er rijst kwam, veel beter houdbaar in de hitte dan de bonen en erwten die de Portugezen als voornaamste voedsel plachten mee te voeren, en cacaoboter, een in het westen vrijwel onbekend produkt. Naast pekelvlees werden levende schapen aan boord gebracht, opdat die, onderweg geslacht, vers vlees zouden kunnen leveren.
Toen alles gereed was vertrokken zij meteen, want de goede moesson voor de oversteek was aangebroken.
|
|