dat Hij u in dit rijke land gebracht heeft. Ben Said wil alles doen wat u beveelt. Hij is uw dienaar, edele heer.’
Vasco da Gama fronste het voorhoofd. Met deze manier van optreden maakte Ben Said het niet beter. De Arabier was veel te kruiperig.
‘Als ik uw mond mag zijn, heer,’ ging Ben Said voort. ‘Ik spreek de taal van dit volk.’
Dit deed Dom Vasco aarzelen. Hij was zeer om een tolk verlegen en dit was er een die tegelijk goed Portugees en Indisch sprak. Hij nam hem aan maar zou hem in de gaten houden. Hij gaf hem mee aan Zarco toen die voor hem belet moest vragen bij de koning.
Ben Said bracht Zarco naar het koninklijk paleis. Een schildwacht hield hen tegen bij de hekken. Daar moesten ze lang wachten, tot ergernis van Zarco. De Afrikaanse vorsten mochten telkens onbetrouwbaar zijn gebleken, zij hadden de witmensen altijd vol ontzag begroet.
Eindelijk verscheen een officier, een krijgshaftige figuur in rijk ornaat. Hij zag er nors uit, maar dat kon ook komen door een breed lidteken van een sabelhouw dwars over zijn gezicht.
Zarco vroeg hem of zijn heer, Vasco da Gama, vertegenwoordiger van de koning van Portugal, die aan de andere zijde van de grote zeeën heerste, diens groeten en geschenken aan de koning mocht presenteren.
In Mozambique en Mombassa had Zarco op een dergelijke manier belet gevraagd. Hij was toen dadelijk bij de vorsten toegelaten. Deze officier liet hem niet binnen; hij bracht niet eens Zarco's verzoek aan zijn heer over. Wilde de witte admiraal de zamorin ontmoeten dan moest hij dat zelf maar komen vragen, zei hij uit de hoogte.
Zarco probeerde dag en uur af te spreken, maar de officier ging daar niet op in. Hij kon zijne majesteit niet storen voor zo'n kleinigheid.
‘Mijn heer komt morgenochtend tien uur,’ kondigde Zarco aan.
‘Zoals hij wil,’ zei de officier onverschillig.
Vasco da Gama was geprikkeld toen Zarco dit koele bescheid meebracht. Hij vond het een belediging voor koning Manuel en ook voor hem. Een Portugees edelman mocht op enige onderscheiding van de bruine mensen rekenen. Hij viel niet voor hen op de knieën.
‘U wilt toch zaken doen, heer admiraal,’ bracht Ben Said hem nederig onder het oog.
Dom Vasco wilde zeker zaken doen. Daarvoor was hij naar Indië gekomen. Daarvoor hadden de Portugezen tachtig jaar gezocht naar de weg die hij gevonden had. Hij kon de zamorin niet voor het hoofd stoten zoals hij de koning van Malindi had gedaan. Hij kon ook niets met zijn