andere een jongetje van zes. Ze waren door het water overvallen. Alles in de roef was op zijn kop gezet. Ze zaten in het stikdonker. Het was nauwelijks aan te nemen dat zij dat te boven gekomen waren. Maar àls ze het hadden overleefd, dan zou het zeker misgaan wanneer de Pax op de gewone wijze werd gelicht. Want bij het terugkantelen zou de roef vol lopen en dan zouden de kinderen verdrinken bij de pogingen tot redding.
Misschien konden zij ontdekken of Pim en Ineke nog in leven waren.
Klaas en Jeroense sprongen van de politieboot over op de bodem van de Pax, dicht bij het roer. Daaronder was de roef. Zij riepen luid: ‘Pim, ben je daar?!’ Zij luisterden naar antwoord met het oor op de ijzeren scheepshuid.
Maar er kwam geen antwoord.
Zij riepen weer: ‘Pim, ben je daar?! Is Ineke er ook?!’ Ze drukten hun oor weer op het natte ijzer.
Ze hoorden geen geluid.
Vader Jeroense werd bedroefd. Klaas' hart klopte bang. Hun laatste beetje hoop verdween.
Achter een raampje in de ziekenboeg van de politieboot vertoonde zich een wit gezicht. Moeder Jeroense keek naar haar man en zoon. Ze had hen horen roepen. Aan hun teleurgestelde gezichten begreep ze dat ze geen antwoord kregen. Zij was wanhopig.
Daar sprong Kees, de hond, van de politieboot op de bodem van de Pax. Hij jankte heftig. Met zijn pootjes krabde hij op de scheepshuid. Het was of hij er een gat in wilde maken. Dat kon natuurlijk niet. Een hond kan geen ijzeren wand stuk krabben.