Pim knijpt zijn ogen dicht. Hij kan met open ogen ook niets zien, maar hij knijpt ze toch dicht. Dat hoort zo als je bidt. Hij vouwt zijn handen om zijn zusje heen, want loslaten mag hij haar niet. Niet eens om te bidden. ‘Here God,’ prevelt hij, ‘ik ben zo bang. Het is hier zo donker. Ik weet niet hoe we eruit moeten komen. Maar U weet alles en U kunt alles. Help ons alstublieft. Amen.’
Nu heeft hij gebeden. Komt er nu hulp? Met gespitste oren luistert hij. Met wijd open ogen kijkt hij.
Hij hoort niets en hij ziet niets. Er komt geen sprankje licht. Het blijft stil en stikdonker in de roef. Hij heeft gebeden en God helpt niet.
Je moet niet ongeduldig wezen, Pim. Je moet niet denken dat er dadelijk uitkomst komt wanneer je bidt. Hoe lang moest Jona niet wachten eer hij uit de buik van de vis kwam? Drie dagen en drie nachten. Pim weet niet hoe lang Ineke en hij nu al in de roef zitten opgesloten. Misschien een uur, misschien wel twee uur. Maar zeker geen drie dagen en drie nachten. Geduld, geduld. De Here God hoort je als je bidt. Maar Hij helpt op zijn tijd, zei moeder.
Pim wacht. Ineke slaapt in zijn arm. Hij houdt haar stevig vast. Dat moet. Hij mag haar niet loslaten en op tafel leggen. Daar zou ze in het donker afrollen en dan viel ze in het water. Maar zijn arm wordt erg moe. Er zit geen greep meer in. Zo zal hij haar niet kunnen houden. Hij neemt haar van zijn rechter- op zijn linkerarm.
Terwijl hij het doet, schrikt Ineke wakker. Direct zet zij een keel op. Een akelig geluid is dat huilen in deze stilte en duisternis. Pim wordt er weer angstig van. Om haar te doen bedaren wiegt hij haar. Eerst helpt dat niet. Ze schreit àl erger.