ging eerst omlaag, daarna omhoog. Net als op een schommel. Zo gaat dat op een slingerend schip.
Nu gaat het anders. De vloer blijft zakken. Met Ineke in de armen glijdt Pim tegen de zijwand van de roef aan. En nòg verder kantelt de Pax. Het kacheltje valt om. Geen brand, gelukkig. De lamp schiet uit zijn haak en valt van de zoldering. Wandkasten springen open en de inhoud rolt eruit. Borden, kopjes en schoteltjes vallen kletterend in gruizels. Lepels en vorken regenen op Pim en Ineke.
Zij glijden nòg verder. Ze komen op de zoldering van de roef terecht, die vloer geworden is. Het schip ligt op zijn kop. Au! Pim bezeert zijn knie aan de ijzeren plafondhaak, waar de lamp van af gevallen is.
Ineke gaat te keer. Pim beeft van angst. Er is een ramp gebeurd, begrijpt hij. De Pax is gekanteld. Hij drijft nu met de bodem boven in de Nieuwe Maas.
Hij drijft nòg. Maar hij zakt dieper en dieper. Stellig is er een groot gat in het schip geslagen. In de roef wordt het schemerdonker, doordat de patrijspoorten half onder water gaan.
We moeten hier weg, denkt Pim, Ineke en ik. We moeten emit, anders verdrinken we. Met zijn zusje stijf tegen zich aangedrukt kruipt hij in de richting van de roefdeurtjes. Maar hij kan ze niet vinden.
Och, domoor, hij zoekt aan de verkeerde kant, achter in de roef in plaats van bij de uitgang. Nu alles op de kop staat, is hij de kluts kwijt.
Hij kruipt terug. Het gaat moeilijker dan straks. Hij kruipt door water. Ineke moet hij hoog optillen om haar droog te houden.
Pim is verschrikkelijk bang. Hij rilt en beeft van bangheid.