‘En jij bent Clara,’ ging de vrouw voort.
‘Ja,’ antwoordde Clara. ‘Maar hoe weet u dat?’
‘En jij bent Frans.’
‘Nee,’ zei Henk, ‘dat is hij.’
‘Dan ben jij Henk.’
Henk knikte. Zij stonden er alle vier versteld van dat deze voor hen vreemde vrouw hun namen kende. Hoe kon dat?
‘Het bericht is via de radio bekendgemaakt,’ zei de moeder van Maarten en Sijtje. ‘Een politiebericht. Jullie zijn opgegeven als vermist op het IJsselmeer. Een ieder die inlichtingen kan geven moet het aan de politie zeggen.’
Marijke luisterde met opengesperde ogen. Als dit bericht via de radio bekendgemaakt was, wist iedereen dat zij vermist waren. Dan waren niet alleen oom Simon en tante Truus, maar ook vader en moeder dodelijk ongerust. Dan moesten die dadelijk weten dat ze behouden aan wal en onder dak gekomen waren.
‘De politie moet het weten,’ zei Maartens vader.
Marijke knikte ijverig. Juist, de politie moest het weten.
‘Het kan niet,’ zei de grootvader. ‘De veldwachter woont in het dorp. Je kunt er bij dit weer nooit komen.’
‘Nee,’ gaf de vader van Sijtje toe. ‘Dat is geen doen.’
Marijke werd wanhopig. Vader en moeder, oom en tante zouden dus in angst moeten blijven zitten.
‘De machinist van het gemaal...,’ opperde zij verlegen. ‘U zei...’ Zij keek grootvader aan.
‘Ja, die heeft telefoon. Maar daar kun je ook niet komen, met die sneeuw.’
‘Daar zeg je wat,’ zei de jonge boer nadenkend. ‘De machinist van het gemaal...’
‘Het gaat niet, Harmen,’ hield de oude vol. ‘Op de dijkweg liggen banken, metershoog.’
‘Op de dijkweg, ja. Maar over het ijs zal het wel gaan.’